JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De profeet Maleachi

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Maleachi

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In deze mivoschets bekijken we het laatste boek van het Oude Testament, het bijbelboek Maleachi. In het eerste hoofdstuk gaan we de gegevens na over de persoon van Maleachi en zijn tijd. Eveneens komt de opbouw van zijn profetie aan de orde.
Het bijbelboek is in te delen in 7 gesprekken. Deze indeling volgen we ook bij de bespreking van het bijbelboek in het tweede hoofdstuk van deze mivoschets.
Bij het lezen van de schets zul je merken hoe actueel dit bijbelboek eigenlijk is.
De boodschap ervan kun je niet zomaar naast je neer leggen.

De verenigingsavond

De profeet Maleachi 
• Opening 
• Inleiding op Maleachi - n.a.v. schets
• Pauze 
• Verwerking - n.a.v. pag. 18/19 
• Plenaire afronding 
• Sluiting  

Jouw reactie op de prediking (n.a.v. Maleachi) 
• Opening  „
• Inleiding over de prediking bij Maleachi - door JeV-lid   
• Inleiding over prediking nu - door ambtsdrager
• Pauze 
• Verwerking - n.a.v. pag. 18
• Sluiting

Bijbelstudie n.a.v. Maleachi 4 
• Opening 
• Korte inleiding op Maleachi - n.a.v. schets,  met name H. 1 
• Pauze 
• Bijbelstudie in groepjes - n.a.v. pag. 19 
• Plenaire afronding 
• Sluiting 

1. Achtergrondinformatie

De persoon Maleachi.
In het laatste boek van het Oude Testament komt hij ineens naar voren: de profeet Maleachi. Niet eerder wordt zijn naam genoemd in de oudtestamentische boeken. Ook uit het boek Maleachi komen we weinig te weten over de persoon van de profeet. Over zijn afkomst en zijn geboorteplaats is niets met zekerheid bekend.

Volgens de overlevering zou hij afkomstig zijn uit de stam van Zebulon en zou hij jong gestorven zijn. In de Bijbel kunnen we hierover echter niets terugvinden.
Het enige wat we van de profeet weten, is zijn naam. De naam Maleachi betekent: 'Mijn Engel' of 'Mijn boodschapper'. Mogelijk is de naam Maleachi niet de eigennaam van de profeet geweest, maar zijn ambtsnaam. Deze ambtsnaam geeft de opdracht van de profeet aan: hij is de wegbereider. Een duidelijke toespeling op zijn naam vinden we in Maleachi 3 : 1: "Zie, Ik zend Mijn engel (=gezant), die voor Mijn aangezicht de weg bereiden zal".
Maleachi is de laatste profeet van het Oude Testament. Gedurende vier eeuwen wordt er geen profeet meer gehoord. Maar dan komt de grote Profeet. Naar deze Profeet verwijst Maleachi. Hij is de wegbereider van de komende Messias.

De tijd waarin Maleachi leefde
Over de tijd waarin Maleachi profeteerde, is iets meer bekend. Het bijbelboek zelf zegt er niets over, maar bepaalde gegevens uit het boek geven wel aanwijzingen over de periode waarin Maleachi heeft geprofeteerd.
Maleachi is opgetreden in een periode waarin volop sprake was van de tempeldienst. Het was echter een vorm zonder inhoud geworden. De offers waren oorspronkelijk bedoeld om vergeving te vragen voor overtredingen.
Maar in de tijd van Maleachi offerde men, zonder dat er sprake was van berouw. Op een heel onwaardige wijze werd de eredienst uitgeoefend, vooral door de priesters. Beschimmeld brood werd op het altaar gelegd (1 : 7).
Gebrekkige dieren werden uitgekozen voor de offerdienst. Blinde, kreupele en zieke dieren (1 : 8) en zelfs gestolen dieren (1 : 13) werden geofferd.
Bovendien werden de tienden en het hefoffer niet of niet volledig gebracht.
De geestdrift waarvan tijdens de herbouw van de tempel sprake was, is flink bekoeld. Dit alles geeft aan dat de herbouw van de tempel al weer enige tijd geleden is.
Verder waren er misstanden in het huwelijksleven. Echtscheidingen waren aan de orde van de dag en huwelijken met heidense vrouwen kwamen regelmatig voor.
In het maatschappelijk leven was er sprake van grote tegenslagen. Er waren misoogsten als gevolg van spnnkhanen- en keverplagen. De wijnoogst was slecht. Door dat alles was de armoede onder het volk groot.
Maleachi heeft dan ook onder heel moetli|ke omstandigheden moeten werken.
Het optreden van Maleachi kunnen we plaatsen na de Babylonische ballingschap en in de tijd van de proleten Ezra en Nehemia. Ook in de li|d van deze twee proleten was er sprake van gemengde huwelijken en van het ontheiligen van de sabbat Daartegen waarschuwt Nehemia scherp in Nehemia 13.
Voor een precieze tijdsbepaling zijn de gegevens in het bijbelboek te beperkt, maar bij benadering valt het optreden van Maleachi tussen 460 en 430 voor Chnstus.

