JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Het gesprek met de Samaritaanse vrouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Het gesprek met de Samaritaanse vrouw

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding (Joh. 4:1-6)

De Heere Jezus heeft al ongeveer acht maanden in Jeruzalem en Judéa gewerkt. Hij heeft het Evangelie gepredikt aan de Joden in de stad, maar ook in de dorpen van Judéa. Niet alleen met woorden heeft Hij het Evangelie gebracht (denk aan het gesprek met Nicodémus, Joh. 3) maar ook met de daad, toen Hij de kopers en verkopers uit het huis van Zijn Vader dreef (Joh. 2). 

Zijn arbeid blijft zodoende niet onopgemerkt en in Judéa ontstaat er een meningsverschil over Zijn werk. Het gaat daarbij om de reinigende kracht van de doop. De discipelen van Johannes de Doper zijn van mening dat de doop van Johannes meer kracht heeft dan de doop door de discipelen van de Heere Jezus, omdat Johannes Jezus Zelf gedoopt heeft (kantt. Joh. 3:25).

Het wordt een onderwerp van algemene bespreking en het trekt de aandacht van de Farizeeën. Zij waren al ongerust over de vele volgelingen die Johannes de Doper had (Joh. 1:19-28). Nu zij horen dat Jezus nog meer discipelen maakt dan Johannes, neemt hun ongerustheid toe. Zo zullen zij hun invloed op het volk immers steeds meer verliezen. Om niet met de Farizeeën in conflict te komen (Zijn tijd is nog niet gekomen, vgl. Joh. 7:30) vertrekt de Heere Jezus vanuit Judéa en gaat op weg naar Galiléa.

Hij neemt de kortste en veiligste weg, namelijk door Samaría. Bovendien moét Hij via deze weg gaan, omdat het in Gods Raad besloten is dat ook hier de boodschap van het Evangelie gebracht moet worden. 

De reis door het bergland is niet gemakkelijk. Het klimmen en dalen vergt veel energie en de oosterse zon zorgt voor een verzengende hitte. Daarom wordt om ongeveer twaalf uur, het heetste moment van de dag, de lange voetreis onderbroken om uit te rusten en iets te eten en te drinken. Want zoals alle mensen is ook de Heere Jezus hongerig, dorstig en moe geworden.

Zo komt de Heere Jezus met Zijn discipelen bij de Jacobsbron, dicht bij het dorpje Sichar, aan.

 


Sichar lag niet ver van Sichem aan de voet van de berg Ebal. De Jacobsbron lag aan de grote weg van Judéa naar Galiléa, 1200 meter ten westen van Sichar. Deze bron was door Jacob gegraven op het stuk land dat Jacob later aan Jozef gaf (Gen. 48:22). Het schijnt uit twee delen te hebben bestaan (Gen. 33:19 en Gen 34:28).

Als men van Jeruzalem naar Galiléa wilde reizen, kon men kiezen uit twee routes. De kortste weg liep via Samaría. Aanvankelijk meden veel Joden deze weg om niet in aanraking te komen met de Samaritanen, een heidens en onrein volk. Zij kozen daarom de weg via het Overjordaanse, hoewel deze weg 100 kilometer langer was. Later was dit in de ogen van de meeste Joden toch een te grote omweg en maakte men gebruik van de weg door Samaría.


 

Het aanknopingspunt tot het gesprek (Joh. 4:7-15)

Wanneer de Heere Jezus bij de Jacobsbron zit, komt er een Samaritaanse vrouw om water te putten. Het is merkwaardig dat deze vrouw op het heetste moment van de dag water komt halen. Zou zij niet in contact willen komen met andere vrouwen? Heeft zij iets te verbergen? De Heere Jezus laat echter niet merken, dat dit tijdstip om water te putten wat vreemd gekozen is. Om Zijn dorst te lessen vraagt Hij de vrouw om wat water. Zijn discipelen hadden waarschijnlijk ook wel een emmer bij zich om water te putten, maar zij zijn de stad ingegaan om voedsel te kopen.

Verwonderd kijkt de vrouw naar de Heere Jezus. Uit Zijn spraak en kleding blijkt dat Hij een Jood is en daarom beantwoordt de vrouw de vraag van de Heere Jezus met een wedervraag: Hoe kan Hij, als Jood, dit vragen aan een Samaritaanse vrouw?

