De Goede Herder
Het houden van schapen
Meermalen heeft de Heere Jezus bij zijn prediking gebruik gemaakt van het beeld van de herder met zijn schapen: de herders trokken met hun kudden rond op zoek naar malse weidegronden en om het vee bij een bron of put water te geven. Kleine kudden bleven dicht bij de dorpen grazen, maar met grote kudden trok men verder weg om voldoende voedsel te zoeken. 's Winters brachten de herders hun schapen zoveel mogelijk naar de warme, ingesloten dalen, waar veel gras groeide. 's Zomers zocht men het meer op de koelere open hoogvlakten, de zogenaamde woestijn, dat wil zeggen de woeste streken, waar slechts hard gras, ruwe planten en struiken groeiden, die voor de schapen echter nog voldoende voedsel vormden.
De herder
Waar schapen waren, was ook altijd de onmisbare herder te vinden. Hij was gekleed in een lang ruw onderkleed met een losse mantel van wollen stof er overheen. Deze kleding beschutte hem tegen de warmte en koude van dag en nacht en zomer en winter. Zijn hoofd was bedekt met een hoofdoek, vastgebonden door een band. Aan zijn voeten droeg hij sandalen. Bij ons loopt een herder achter zijn kudde aan en drijft ze voort, maar in het oosten loopt de herder voorop en de schapen volgen hem. Blijft één van de dieren achter, dan noemt de herder dat dier bij zijn naam en dan loopt dat schaap onmiddellijk naar zijn meester toe. Dat dier ként de herder, dat schaap kent óók de stem van die herder. Roept een vreemde dat schaap bij zijn naam, dan komt dat dier niet naar die vreemde, maar het vlucht weg. Het schaap hoort aan de klank van die stem dat hij zijn meester niet is.
De huurlingen
Grote veehouders werden bijgestaan door hun zoons en dochters, ook door knechten en huurlingen. De huurling of loonarbeider behoorde in Israël niet tot het gezin, zoals de knecht in vaste dienst. Hij werd slechts voor en bepaalde tijd, misschien maar voor een dag gehuurd. Wanneer een huurling met de schapen weggaat, dan denkt die huurling in de eerste plaats aan zichzelf. Komt er een vijand of dreigt er gevaar, dan vlucht hij en laat de schapen in de steek. Het zijn zijn schapen niet, hij is maar een huurling, een knecht.
Schapen
De schapen leverden mensen veel producten. In de eerste plaats was dat de wol, waarvan onder meer kleding gemaakt werd. Verder zorgden de schapen voor melk, vlees en vet voor de voeding. Ook van de hoorn werd een dankbaar gebruik gemaakt. Men maakte er allerlei voorwerpen van, zoals muziekinstrumenten (denk aan de bekende sjofar) en bekers.
Tenslotte maakte men van de huiden leer voor schoenen (sandalen), gordels en buidels. Ook werd het schaap als een rein dier dikwijls als offer gebruikt.
De schaapskooi
's Avonds werden de schapen in een veldkooi gedreven. Dat was een grote omheinde ruimte voor meer kudden tegelijk. De kooi was met ruwe stenen en doorntakken opgetrokken om de schapen te beveiligen tegen rovers en wilde dieren. De herders overnachtten zelf in tenten die in de onmiddellijke nabijheid van de kooi werd uitgespannen. Wel bevond zich achter in de stal meestal een spelonk waarin de dieren schuiling konden zoeken tegen kou en regen. Aan de voorkant was in de muur een opening gelaten waardoor de schapen in en uit konden gaan. In de opening legde een herder zich neer. Niets kon de kooi binnenkomen of het moest over of langs die wakende herder. De herder was de deur. Naderde een wild dier of een rover, dan verdedigde die herder zijn kudde met leeuwenmoed, al zou het hem ook het leven kosten. 's Morgens komen de herders en roepen hun schapen naar buiten. Als de herder 's avonds terugkeert, dan gaat hij aan de ingang van de kooi staan en telt zijn schapen. Hij laat ze één voor één onder zijn staf die hij schuin voor zich houdt doorgaan. Wanneer er een schaap gemist wordt, gaat de herder het schaap direct zoeken voor het helemaal donker is.
Het gereedschap
Menigmaal moest een kudde verdedigd worden tegen rovers en wilde dieren. Daartoe was de herder gewapend met zijn slinger, een uit leer of ander materiaal gevlochten riem, die in het midden breder werd en waar plaats was voor een gladde ronde slingersteen. Na de slinger een paar maal rondgeslingerd te hebben, liet men het ene eind los, waardoor de steen met kracht werd weggeworpen. De slinger werd ook gebruikt om afgedwaalde schapen terug te roepen.