Het boek Maleachi
Het boek Maleachi begint met een opschrift. Daarna volgen zeven gesprekken, die de Heere met Israël houdt De gesprekken zijn in de vorm van vragen en antwoorden. Tenslotte wendt het boek afgerond met een voort nawoord, bestaande uit drie verzen.
In de eerste vier gesprekken laat de Heere, door de dienst van de proleet Maleachi, de ernst van de zonde van lsraël scherp uitkomen. De laatste drie gesprekken staan in het teken van de aarnkondiging van de 'dag des Heeren'

Uit de gesprekken blijkt hoe oneinding lankmoedig de Heere handelt met het volk. Als Maleachi profeleert: "Gij berooft Mij", durft het volk te vragen: "Waarin beroven wij U?" (Mal. 3 : 8).
Zo hoogmoedig en goddeloos is de houding van het volk geworden. Het volk is ver van de Heere afgedwaald, maar nog wil de Heere tot hen spreken. Door de mond van Maleachi beantwoordt Hij de vragen en roept Hi| op tot bekering.
Elk gesprek heeft een bijzonder kwaad op het oog. De priesters worden op hun ernstige tekorten en hun oneerlijke manier van doen gewezen. Ze zijn nalatig in het onderwijzen van het volk Het volk zelf wordt eveneens aangesproken. De Israëlieten verwaarlozen immers de tempeldienst. Ze komen met gebrekkige offerdieren naar de tempel en de tienden geven zij met meer. Bovendien hebben zij een vorm van een gezinsleven dat door de Heere wordt verboden. Ze nemen vrouwen die de afgoden dienen, tot echtgenoten en echtscheidingen komen veelvuldig voor.
De Heere laat echter horen dat Hij de zonde zal straffen. Er zal een eindgericht komen. De Messias zal komen (volgens de Kanttekeningen kan dit zowel Christus' eerste komst als Zijn wederkomst zijn) en Zijn komst zal samengaan met de dag van het oordeel, een dag die brandt als een oven (Mal. 4 : 1). Alle goddelozen zullen als een stoppel verbranden (4 : 1), maar over degenen die de Heere vrezen, zal de Zon der gerechtigheid opgaan (4 : 2).


CHRONOLOGIE

722 ballingschap Tienstammenrijk 
701 Sanherib belegert Jeruzalem 
   716-687 (728-697) Hizkia 
   687-643 (698-648) Manasse 
   643-641 Amon 
   641-609 Josia 
612 val van Ninevé 
   609-608 Joahaz 
   608-597 Jojakim 
605 eerste wegvoering naar Babel onder heerschappij van Babel
   605-536 70 jaar ballingschap   
   605 wegvoering Daniël 
597 tweede wegvoering naar Babel
   597 Jojachin 
   597 wegvoering Ezechiel 
   597-586 Zedekia 
586 derde wegvoering naar Babel verwoesting van Jeruzalem 
   605-539 Babylonisch rijk 
   604-562 Nebukadnezar 
   562-536 Evilmerodach 
   552-539 Belsazar 
539 val van Babel onder heerschappij van de Meden en Perzen 
   539-331 Rijk van Meden en Perzen 
   539-536 Darius, de Meder 
   536-530 Kores, de Pers 
538 terugkeer uit de ballingschap o.l.v. Zerubbabel hereniging van de twee volken Israël en Juda 
   522-486 Darius, de Pers 
   485-465 Ahasvéros 
   478 Esther koningin 
   464-424 Arthahsasta 
516 inwijding van de tweede tempel 
457 terugkeer van Ezra 
445 terugkeer van Nehemia 
±430 Maleachi, de laatste profeet 
331 onder maatschappij van de Grieken begin van de hellenisering 
   331-320 Griekse rijk 
   331-323 Alexanderde Grote 
320 onder heerschappij van Egypte
   320-200 rijk der Ptolemeeën 
200 onder heerschappij van Syrië 
   200-65 rijk der Selcuciden 
   176-165 Antiochus Epifanes 
   168-165 "gruwel der verwoesting" 


