JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 1b: Het eerste gebod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 1b: Het eerste gebod

Elia op de Karmel

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen
1 Koningen 18:1-16

Kerntekst
Toen naderde Elia tot het ganse volk en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de Heere God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord (1 Koningen 18:21).

Zingen
Psalm 14:1, 4, 5 en 6
Psalm 96:3
Psalm 97:1, 4 en 5
Psalm 106:4
Psalm 121:2
Tien Geboden des Heeren:2 en 3

Thema: het eerste gebod
In deze vertelling staat het eerste gebod, ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’ centraal. Dit komt tot uitdrukking in het volk Israël dat de Baäl dient en dus andere goden dient. Heel duidelijk komt in deze vertelling naar voren dat er maar één God is: ‘De Heere is God!’ en dat afgoden niet kunnen helpen.

Introductie
Het thema van dit jaar is ‘De Tien Geboden’. De vorige keer hebben jullie gehoord hoe de Heere op de berg Sinaï de Tien Geboden aan Mozes heeft gegeven. Mozes heeft de Tien Geboden aan het volk Israël bekendgemaakt. Vandaag gaat het over het eerste gebod: ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’. Als je goed luistert, weet jij straks waarom het over het eerste gebod gaat in deze vertelling.

Vertelschets

Speurend kijkt Obadja om zich heen. Overal ziet hij hetzelfde: rode, droge akkers en kale wijngaarden. De meeste beken en riviertjes staan droog. Nergens is er nog een groen grassprietje of blaadje te zien. En daar is hij nu juist naar op zoek. Koning Achab had gezegd: “Obadja, het kan niet langer zo. Laten we gras zoeken voor mijn paarden en muilezels. Anders zullen ze dood gaan van de honger. Laat mij het ene gedeelte van het land afzoeken en zoekt u het andere gedeelte af.”
Obadja denkt terug. Drie en een half jaar geleden waren de akkers nog groen en hingen de wijngaarden vol met grote trossen sappige druiven. Maar toen kwam de profeet Elia bij Achab, met een boodschap van de Heere. “Er zal geen dauw meer zijn en het zal niet meer regenen, tenzij dat Ik het zeg.” En zo was het gebeurd.

In de verte ziet Obadja een man lopen. Als hij wat dichterbij is gekomen, schrikt hij. Wacht eens, ziet hij dat goed? Dat lijkt Elia wel! Ja, hij is het! Als Obadja vlakbij is, laat hij zich van zijn paard glijden en valt voor Elia neer, als teken van eerbied. “Heer, bent u Elia?” “Ja, dat ben ik,” antwoordt Elia. “Ga naar de koning en zeg hem dat ik hem spreken wil.” Maar dat durft Obadja niet. Stel je voor dat Elia er niet meer is als hij terugkomt. Dan denkt de koning dat hij hem bedriegt en zal hij hem doden. Obadja antwoordt: “Als u weg bent voordat ik terugkom, zal de koning mij doodslaan. Ik vrees echter de Heere al vanaf dat ik een jongen was. Hebt u niet gehoord dat ik honderd profeten verstopt heb in twee spelonken? En dat ik hen elke dag met brood en water onderhouden heb? Wie moet er voor de profeten zorgen als Achab mij doodt?”
Obadja diende de Heere al toen hij nog een jongen was. Zijn naam betekent ‘dienstknecht van de Heere’. Dien jij de Heere? Als je Hem niet dient, moet je Hem nu gaan zoeken. Want juist als je jong bent is het de beste tijd daarvoor!
Elia antwoordt: “Zo waarachtig als de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. Ga de koning halen, Obadja! Ik zal met Achab praten en u hoeft niet bang te zijn dat ik weg zal gaan.” Dan protesteert Obadja niet langer en gaat onmiddellijk op zoek naar koning Achab.

“Majesteit, ik heb een boodschap voor u.” Daar is Obadja, de hofmeester! Zou hij gras en water gevonden hebben? “Ik heb Elia ontmoet,” zegt Obadja, “hij wil u spreken.” Het gezicht van koning Achab betrekt. Hoe kan dat nou? Elia was toch nergens te vinden? “Waar is die man?” vraagt hij boos. “Ik zal u bij hem brengen, koning.” Onmiddellijk keert Achab zijn paard en volgt Obadja. Eindelijk heeft hij de kans om af te rekenen met die onruststoker!