 


De verwondering over het feit dat de Heere Jezus, een Jood, de Samaritaanse vrouw aansprak had twee redenen:

1. De Samaritanen waren oorspronkelijk merendeels vreemdelingen, die door de koning van Assyrië naar het tienstammenrijk waren gezonden. Daar vermengden zij zich met de oorspronkelijke bevolking (2 Kon. 17). Daardoor onderging ook de godsdienst van de Joodse bevolking een verandering omdat er heidense elementen ingevoerd werden. In de dagen van Ezra, na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, probeerden de Samaritanen de herbouw van de tempel te verhinderen (Ezra 4). Daardoor was de verhouding Joden-Samaritanen slecht. De Joden zagen de Samaritanen als volslagen vreemdelingen, hoewel de Samaritanen zichzelf als nakomelingen van Jacob beschouwden.

• Lees als achtergrondinformatie 2 Kon. 17 en Ezra 4 + verklaringen goed door.

2. Uit de rabbinale geschriften blijkt duidelijk, dat onder de Joden de opvatting leefde dat vrouwen van een lagere orde waren dan mannen. Dat blijkt uit de volgende uitspraken:

• "Hij, die zijn dochter uit de Wet onderwijst, speelt de dwaas".

• "Houd niet teveel gesprekken met een vrouw"

• "Niemand spreke op straat met een vrouw, zelfs niet met zijn eigen huisvrouw".

• "Gezegend zijt Gij Heere, dat Gij mij niet als vrouw door het leven laat gaan".


 

De Heere Jezus doet of Hij de verwondering van de vrouw niet bemerkt en begint met haar te praten over wat Hij noemt "levend water". Water, goed bronwater, wordt ook nu nog in Palestina vaak "Gods-gave" genoemd. Het is één van de grootste gaven die God aan de mensen schenkt en vooral in de droge oosterse landen wordt dat natuurlijk zo ervaren. Bij deze gedachte sluit de Heere Jezus aan. Als de vrouw wist met Wie zij sprak, zouden de rollen omgedraaid zijn: dan zou zij de Heere om water vragen, én zij zou het van Hem krijgen. Want er is een gave van God die veel hoger is en die veel meer waard is dan water voor het lichaam. En die gave, die verkwikt tot het eeuwige leven, kan de Heere Jezus schenken.

 


"Levend water". Ga na wat er in het O. T. over het beeld van "water" wordt gezegd in Jes. 12:3; Jes. 44:3; Jes. 55:1; Zach. 13:1.

Het woordje "levend" betekent: fris, stromend (vgl. Gen. 26:19; Num. 19:17).

Christus bedoelt hier met het "levend water" de gave van de Heilige Geest waardoor de zondaar wordt wedergeboren en levend gemaakt.


 

De vrouw begrijpt niets van Jezus' woorden. Wat Hij als beeldspraak gebruikt, vat zij in letterlijke zin op. Hoe zou deze Man, zonder emmer en koord, bij het water in deze 28 meter diepe put kunnen komen? Bovendien, hoe durft Hij Zich zo te verheffen boven vader Jacob, die dit water ook niet anders kon verkrijgen dan door het graven van deze put? Hoewel de Heere Jezus bemerkt dat de vrouw Zijn woorden niet serieus neemt, gaat Hij stap voor stap verder met Zijn onderwijs. Hij vertelt haar dat Hij ànder water bedoelt. Als iemand van het water uit de Jacobsbron drinkt, zal hij opnieuw dorst krijgen. Maar als iemand van het levend water drinkt, zal hij nooit meer dorsten. Zo zal ook de Heilige Geest altijd in de zondaar wonen en voor eeuwig bij hem blijven.

De vrouw is tot de overtuiging gekomen dat de Heere Jezus ander water bedoelt dan het water uit de Jacobsbron. En zij stelt de vraag: "Geef mij van dat water". Wat haar motivatie is om dat te vragen is niet zo belangrijk. Belangrijk is dàt zij de vraag stelt.

 

Een onverwachte les (Joh. 4:16-24)

Bij vers 16 neemt het gesprek een ogenschijnlijk onbegrijpelijke wending. De Heere Jezus laat het begrip "levend water" rusten en begint over een heel nieuw onderwerp. Van het spreken in figuurlijke taal gaat de Heere Jezus over tot een gesprek dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Hij zal de vrouw tonen Wie Hij is Die met haar spreekt (vgl. vers 10).