2. De inhoud van het boek Maleachi

Het opschrift
De Heere heeft vele profeten gezonden om het volk tot Zich terug te roepen, Gods wet was niet langer een leidraad voor het persoonlijk leven en voor het leven in de samenleving. Toch liet de Heere het volk niet aan zijn lot over. Keer op keer zendt Hij profeten uit om het volk op te roepen tot bekering.

Deze keer zendt de Heere de profeet Maleachi.
De profetie van Maleachi heeft een opvallend opschrift: "De last van het Woord des HEEREN tot Israël, door de dienst van Maleachi" (1 : 1). Zoals iedere profeet van God, draagt ook Maleachi een last: de last van het Woord des HEEREN. Het woord 'last' geeft aan dat de boodschap, die de profeet moet brengen, van groot gewicht is.
Maleachi draagt de (dreig)profetieën (zie ook de Kanttek. bij Jes. 13 : 1) als een zwaar pak met zich mee.
In het algemeen hadden de profeten geen gemakkelijk bestaan. Hun boodschap stuitte op veel weerstand bij het volk. Jeremia werd in de gevangenis en in een modderige kuil geworpen.
Ezechiël kreeg te maken met harde woorden en boze blikken (Ezech. 2 : 6; 3 : 8, 9).
Toch is de last, die de profeten droegen, niet in de eerste plaats de moeite die zij in hun persoonlijk leven ondervonden. De last betrof het gewicht van de boodschap. Ze brachten niet hun eigen boodschap maar de boodschap van God. De profeten moesten het volk scherp wijzen op zijn zonden en ze riepen het volk op tot bekering.
Die boodschap ging niet buiten de profeten om. Ze waren er innerlijk direct bij betrokken. We zien dat later ook terug bij de apostel Paulus. Ook hij had een last, die hem opgelegd was. Hij wist heel persoonlijk van de schrik des Heeren en bewoog daarom de mensen tot het geloof (2 Kor. 5 : 11).
De liefde van Christus drong Paulus (2 Kor. 5 : 14).
God legt de last op. Het was de taak van de profeten om de last te dragen en de boodschap, het Woord des Heeren, te brengen op het aangegeven adres. Dat adres kon Syrië zijn, zoals bij Zacharia (Zach. 9 : 1) en het kon Babel zijn, zoals bij de profeet Jesaja (Jes. 13 : 1). Maleachi werd gezonden naar Israël. Met Israël wordt in dit geval niet het tienstammenrijk bedoeld, want dat deel van het volk van God is nooit teruggekeerd naar Kanaän. Een klein deel slechts is teruggekeerd met de Judeeërs. De naam van het geheel van Israël wordt hier gebruikt om het kleine deel van de teruggekeerde Israëlieten aan te geven.