“Zijt gij die beroerder Israëls? Ben jij het weer, ongeluksbrenger!” snauwt koning Achab. Fel kijkt hij Elia aan. “Ik heb geen ongeluk over Israël gebracht,” antwoordt Elia rustig, “dat hebt u zelf gedaan, omdat u de Heere ongehoorzaam bent en de Baäl dient.”
Dat is de echte reden waarom het nu al drie en een half jaar niet geregend heeft en er honger is in het land. Achab en het volk Israël dienen de Baäl, een afgod. Terwijl de Heere heeft gezegd: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Dit is het eerste gebod dat de Heere op de twee stenen tafelen had laten schrijven. En wat doen de Israëlieten en de koning? Ze dienen een andere god, een zelfgemaakte god! Verschrikkelijk is het. Zij luisteren niet naar de Heere, de heilige God Die in de hemel woont. Hoe durven ze!
Zo ongehoorzaam ben jij toch niet? O nee? Zijn er geen dingen die je belangrijker vindt dan de Heere? Misschien vind je het belangrijker om veel vrienden te hebben. En waar denk je veel aan? Aan je computerspel, aan mensen de je ergens om bewondert, aan iets dat je heel graag wilt hebben? Alles wat je belangrijker vindt dan de Heere, is een afgod! Hij hoort op de eerste plaats te staan. Daar heeft Hij recht op, want Hij heeft je geschapen! Hij zorgt voor jou. Hij zegt: Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij je hart! Wat staat er bij jou op de eerste plaats?

Achab wil Elia toeschreeuwen dat het allemaal Elia’s schuld is, maar Elia praat al verder. “Koning, laat boodschappers door het hele land gaan en verzamel heel Israël op de berg Karmel. Laat daar ook alle profeten van Baäl en Astarte komen.” Koning Achab zegt niets meer. Hij haat Elia, die daar zo rustig staat. Maar eigenlijk is hij ook een beetje bang voor hem. Elia straalt iets uit waar hij ontzag voor heeft. Hij zal doen wat Elia bevolen heeft. Waarom ook niet. Misschien gaat het dan wel weer regenen, want de droogte heeft al veel te lang geduurd.

Op de berg Karmel staat Elia. Hij kijkt om zich heen. Een geweldig uitzicht heeft hij hier. Hij kan in de verte zelfs de Middellandse Zee zien liggen. Duizenden mensen zijn bij elkaar gekomen op bevel van koning Achab. De koning is er ook en naast hem staat de groep van vierhonderdvijftig profeten van Baäl. De profeten van Astarte zijn niet gekomen. Rustig loopt Elia naar hen toe. Voor zich ziet hij twaalf grote stenen liggen. Jaren geleden stond hier een altaar voor de Heere. Maar nu… het is uiteengevallen en vergeten. Wat erg, de God van het altaar, de HEERE, wordt niet meer gediend! Hij wordt vergeten.

De mensen worden stil als ze Elia zien. Elia is niet bang voor de koning en zijn dienaren, de vierhonderdvijftig Baälsprofeten en de duizenden Israëlieten. Ook al is hij helemaal alleen, de Heere is met hem. “Hoelang hinkt gij op twee gedachten?” vraagt hij luid aan het volk. “Als de Heere God is, volg Hem dan na. En als Baäl God is, volg hem dan na!” Elia wacht tot er iemand antwoord geeft. Maar het blijft stil. Niemand zegt iets… De Israëlieten weten het diep in hun hart wel. Ze weten wel dat ze niet èn de Heere èn de Baäl tegelijk kunnen dienen. Beschaamd kijken ze voor zich uit.
Misschien voel jij het ook wel vanbinnen. Eigenlijk kan het niet: de Heere dienen en tegelijk een afgod hebben. Vragen om een nieuw hart en toch helemaal vol zijn van iets anders. Je moet bekeerd worden. Zoek de Heere toch en vraag Hem of Hij je van je afgoden wil verlossen! Wat het dan ook is.