Verder was de herder voorzien van een 'stok' die aan het uiteinde een met ijzeren punten beslagen kop had. Deze knuppel of knots was meestal van taai eikenhout gemaakt. Als er een rover of wild dier naderde, pakte de herder de stok en was bereid op leven en dood te vechten om de schapen te redden. De staf was langer: soms wel twee meter. Het einde was halfcirkelvormig gebogen. Het andere einde had de vorm van een schepje, waarmee de herder een kluitje naar een afgedwaald schaap kon werpen. Met de staf werden de schapen geleid, van gevaar teuggebracht en voor afdwalen behoed. Ook had de herder een tas bij zich voor de slingerstenen, voor zijn eigen voedsel en voor een fles met olie, wijn en water.
De farizeeërs
De Joden in de dagen van de Heere Jezus zagen met diep ontzag op tegen de farizeeërs en de schriftgeleerden. De schriftgeleerden besteedden immers al hun tijd aan de studie van de "Wet": het Oude Testament, de Joodse Bijbel en de verklaringen hiervan door de oude godgeleerden. Daarin stond hoe die wetten toegepast moesten worden in het dagelijks leven. En van die schriftgeleerden waren degenen die tot de partij van de farizeeërs hoorden wel de belangrijksten. Zij stonden het hoogst bij het volk aangeschreven en waren, zo werd gedacht, door al hun godsdienstijver al een heel eind opgeklommen naar de hemel.
Het verband van de gelijkenis
De gelijkenis van de Goede Herder is een voortzetting van de toespraak van de Heere Jezus tot de farizeeërs die in Johannes 9 : 39 - 41 begonnen is. De Heere Jezus zei, terwijl hij op de blindgeborene wees, dat door Zijn komst blinden ziende werden, maar dat degenen die op zichzelf vertrouwden, verhard werden. Als de farizeeërs door krijgen dat hij hen daarmee bedoelt, vragen ze verontwaardigd: "Zijn wij, de oversten en leraars ook blind?" Dan laat Hij hen -leraars van het volk- zien wie ze werkelijk zijn: geen herders, omdat ze niet door de deur binnengaan, ze zijn dieven en moordenaars.
Ik ben de Goede Herder
Ezechiël 34 vormt de achtergrond van Johannes 10. Als de herders van Israël het volk verwaarlozen en mishandelen, zal de Heere Zelf komen als Herder over Zijn volk, Die hen redt. "Ik ben de Deur", dat wil zeggen dat niemand buiten Jezus om tot God en tot behoud kan komen. "Ik ben de Goede Herder", tegenover de Joodse leiders, die Hij met laffe ontrouwe, zelfzuchtige huurknechten vergelijkt. Om geen enkel risico te lopen, gaan zij zelfs voor een enkele wolf op de loop, terwijl een man met een knots die toch gemakkelijk zou kunnen verdrijven. De valse messiassen worden vergeleken met dieven (ongewapende rovers) en moordenaars (gewapende rovers) die zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot de schaapskooi (het Joodse volk) maar de herder (Jezus) gaat door de deur die de deurwachter (Johannes de Doper) voor Hem opendeed. Als een trouwe herder die het welzijn voor zijn schapen zocht, waagde Hij Zijn leven voor hen, zodat niemand van hen verloren gaat, al moest het hem zijn leven kosten. Vrijwillig gaf Hij Zijn leven om de Zijnen te redden. Kruisdood en opstanding komen hier al in zicht.
Overeenkomsten tussen herder, en Herder
- Christus kent Zijn schapen en zij kennen Hem.
- Hij leidt Zijn schapen en zij volgen Hem. Zij hebben slechts Zijn voetstappen te drukken.
- Hij weidt Zijn schapen. Hij voorziet hen van alles wat zij nodig hebben naar ziel en naar lichaam.
- Hij beschermt Zijn schapen tegen alle gevaren.
- Hij zoekt de dwalende schapen op, daarvoor kwam Hij op deze aarde.
Verschillen tussen herder en Herder
- Christus legde vrijwillig Zijn leven af. De herders hebben hooguit hun leven gewáágd. Een enkeling verloor de strijd.
- Hij kon Zijn leven wederom nemen om Zijn vertrooide schapen weer te vergaderen. Een herder moest zijn schapen onverzorgd achterlaten.
- Hij legde Zijn leven af, opdat Zijn schapen het leven zouden hebben. Hun zonden zijn met Hem de dood ingegaan, opdat zij eeuwig zouden leven. Een herder kan door zijn dood niets betekenen voor zijn schapen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1988
Mivo +12 | 20 Pagina's
