
Kerstening (1)
Hier stonden stenen beelden van de goden, die heil en onheil brachten over 't volk, dat telkens weer werd opgezweept tot doden hun medeschepselen met speer en dolk.Van overzee verschenen vreemde boden; zij waren van de God der goden tolk, om tot het ware Heil het volk te noden, te vlieden ...

Rozetrefrein
Gij waart er reeds voordat de tijd begon. Gij zijt de Weg, de Waarheid en het Leven. Van al wat wezen kreeg zijt Gij de bron. Gij hebt Uzelf lot in de dood gegeven. Gij zijt altoos dezelfde God gebleven, De Herder, Die Zijn schapen trouw behoedt, zo - menigmaal van huis en erf verdreven. Gij hebt ...

Tot in eeuwig heid (3)
De ooze Briest ranaam uus ais een leeuw. ie zwakke schapen zoekt hij te t-erslinden. lij aast in deze godvergeten eeuw p hen die schier Uw voetstap niet meer 1 ij smachten van de dorst als moede hinde rj trachten naar wat laving bij de bron. ledenk aan hen, het zijn toch Uw beminc •aarin Uw Geest ...

Tot in eeuwigheid (2)
Door Daniël werd 's konings droom verklaard. Geen ander kon de uitleg ooit verklaren. Aan Zijn profeet had God geopenbaard vjciar al de wijze mannen blind voor waren. Het glanzend beeld deed 's konings geest vervaren. Hij was het gouden hoofd, vol eer en macht. Het z^ver zou zich laier openbaren: ...

Tot in eeuwigheid
(1) Wat wezen kreeg verandert weer tot stof. Dc zaden barsten open in de voren. Eén lustoord wordt de winterdode hof, ^0GT lentebloemen die het oog bekoren. Ontwaakte vogels laten liedren horen. Dc hele wereld luordt één blijde zang cr-jubelend staat op het veld he ...

Gij badt voor vijanden
(1) Uw goeddoen wekte bij de vijand haat. Hij wilde in Uw wondren niet geloven. Uw leven toas in nederige staat.Men zag U niet als Afgezant van Boven. Een floers was voor Uw Godlijkheid geschoven, maar nochtans schitterde Uw Majesteit, want op Uw machtwoord ...

Gij komt gewis
(1) Wie baant de wegen die wij volgen moeten, zo raadselvol, zo dwaas voor ons verstand? teidt steeds verder onze moede voeten, door wildernissen en door stoffig zand? Ik kan niet zien waar ik nog eens beland. werpen m' in de kuil om daar te sterven. Ik kon niet kl ...

Uw armen beuren 't lam
Een dikke duisternis kan om ons zijn, als in de nacht de hemel niet wil lichten; wanneer de maneglans en sterreschijn voor dichte nevel weerloos moeten zwichten. vragend onze aangezichten of door het floers een hoopvol schijnsel schijnt, opdat wij onze koers opnieuw zoeer richten en elke vage vor ...

Uw armen beuren 't lam
(1) Gij zijt de Herder, die de kudde weidt; geen huurling, die bij 't minst, gevaar gaat vlieden, maar die bij dag en nacht de Wachter zijt, opdat geen sluwe aanslag zal geschieden. Uw wakkre ogen alle kanten spieden naar rovers, op het hulploos vee belust, m< * ...

Gij zegendet de kindren
(3) Zo velen volgden U alleen om brood en om verrukt Uw wondren te aanschouwen. Zij voelden niet de diepe zielenood 'zn kenden niet het volle vast betrouwen. Zij durfden zonder fondament te bouwen en vreesden niet de woeste watervloed, die 't al verzwelgen zou in h ...