“Ik ben de enig overgebleven profeet van de Heere,” gaat Elia verder, “en hier zijn wel vierhonderdvijftig profeten van Baäl. Laten we het volgende doen: geef ons twee jonge stieren. De Baälpriesters nemen er één, slachten die en leggen die op het altaar, maar steken hem niet aan. Ik zal de andere jonge stier klaarmaken en hem ook niet aansteken.” Elia keert zich naar de Baälpriesters. “Roept u de naam van uw god aan,” zegt hij, “dan zal ik de Naam van de HEERE aanroepen. En de God Die met vuur antwoordt en het offer aansteekt, Die is God.” “Dat is goed!” roept het volk. Al snel komen er een paar mannen aan met twee jonge stieren. “Kiezen jullie een stier en maken jullie hem maar eerst klaar, want jullie zijn met veel meer mensen,” zegt Elia.

Vlug gaan de Baälsprofeten aan het werk. Ze maken een altaar en slachten de jonge stier. Daarna snijden ze hem in stukken. Die leggen ze op het hout van het altaar. Als dat gebeurd is, gaan ze om het altaar staan. Ze heffen hun armen omhoog, hun handen open naar de hemel. Hoor, ze bidden! “O Baäl, antwoord ons! Baäl, antwoord ons en geef vuur!” Een tijdje bidden de Baälsprofeten zo door. De mensen eromheen worden steeds stiller. Wat zou er gebeuren? Kan Baäl het vuur aansteken…? Er gebeurt niets. Dan zakken de profeten opeens op hun knieën en schreeuwen het uit: “Baäl, antwoord ons! Baäl, antwoord ons!” Ze roepen, gillen en schreeuwen. Steeds harder gaat het. Sommige profeten gaan languit op de grond liggen, anderen kruipen biddend om het altaar en weer anderen springen tegen het altaar op. Maar… er daalt geen vuur neer van de hemel. Er gebeurt helemaal niets.
Elia ziet het allemaal gebeuren. Spottend zegt hij: “Roep wat harder, misschien zit Baäl diep na te denken, of is hij ergens druk mee bezig. Misschien is hij wel op reis of slaapt hij!” Ze doen het. Nog harder schreeuwen ze. “O Baäl, antwoord ons, antwoord ons toch!” Ook snijden ze zich met messen en met scherpe priemen. Het bloed drupt op de grond. Urenlang houden ze het vol. Maar Baäl antwoordt niet. Hoe kan het ook anders…

Als het bijna drie uur in de middag is, stapt Elia naar voren. Hij wenkt het volk om dichterbij te komen. Langzaam komen ze dichterbij. Elia staat bij het oude altaar, dat allang niet meer gebruikt wordt. Het altaar waarop vroeger geofferd werd voor de Heere. Voorzichtig legt hij de twaalf stenen weer goed. Voor elke stam één steen. Als het altaar hersteld is, legt hij er ook wat brandhout op. Dan slacht hij de tweede jonge stier en legt de stukken op het altaar. Nu gaat Elia bidden om vuur, denken de mensen. Maar nee, Elia begint een geul om het altaar te graven. Waar is Elia nu mee bezig? Ze snappen er niets van. Nieuwsgierig kijken de mensen toe. “Vul vier kruiken met water en giet het op het brandoffer en op het hout,” beveelt Elia. Gehoorzaam worden er vier kruiken gevuld en over het altaar heen gegoten. Het water loopt over de geslachte stier, het hout en de stenen en loopt tenslotte in de geul om het altaar. “Doe het nog een keer,” beveelt Elia. Weer worden vier kruiken met water over het altaar heen gegoten. “Doe het voor de derde keer,” gebiedt Elia. Twaalf kruiken met water worden er in totaal over het altaar leeggegoten. Kletsnat is alles. Zelfs de geul om het altaar staat vol met water.

Als alles klaar is, heft Elia zijn handen naar de hemel. Het wordt heel stil. Hoe zal het aflopen? Luister, hij bidt! “Heere, God van Abraham, van Izak en van Israël, laat het nu bekend worden, dat U God in Israël bent en ik Uw knecht. En dat ik al deze dingen naar Uw Woord gedaan heb. Antwoord mij, Heere, antwoord mij! Opdat dit volk erkent dat U, o Heere, God bent en dat Gij hun hart naar U gekeerd hebt.” Het volk kijkt ademloos toe. Zal er iets gebeuren?
Ver weg in Jeruzalem staat er ook iemand bij een altaar. Het is de priester in de tempel. Het is immers drie uur? Op die tijd steekt hij het offer aan. Het offer dat wijst op Gods genade, op de vergeving omdat het lam voor de zonden sterft. De Heere hoort het gebed van Elia, vanwege het Lam van God, Waar het offer in de tempel naar verwijst.

