Asa, een koning die zo goed begon...
Asa
Asa, de zoon van Abia(m), is de kleinzoon van Rehabeam en achterkleinzoon van Salomo. Als hij koning wordt, is er strijd tussen Juda en Israël. Ook onder zijn regering is die er geweest, al was het niet altijd een echte oorlog in de zin van dat de ene koning tegen de andere optrok. Er waren wel steeds invallen, zelfs in de tijd, dat er vrede was in Juda. Asa laat de vreemde goden, de beelden en altaren, die tijdens de regeringen van de vorige koningen van Salomo gemaakt zijn, afbreken. Hij roept zijn volk op de Heere te dienen. Van Asa wordt gezegd, dat hij deed dat 'goed en recht was in de ogen des Heeren'. Dit wordt later ook van Hizkia (2 Kronieken 31: 20) en Josia (2 Kronieken 34: 2) nog gezegd.
In het begin van zijn regering begint Asa met het uitroeien van de altaren en afgodsbeelden. De Heere zegent hem.
Als er oorlog komt met Zerah, de Moor, vlucht Asa in zijn nood tot de God van Israël en Hij verhoort zijn gebed.
Aan het eind van zijn leven zoekt Asa echter hulp bij mensen. Hij roept Benhadad, de koning van Syrië, te hulp in zijn strijd tegen Israël. Wanneer hij daarover bestraft wordt, bukt hij niet voor de Heere, maar laat de profeet Hanani in de gevangenis werpen. Ook als de Heere hem bezoekt met ziekte (Asa werd krank aan zijn voeten) wendt hij zich niet tot de God Die almachtig is, maar zoekt hulp bij de 'medicijnmeesters'. Toch lezen we in 2 Kronieken 15: 17 'Het hart van Asa nochtans was volkomen al zijn dagen.' Hoewel het aan Asa's daden niet altijd te zien was, was het toch iemand die de Heere mocht vrezen (vergelijk koning Salomo, die aan het eind van zijn leven de vreemde goden nawandelde, om daarmee zijn vrouwen te behagen).
Opmerkelijk is verder wat we in de geschiedenis van koning Josafat lezen, dat 'hij wandelde in de weg van zijn vader Asa' (2 Kronieken 20: 32a). Ook in 2 Kronieken 21: 12 wordt teruggewezen naar het leven van Asa.
Onze daden zijn beslist niet onbelangrijk, maar uiteindelijk gaat het toch om de gezindheid van ons hart. 'De mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan'. Als we het geheel van de Bijbelse getuigenis aangaande Asa overzien, kunnen we op de vraag of Asa is verloren gegaan dus geen bevestigend antwoord geven. Hoewel Asa in zijn ouderdom grote fouten heeft gemaakt, was zijn levensbeginsel goed. We leren hier, dat Gods kind in zijn levenseinde door allerlei omstandigheden nog diep in de zonde kan vallen. God wil dit wel vergeven, maar voor de persoon zelf betekent het meestal een donker sterfbed. Misschien heeft Asa daarom zo'n schitterende begrafenis georganiseerd.
Na een regering van eenenveertig jaar, één van de langste perioden dat een koning geregeerd heeft, sterft Asa. Hij wordt begraven in Jeruzalem, de koningsstad. Zelf had hij al voor zijn graf gezorgd. Zijn lichaam wordt neergelegd op een bed van kostbare kruiden. Bij zijn begrafenis worden allerlei specerijen verbrand.
Maächa
Maächa wordt de moeder van Asa genoemd, maar is in werkelijkheid zijn grootmoeder. Als haar zoon Abia na een korte regeringsperiode van maar drie jaar sterft, behoudt zij de invloedrijke positie, die zij heeft. De koninginmoeder was de gebiedster van de harem van de koning. Zij heeft een bijzondere afgod, die er op berekend was diepe eerbied te wekken voor de natuurgodin Asjera. Wat het precies is geweest, is niet bekend. Misschien dat het een paal is geweest met daarop een hoofd. Het was in ieder geval van hout gemaakt. Asa laat het echter verbranden. Waarschijnlijk heeft Maächa ook buiten het paleis behoorlijk wat te zeggen gehad. Asa laat haar echter afzetten. Ze mag de functie van koningin-moeder niet langer vervullen. Ook om de negatieve invloed, die ze mogelijk op de koningin uit zou kunnen oefenen met haar aanhangen van de afgoden.
Hoogten en zonnebeelden
We komen in deze geschiedenis regelmatig 'hoogten' tegen. Het waren offerhoogten waar aan de afgoden werd geofferd. Asa heeft ze af laten breken. Voordat de tempel gebouwd werd, waren er echter ook offerhoogten, waar aan de Heere werd geofferd. (1 Samuël 9: 11 - 25). Nu de tempel er was, waren deze hoogten overbodig. Toch bleven ze bestaan. Alle koningen (voor Hizkia) die de afgoderij probeerden uit te roeien, konden aan het voortbestaan van deze hoogten geen eind maken. Asa (en later ook Josafat) hebben wel de afgodische hoogten uitgeroeid, maar de hoogten, waar de Heere werd gediend, konden zij niet uitroeien. De zonnebeelden waren altaartjes om reuk- en plengoffers te brengen ter ere van de godin Astarte.