De bedoeling van Zijn bevel: "Roep uw man en kom hier" is niet geweest om in het bijzijn van haar man het gesprek voort te zetten, maar alleen om haar te brengen tot kennis van Hem en van haarzelf. Nooit zal zij enige schoonheid in Christus als Zaligmaker zien als zij niet heeft ontdekt dat zij een arme en verloren zondares is.

De vraag van de Heere Jezus brengt haar in moeilijkheden, want de man met wie zij samenwoont is niet met haar getrouwd. Daarom geeft ze een ontwijkend antwoord: "Ik heb geen man".

Jezus laat haar echter voelen dat Hij volkomen op de hoogte is van haar situatie. Hij wijst haar op haar zondig leven. Hoewel zij zegt geen man te hebben heeft zij vijf mannen gehad. Tegen Gods Wet in is zij van hen gescheiden. Nu is ze niet eens getrouwd maar woont ze samen.

Op dit moment gaan de ogen van de vrouw open.

Deze man weet alles van haar. Hij is een Profeet! Zij erkent met deze uitroep niet slechts stilzwijgend haar schuld maar zij is ook bereid en gewillig om verder naar Christus te luisteren. Zij heeft al de jaren van haar leven verknoeid. Ze heeft zonde op zonde gedaan. Zou er voor haar nog vergeving mogelijk zijn?

Haar gedachten worden echter onderbroken. Het oude geschil tussen Joden en Samaritanen komt haar voor de geest. Hààr volk zegt dat de Samaritaanse godsdienst de ware is en dat God op de berg Gerizim aanbeden moet worden. De Joden zeggen dat Jeruzalem de enige plaats is waar God aanbeden moet worden. Hoe weet ze nu wat waarheid is!

 


Achtergrondinformatie

Na de Babylonische ballingschap wordt door Manasse, de zoon van de hogepriester, een Samaritaanse tempel op de berg Gerizim gebouwd. Manasse was getrouwd met de dochter van de Samaritaanse overste Sanballath (Nehemia 6). Hij is door zijn huwelijk verstoten van het priesterschap. Hij heeft toen zelf, met hulp van zijn schoonvader, deze tempel gebouwd en is daar als hogepriester aangesteld. Vanaf deze tijd bestaat het geschil tussen Joden en Samaritanen over de plaats waar men behoorde te aanbidden. 


Gerizzim . Een berg, 3 km. ten zuiden van Sichem, waarvan de top 868 m. hoog is. Op deze berg, gelegen tegenover de Ebal, moest de zegen door zes stammen worden uitgesproken: Simeon, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. Dt. 11:29; 27:12; Jz. 8:33. Aan de noordzijde is een vooruitspringende tafelrots, waarop Jotam zijn fabel vertelde. Ri. 9:7 v.v. De samaritaanse vrouw zei van deze berg, dat onze vaderen erop hebben aangebeden. Joh 4:20. Hiermee kan ze gedoeld hebben op de met de Joden gemeenschappelijke voorvaders, waarvan de Samaritanen zeiden de wettige nakomelingen te zijn. De vrouw verwijt dan de Joden van thans een afwijking. De Samaritanen erkenden de (Samaritaanse) Pentateuch en zullen op grond van Dt. 27:4, waar zij - lezen, op de berg - hun eredienst hebben uitgeoefend. Ook beschouwden zij de - als de berg, waarop Abraham zijn zoon Isaäk moest offeren; in plaats van Moria lezen zij in Gn. 22:2 Moré, vgl. Gn. 12:6. Op het Paasfeest trokken zij naar de - , waar het grote offer werd gebracht. In de 4e eeuw v. Chr. werd op de - een tempel gebouwd, die door Johannes Hyrkanus in 129/8 v. Chr. werd verwoest. De - bleef echter de berg van de eredienst. Omdat alleen de Pentateuch voor de Samaritanen gezag had, hechtten ze geen waarde aan wat andere boeken van het OT over Jeruzalem als tempelstad leerden. De kleine gemeente van de Samaritanen in Nabloes viert nog jaarlijks het Paasfeest op de - . (Uit: De Bijbelse Encyclopedie)


Tempel te Samaria. Op de berg Gerizzim werd, waarschijnlijk in de 4e eeuw v. Chr., een tempel voor de Samaritanen gebouwd, welke tempel in 167 v. Chr. door Antíochus IV Epífanes werd gewijd aan Zeus Xenius, 2 Mk. 6:2. Deze tempel werd in 128 v. Chr. door Johannes I Hyrkanus verwoest, Joséfus. Ant. XII. 5, 5; XIII, 9, 1. Desondanks bleef de eredienst op de Gerizzim bestaan, Jh. 4: 20.