Plotseling flitst de bliksem door de lucht. Vuur daalt van de hemel. Op wie? Op die goddeloze priesters? Op het volk? Op Elia? Nee, het vuur slaat midden in het altaar. Het verteert het offer, het hout, zelfs de stenen en het water. Niets blijft er van het offer en het altaar over. Zelfs het water in de geul om het altaar droogt op. Zo heet is het vuur uit de hemel.
Zie je die andere berg? De heuvel Golgotha? Daar is het grote Offer. Het is drie uur. Vuur daalt van de hemel. Het vuur van Gods boosheid over de zonde. Op wie? Op de priesters? Op het volk? Nee, het vuur verteert het Lam, de Heere Jezus. De Zoon van God.
Op de Karmel valt het volk van schrik plat op de grond. Diep onder de indruk zijn ze. “De HEERE is God!” zeggen ze. “De HEERE is God!”
Elia wijst naar de Baälsprofeten: “Grijp hen! Laat er niet één ontkomen.” Het volk luistert en grijpt de profeten vast. Elia daalt de helling af en het volk loopt achter Elia aan. Stevig houden ze de Baälsprofeten vast. Onderaan de berg, bij de beek Kison, stopt Elia. Alle vierhonderdvijftig Baälsprofeten worden gedood.

Het volk kijkt geschrokken toe hoe Elia de Baälsprofeten doodt. Ze begrijpen wel waarom Elia dat doet. Dat wil de Heere. Want de Baälspriesters zijn gevaarlijk en laten het volk Baäl dienen. De Heere wil niet dat er andere goden gediend worden. Ze weten het nu weer heel goed. Ze hebben het op de berg gezien dat er maar één God is. Bij sommige Israëlieten vullen de ogen zich met tranen. Eigenlijk moeten zij ook gedood worden. Zij hebben ook de Baäl gediend. Wat is de Heere dan nog goed voor hen. In hun hart is een gebed: “Heere, bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn.” En dat wil de Heere. Zondige mensen, die de dood verdiend hebben om hun zonden, het leven geven. Omdat er Eén was, Die onschuldig was, Die toch gestraft is. Vrijwillig heeft Hij die straf gedragen. Op Golgotha. Jezus, Wonderlijk is Zijn Naam!

Ook koning Achab staat erbij te kijken. Zijn gezicht staat somber. Wat zal Izebel, zijn vrouw, hiervan zeggen? Elia loopt naar hem toe. “Ga naar huis,” beveelt hij, “want ik hoor het geruis van een geweldige regen.” Onmiddellijk doet Achab wat Elia zegt. Elia gaat terug, de berg op. Daar buigt hij zich heel diep, met zijn hoofd tussen zijn knieën. Heel eerbiedig bidt hij of de Heere regen wil geven. Nadat hij gebeden heeft, roept hij zijn knecht. “Klim naar het hoogste punt van de berg en kijk of er boven de zee wolken ontstaan.” Wolken betekenen immers regen. Vlug klimt Elia’s knecht naar de top van de Karmel. Vandaar kan hij de zee zien. Met zijn hand boven zijn ogen tuurt hij of hij wolken kan ontdekken. Niets te zien. Vlug keert hij terug naar Elia. “Geen wolk te zien.” zegt hij tegen Elia. Elia knielt en bidt opnieuw tot de Heere. Voor de tweede keer stuurt hij zijn knecht naar de top van de berg. Ook deze keer ziet hij geen wolk. Voor de derde keer bidt Elia en voor de derde keer stuurt hij zijn knecht naar boven. Tot zeven keer toe. Als de knecht dan beneden komt, zegt hij: “Ik zag een kleine wolk, zo groot als de hand van een man.” Wat is Elia blij. Zijn gebed is verhoord. Dat kleine wolkje is het teken dat er regen komt.

Na drie en een half jaar begint het eindelijk te regenen. Het is waar wat het volk zei op de Karmel: De HEERE is God! De HEERE is God!

Na de vertelling
Je kunt na de vertelling nog vragen waarom deze geschiedenis past bij het eerste gebod.