Azaria's profetie
Na de overwinning op Zerah en zijn leger komt de profeet Azaria Asa tegemoet. Hij komt eigenlijk met een waarschuwing. De Heere heeft Juda de overwinning gegeven. Het volk dient de God van Israël en niet de afgoden. Als dat zo zal blijven, zal de Heere hen Zijn hulp en bijstand schenken. Maar als het volk Hem zal verlaten, zal het niet kunnen bestaan voor zijn vijanden. Juda moet de afgoderij uitroeien en de Heere dienen naar Zijn Woord en wetten. Azaria spoort aan de Heere te zoeken, 'dat is: recht te leren kennen, zuiver te dienen, vurig aan te roepen, trouw te gehoorzamen en daarin te volharden, om hierna in eeuwigheid met Hem te leven' (Kanttekeningen) dan zal Hij hen bijblijven met Zijn genade, troost en hulp. En dan is er loon, genadeloon, uit de genade en gunst van God, Die de goede werken der Zijnen beloofd heeft om Christus' wil te zullen belonen.
Het verbond met de Heere
Asa, teruggekeerd in Jeruzalem, gaat vol ijver verder met het herstellen van de dienst des Heeren. Het altaar in de voorhof wordt hersteld. Dan laat Asa Juda en Benjamin en ook degenen die uit Israël de Heere willen dienen, bij elkaar komen te Jeruzalem. Daar wordt geofferd. Ook sloot Juda met haar koning een verbond met de Heere. Het belooft Hem te zullen zoeken met hun ganse hart en met hun ganse ziel. Wie dat niet zal doen, zal gedood worden. Zulke verbonden komen we meer tegen. Toen Jozua afscheid nam, heeft het volk van Israël gezegd, dat ze de Heere zouden dienen. Ook ten tijde van koning Josia werd dit verbond vernieuwd (2 Kronieken 34: 31).
Baësa / het verbond met Benhadad
Baësa, de koning van Israël, heeft een verbond gesloten met Benhadad, de koning van Syrië. Nu zal hij ervoor proberen Rama zo sterk te maken, dat van daaruit de stad Jeruzalem kan worden afgesloten, zodat er niemand meer naar de stad toe kan. Asa wil en moet dit voorkomen. Hij zoekt hulp bij de koning van Syrië, met wie ook Baësa een verbond heeft gemaakt. Reeds in het verleden was er een verbond gemaakt tussen Juda en Syrië. Op dat verbond doelt Asa dan ook, als hij Benhadad een geweldig geschenk laat brengen met het verzoek hem te helpen tegen Israël. Voor dat geschenk gebruikt Asa de schatten uit zijn eigen paleis, het zilver en het goud, maar ook het zilver en het goud uit de tempel. Benhadad luistert naar Asa en valt het land Israël binnen. Asa roept dus een heidense, vijandige koning te hulp tegen het broedervolk Israël. Benhadad weet een groot gedeelte van Israël te veroveren en in zijn macht te krijgen.
De profetie van Hanani
Hanani bestraft Asa in de Naam des Heeren over wat hij gedaan heeft. Hij heeft op mensen vertrouwd. Daarom wordt hij 'een dwaas' genoemd. Asa heeft gezondigd, hij heeft niet gedaan wat de Heere wilde. Als Asa net als de vorige keer met Zerah op de Heere had vertrouwd, dan zou de Heere hem verlost hebben van Baësa. Benhadad had echter een verbond met Baësa. Was er oorlog gekomen, dan had Benhadad ook tegen Juda moeten strijden. Ook op dat volk zou Asa dan de overwinning hebben behaald. Nu zal er echter voortaan oorlog zijn. Oorlog tussen Syrië en Israël. En uiteindelijk zal daardoor het rijk van Israël en ook dat van Juda ten onder gaan. Asa wordt boos op Hanani, die hem, de koning zomaar durft te bestraffen. Hij laat Hanani in de gevangenis werpen. Het 'tuchthuis' of het huis van 'het blok' waarin de gevangene met handen en voeten werd opgesloten.
Vrede
De Heere geeft Asa enige jaren rust. God geeft vrede en oorlog.
Jesaja 45: 7 - Ik formeer het licht, en schep de duisternis, Ik maak vrede en schep het kwaad, Ik de Heere, doe al deze dingen.
Oorlog des Heeren
Asa weet dat hij voor de Heere en Zijn volk strijdt. Hij bidt: laat de sterfelijke mens tegen U niets vermogen. En we lezen dat de Moren verbroken waren voor de Heere en Zijn leger.
God zoeken
De ware godsdienst bestaat in het zoeken van God, in het vragen naar de Heere en Zijn sterkte, in het zich wenden tot de Heere bij alle gelegenheden en dat met het gehele hart en onafgebroken.
Loon naar werk
Al het goede dat de gelovige doet, beloont de Heere in dit en in het toekomende leven, ook al is elk goed werk onvolkomen en met zonde bevlekt. Deze beloning geschiedt niet uit verdienste maar uit genade.
Godsverlating
Zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. Wij verlaten de Heere, als wij niet naar Zijn geboden leven en Hem niet kennen in al onze wegen. Als God ons verlaat, houdt Hij Zijn genade in. Dan verharden we. Dan hebben we geen rust en vrede, geen kracht, geen troost, geen licht, geen uitzicht, geen blijdschap, geen leven meer.
Ziener
De oude profeten worden wel zieners genoemd. De profeet 'ziet' meer dan een gewoon mens. De Heere begiftigt hem met kennis van zaken die verborgen zijn voor de mens.
Ziekte
Alle ziekte komt uiteindelijk van God, evenals gezondheid. Ziekten en dood hebben wij verdiend door onze zonden.
Gevangenis
De gevangenis is in de poort bij het rechthuis of het huis van de lijfwacht en bestaat in een diepe kuil waar de gevangene zit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1995
Mivo +12 | 28 Pagina's