 

Dan gaat de Heere Jezus haar onderwijzen in de ware godsdienst. Hij begint met de ernstige woorden: "Vrouw, geloof Mij". Datgene wat Hij zal gaan zeggen zal zo nieuw en vreemd voor haar zijn, dat zij het misschien niet zou geloven.

Want... de tijd is nabij dat er helemaal niet meer gepraat zal worden over de plaats waar aanbeden moet worden. Dan zal noch de Gerizim noch Jeruzalem belangrijk zijn. De afschaffing van de ceremoniële wetten is aanstaande. De belofte "aan alle plaatsen zal Mijn Naam reukwerk gebracht worden" (Mal. 1:11) zal spoedig vervuld worden.

Van nu af maakt het niet uit waar God aanbeden wordt, want God woont overal waar mensen zijn die Hem met hun hart zoeken. Onder die mensen zullen ook Samaritanen zijn (vgl. Hand. 8).

 


Een opdracht er tussen door...

Uit: de verklaringen van Calvijn

In alle eeuwen heeft God gewild dat men Hem zou dienen in geloof, met gebeden en dankzeggingen, met zuiverheid des harten en heiligheid des levens, en in andere offers heeft Hij nooit een welgevallen gehad. Maar in de Wet waren verschillende bijvoegsels, zodat geest en waarheid verborgen waren onder windselen, terwijl thans, nadat het voorhangsel van de tempel gescheurd is, niets duister of bedekt is.

Ook wij hebben heden nog wel enige uitwendige vormen van godsdienst, waaraan onze grovigheid behoefte heeft, maar de manier is zodanig en het getal zo gering, dat er de duidelijke waarheid van Christus niet door verdrongen wordt.

Kortom, wat voor de vaderen in schaduwen gehuld was, is voor ons nu klaar en duidelijk voorgesteld.

Opdracht:

Verwerk dit citaat in je inleiding door het weer te geven met je eigen woorden.


 

Christus gaat verder met Zijn onderwijs. De vrouw kijkt teveel naar de plaats van aanbidding. Het is veel belangrijker om erbij stil te staan Wie er aanbeden moet worden. En dan hebben de Samaritanen toch niet de juiste godsdienst, want zij vereren God niet op de goede manier. Zij aanvaarden niet Gods hele Woord maar alleen de Pentateuch (de vijf boeken van Mozes).

De Joden hebben echter de volle openbaring van God en kennen God zoals Hij Zich bekend gemaakt heeft. Daarom zal ook de zaligheid uit de Joden zijn. Dat wil zeggen dat de Zaligmaker uit de Joden zal voortkomen op grond van het verbond dat God met hen heeft opgericht. Maar het heil zal niet tot de Joden beperkt blijven. Ook de heidenen zullen delen in het verlossingswerk van Christus.

In de oud-testamentische tijd was de eredienst gebonden aan plaatsen, personen en uiterlijke plechtigheden. Maar nu, in de nieuwe bedeling, zal men God aanbidden zonder tussenkomst van offers en priesters. God zal aanbeden worden in geest en waarheid. "Geest" staat hier tegenover "vlees": hartedienst tegenover ceremoniële vormen. "Waarheid" staat tegenover "schaduw". In de oud-testamentische godsdienst waren de plechtigheden afschaduwing van wat nu werkelijkheid zal worden.

God de Vader zoekt alle aanbidders die Hem aanbidden in geest en waarheid. Uiterlijk vertoon, waarbij het hart leeg en koud is, vraagt God niet (vgl. Jes. 58). Want God is een Geest. "Dat is, een geestelijk, onzienlijk Wezen. Hij wil daarom gediend worden met een dienst die met Zijn natuur overeenkomt. Dat is een dienst die inwendig en geestelijk is, voortkomende uit een oprecht en gelovig hart. Rom. 12:1,2" (kanttekeningen bij Joh. 4:24).