Aantekeningen bij de tekst

Vers 1 na vele dagen: na drie en half jaar.
in het derde jaar: Van Elia’s verblijf bij de weduwe te Zarfath.
vertoon u aan Achab: ga hem regen beloven.
Vers 2 de honger was sterk in Samaria: en in het overige land.
Vers 3 Obadja: betekent ‘dienstknecht van de Heere’.
de hofmeester: die zorgt dat alles goed verloopt aan het hof.
Vers 4 en verborg ze bij vijftig: in elke spelonk 50 man.
Vers 5 en niets uitroeien van de beesten: geen beesten hoeven af te maken vanwege het watergebrek.
Vers 7 viel hij op zijn aangezicht: uit eerbied voor de man Gods.
Zijt gij mijn heer Elia?: bent u het werkelijk?
Vers 9 dat hij mij dode: omdat hij kan denken dat ik met u samenspan en u heb verborgen gehouden.
Vers 10 zo er een volk is: een naburig volk.
Vers 17 Zijt gij die beroerder Israëls?: die Israël in het ongeluk stort?
Vers 19 de vierhonderd profeten van het bos: die verbonden zijn aan het koninklijk heiligdom in het bos, dat aan Astarte of Astoreth gewijd is.
profeten: valse profeten, in onderscheid met Elia.
Vers 21 volgt Hem na: dien Hem.
Het volk antwoordde hem niet één woord: Ze voelen wel aan Wie er God is.
Vers 22 Ik ben alleen een profeet des HEEREN overgebleven: de anderen zijn gedood, verjaagd of houden zich schuil.
Vers 23 varren: stieren.
Vers 24 Die zal God zijn: de enige, ware God.
Vers 26 zij sprongen tegen het altaar: om hun smeekbeden kracht bij te zetten.
dat men gemaakt had: dat op deze hoogte staat ter ere van Baäl.
Vers 28 zij sneden zichzelf met messen: om Baäls medelijden op te wekken en hem tot ingrijpen te dwingen. Een zielige vertoning.
Vers 29 zij profeteerden: ze spreken door henzelf bedachte wartaal.
totdat men het spijsoffer zou offeren: omstreeks 15.00 uur.
Vers 30 hij heelde het altaar des HEEREN: dat het volk verwoest heeft om plaats te maken voor een altaar van Baäl.
Vers 31 twaalf stenen: symbolisch voor de gewenste geestelijke eenheid van de twaalf stammen, evenals de twaalf kruiken water.
Vers 32 hij bouwde het altaar in de Naam des Heeren: door ingeven van God.
Naar de wijdte van twee maten zaads: de afstand van twee rijen zaad, ongeveer 30 cm.
Vers 34 vult vier kruiken met water: uit een nabije bron.
giet het op het brandoffer en op het hout: dit om bij voorbaat elke verdenking van heimelijk bedrog tegen te gaan en opdat het wonder des te groter wordt.
Vers 36 dat de profeet Elia naderde: tot het altaar.
God van Abraham, Izak en Israël: Elia laat het volk horen dat hij dezelfde God dient als hun voorvaderen.
Vers 37 Antwoord mij, Heere: geef een zichtbaar teken.
dat Gij die God zijt: de enige, ware God bent.
dat Gij hun hart achterwaarts omgewend hebt: God neigt ons hart, waardoor wij erkennen dat Hij alleen God is.
Vers 38 en dat stof: grond, aarde.
Vers 40 en slachtte hen aldaar: in overeenstemming met Gods Wet en door ingeven van God. Elia doet, wat Achab verzuimt.
Vers 41 eet en drink: uit vreugde over het einde van de droogte.
Vers 42 daarna legde hij zijn aangezicht tussen zijn knieën: een zeer ootmoedige gebedshouding.
Vers 44 kom af: rijdt van de berg Karmel af naar Jizreël.
dat u de regen niet ophoude: doordat de wagen vastloopt in de door de stortregen ontstane modder.
Vers 46 de hand des HEEREN was over Elia: de Heilige Geest geeft hem grote kracht en uithoudingsvermogen, zodat hij eerder in Jizreël komt.
hij gordde zijn lenden: om beter uit de voeten te kunnen.

Achtergrondinformatie

Context
Het volk Israël is onder leiding van koning Achab en koningin Izebel Baäl gaan vereren, ondanks dat de Heere in de Tien Geboden gezegd heeft: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.” God straft Israël door een droogte. Er zal enkele jaren geen dauw of regen meer zijn. Deze boodschap brengt Elia bij Achab. Daarom wil Achab Elia doden. Elia verblijft eerst bij de beek Krith, waar hij door de raven gespijzigd wordt. Later verblijft hij bij de weduwe te Zarfath. De meel en olie raken niet op. Ook wekt Elia de zoon van de weduwe op, die gestorven is. Na drie en een half jaar moet Elia weer naar Achab gaan en begint het verhaal zoals in de vertelschets wordt beschreven.

Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben
Het volk Israël wordt steeds weer vermaand: Hoor Israël. De Heere onze God is een enig Heere. Zo zult gij de Heere uw God liefhebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met al uw vermogen (Deuteronomium 6:4 en 5).
Steeds weer zien we echter dat Israël bezwijkt voor de afgodendienst en dat het mee doet met de Baäldienst. Ze overtreden hiermee het eerste gebod door het bedrijven van afgoderij.
Afgoderij is volgens de Heidelbergse Catechismus alles waarop we ons vertrouwen stellen naast God of in plaats van God. We moeten alleen op God vertrouwen en alles van Hem verwachten, Hem liefhebben met ons hele hart en alleen doen wat Hij wil. Vanaf het moment dat de mens in het paradijs als God wilde zijn, is de afgoderij in ons hart gekomen. We haten God en dienen de afgoden. Om ooit tot het vertrouwen en liefhebben van de Heere te komen is een vernieuwing van ons hart nodig. Dat kan alleen door de werking van de Heilige Geest. De Heere wil dat geven op ons gebed.

Zondag 34
Vraag 94: Wat gebiedt God in het eerste gebod?
Antwoord: Dat ik, zo lief als mij mijner ziele zaligheid is, alle afgoderij, toverij, waarzegging, superstitie of bijgeloof, aanroeping van de heiligen of van andere schepselen mijde en vliede, en de enige ware God recht lere kennen, Hem alleen vertrouwe, in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid mij Hem alleen onderwerpe, van Hem alleen alle goed verwachte, van ganser harte liefhebbe, vreze, en ere, alzo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminst tegen Zijn wil doe.

Vraag 95: Wat is afgoderij?
Antwoord: Afgoderij is, in de plaats des enigen waren Gods, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet.

Belijdenis des geloofs
artikel 1 ‘Dat er een enig God is’
Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed, en een zeer overvloedige fontein aller goeden.

Vreze des HEEREN
In het dienen van de Heere is verschil. De één leeft heiliger dan de ander. Obadja was de HEERE zeer vrezende. Hoe heiliger we leven, des te meer eren we God. Obadja laat zien dat het ook onder de meest moeilijke en goddeloze omstandigheden mogelijk is de HEERE oprecht te dienen. Obadja vreest de HEERE van jongs af. Zo hoort het. De HEERE heeft recht op ons gehele leven. Elke dag van ons leven dat wij de HEERE niet dienen, is een verloren dag.

Koning Achab
In het tienstammenrijk regeerde de ene goddeloze koning na de andere. Koning Achab maakte het nog erger dan al zijn voorgangers. Ook trouwde hij met Izebel, de dochter van de heidense koning van Sidon. De Heere had de Israëlieten verboden met heidense vrouwen te trouwen. Izebel beval dat niemand de Heere mocht dienen. De profeten van de Heere werden vervolgd en velen kwamen om.

Karmel
Dit betekent ‘boomgaard’. Het is een gebergte dat zich uitstrekt over een lengte van twintig kilometer naar de Middellandse Zee. Het is bekend door zijn vele prachtige bossen. De plek waar geofferd werd, was op het zuidoostelijke uiteinde. De helling biedt hier ruimte om een grote mensenmenigte plaats te geven. Er moet vroeger al een altaar gestaan hebben, want Elia herstelde het altaar van de Heere, dat omver was gehaald. Zulke altaren werden op een in het oog vallende hoogte gebouwd. De afstand van de Karmel tot Jizreël is achttien kilometer.

Baäl
Verscheidene heidense goden in en om Kanaän werden Baäl genoemd. Het is eigenlijk geen eigennaam, maar een titel. De vrouwelijke tegenhanger van Baäl was Astarte. De Baäldienst ging met grote onzedelijkheid gepaard. De ‘profeet’ of ‘priester’ van Baäl is hetzelfde. De profeten van het bos zijn de priesters, die Astarte dienen; ze werden door Izebel onderhouden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2014

Kompas Handleiding | 19 Pagina's

Handleiding 1b: Het eerste gebod

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2014

Kompas Handleiding | 19 Pagina's