De woorden van de Heere Jezus hebben de vrouw heengewezen naar de komst van de Messias, met Wie de nieuwe bedeling zal aanbreken. Zo is de vrouw, al denkend, terecht gekomen bij de Messias Die alles verklaren zal (Deut. 18:18), ook de wonderlijke, onbegrijpelijke dingen waarvan deze Vreemdeling spreekt.

 


Om over na te denken

vers 27: Als er meer geloof op aarde was, zou er minder verwondering gevoeld worden bij de bekering van zielen. Als Gods kinderen meer geloofden, zouden zij meer verwachten; als zij Christus beter verstonden zouden zij minder verrast en verwonderd zijn, als Hij de grootste zondaren roept en zalig maakt.

J.C. Ryle: Uitleggende gedachten over het Evangelie van Johannes


 

Christus openbaart Zich (Joh. 4:26)

"Ik ben het, Die met u spreekt". Ik ben de Messias. Nergens in de Evangeliën vinden wij zo'n volkomen bekentenis van Hem als Messias, als de Heere Jezus hier doet. Zelden maakte Hij Zich zó aan de mensen bekend, maar nu maakt Hij een uitzondering. Deze vrouw zal de Messiasnaam niet verkeerd begrijpen. Zij zal er geen gedachten van aardse, politieke bevrijding aan verbinden. Tegenover haar mag en kan Hij het geheim van Zijn Wezen onthullen.

En deze bekentenis doet Hij aan een vrouw die tot op die dag een onwetend, onnadenkend en onzedelijk mens was! Zo gewillig is Christus om zondaren zalig te maken, om hen volkomen vergeving te schenken, wanneer zij met hun schuld bij Hem komen.

 

Genade maakt mededeelzaam (Joh. 4:27-30)

Het gesprek wordt plotseling afgebroken omdat de discipelen terugkeren. Ze zien dat de Heere Jezus met een vrouw spreekt. En hoewel dat tegen de gewoonten van die dagen ingaat, vragen ze niet waarom de Heere Jezus met haar spreekt. Eerbied voor Hem weerhoudt hen om vragen te stellen. Hij is de Meester en Hij zal er Zijn reden wel voor hebben.

De vrouw gaat terug naar de stad. Het gesprek heeft haar zo in beslag genomen dat ze haar watervat vergeet mee te nemen. Als ze in Sichar aankomt, roept ze haar medebewoners toe dat ze de Christus gevonden heeft. Alles is vergeten behalve dat ene: zij heeft Hem gevonden Die alles van haar weet en Die de Christus is.

Op de dag van haar bekering wordt ze zendelinge. Ze voelt zo sterk de weldaden die zij van Christus ontvangen heeft dat ze die aan iedereen gunt. Ze roept de inwoners van de stad op om met haar mee te gaan, dan kunnen ze zelf zien Wie de Christus is. Dan kunnen ook zij Hem leren kennen.

De woorden van de vrouw blijven niet zonder resultaat: de inwoners van Sichar gaan op weg naar de Heere Jezus om Hem te horen. En ook zij zullen het straks belijden: "Deze is waarlijk de Christus, de Zaligmaker der wereld."

 


J.C. Ryle schreef het boek "Uitleggende gedachten over het Evangelie van Johannes". Uit dit boek komen de volgende citaten. Bespreek die met elkaar n.a.v. Johannes 4.

vers 10: De Heere Jezus is veel meer bereid om te horen, dan wij zijn om te bidden, en veel meer genegen om gunsten te schenken, dan wij zijn om te vragen.

De verlorenen zullen op de jongste dag ontdekken dat zij niet hadden omdat zij niet vroegen.

vers 7-19: Onbewustheid van zonde gaat onveranderlijk vergezeld van verwaarlozing van Christus.

vers 39 en 41: De weg waarin de Geest al Gods volk leidt, is altijd één en dezelfde. Maar de paden waardoor zij ieder voor zich geleid worden op die weg, zijn dikwijls zeer verschillend. De pijlen van de Heilige Geest zijn allen uit dezelfde koker getrokken; maar Hij gebruikt soms de één en soms de ander, naar Zijn oppermachtige wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's

1. Het gesprek met de Samaritaanse vrouw

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's