Het eerste gesprek - Ik heb u lief (Mal. 1 : 2-5)
De Heere begint het eerste gesprek met de verklaring: "Ik heb ulieden liefgehad" (1 : 2a). Dat is een heel opmerkelijk begin, want uit het vervolg zal blijken dat het volk van Israël zich juist heeft afgekeerd van de Heere. Als de Heere, door de mond van Maleachi, het volk wijst op zijn zonden, stelt het brutale wedervragen. Het is een opvallend element, dat we iedere keer opnieuw in de gesprekken tegen komen. Steeds opnieuw trekt Israël de aanklachten van de Heere in twijfel.
De vijandschap van het volk komt naar voren in de vragen, die het stelt. Soms zijn het schijnbaar onschuldige, soms duidelijk brutale vragen. Aan deze mensen stuurt God Zijn bode. Heel diep buigt de Heere Zich tot dit afkerige volk. Terwijl het volk Israël ongehoorzaam is en de Heere tegenspreekt, strekt de Heere Zijn handen uit naar dit volk (Rom. 10 : 21). Daar is geen enkele reden voor. Integendeel, er zijn redenen te over waarom de Heere het volk zou kunnen verwerpen.
Toch doet de Heere dat niet. Het laatste bijbelboek van het Oude Testament begint met een liefdesverklaring van Gods kant: "Ik heb u liefgehad".
In plaats dat het volk van Israël verbroken wordt, trekt het deze verklaring van de Heere in twijfel. Er is totaal geen verwondering bij het volk te bespeuren. Integendeel, heel kritisch vraagt het: "Waarin heeft U ons liefgehad?" In deze woorden klinkt door dat het volk het eigenlijk heel vanzelfsprekend vindt, dat de Heere het liefheeft.
Als volk zijn ze immers Abrahams zaad? Zij zijn afstammelingen van Abraham, Izak en jakob! Dat zij geliefd worden, is geen wonder. Dat zij er niets van zien, dat is vreemd. Waarin heeft U ons liefgehad? Waaruit zou dat blijken? Ze leven in armoede en ellende. Zij zijn uit Babel teruggekeerd naar het beloofde land. De meesten waren veel liever in ballingschap gebleven.
Toen hadden zij het goed, maar nu zitten ze in diepe armoede. De nakomelingen van Ezau, de Edomieten, hebben het veel beter dan Israël. De Edomieten leven in welvaart.
Ontgoocheld en verbitterd gaat Israël in op de boodschap van God: "Waarin hebt U ons liefgehad?"
Het antwoord van Maleachi luidt: "Was niet Ezau jakobs broeder? (...)
Nochtans heb Ik Jakob liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat (...)" (1 : 2, 3a).
Hoewel Ezau de eerste was en in verschillende opzichten Jakob overtrof, is toch niet Ezau, maar Jakob Gods uitverkorene. Voor de geboorte van de tweeling heeft God al gezegd: Ik verkies de jongste van de twee. De meerdere zal de mindere dienen. Met de wedervraag: "Was niet Ezau Jakobs broeder?" bedoelt Maleachi eigenlijk te zeggen: Is er een beter bewijs van Gods liefde voor het volk van Israël, dan Zijn verkiezende liefde?

Maleachi wijst het volk er vervolgens op dat, hoewel het Edom nu voor de wind gaat, alles op niets zal uitlopen.
Al bouwt Ezau nog zo snel de ruïnes van zijn verwoeste steden weer op, al verloopt de opbouw voorspoedig, de Heere zegt: "Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen landpale der goddeloosheid, en een volk op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid" (1 : 4).
Gods liefde voor Israël komt helder uit tegen het komende onheil over Ezau en de Edomieten. Door te wijzen op de Edomieten, zegt de Heere tegen Israël wat zijn deel had kunnen zijn.
Dat God het gebied van de Edomieten verwoest had en gemaakt had tot een woestijn der draken (1 : 3), had ook Israël kunnen overkomen. Israël was immers niet beter! Het begin van Israël ligt immers in Jakob, die zijn blinde vader bedroog! Het is vrije genade dat de Heere Israël niet verwerpt. Het oordeel van de Heere over Ezau is een woord vol vertroosting voor Israël.
Wanneer Israël zal zien dat het land van Edom woest blijft en het gebied binnen de grenzen van Israël hersteld wordt, dan zal Israël alle reden hebben om te zeggen: "De HEERE zij grootgemaakt, van de landpale van Israël af" (1 : 5).

Het tweede gesprek - De priester en het offer (Mal. 1 : 6-14)
In het eerste gesprek heeft de Heere Zijn liefde uitgesproken voor Israël. Als Vader vraagt de Heere nu naar de liefde van Zijn kinderen.
De verhouding tussen God en Zijn volk is als de verhouding tussen een vader en een zoon. Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt dit beeld gebruikt. Mozes zegt in zijn lied: "Is Hij niet uw Vader, Die u verkregen, Die u gemaakt en bevestigd heeft?" (Deut. 32 : 6). Hosea spreekt over de liefde van de Heere voor Zijn volk: "Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen" (Hos. 11 : 1). De Heere is Vader over het volk Israël en zij zijn de kinderen.

In opdracht van de Heere vraagt Maleachi het volk naar zijn wederliefde. Geven de kinderen de Heere de eer die Hem, als Vader, toekomt?
Waar zijn de tekenen van kinderlijke eerbied en liefde? Blijkt hun liefde en eerbied voor God, hun Vader, uit de offers die zij brengen?
Deze vraag naar de liefde van de kinderen is tegelijkertijd een klacht: "Ben Ik een vader, waar is mijn eer? En ben Ik een heer, waar is mijn vreze?" (1 : 6).
Van liefde en eerbied voor de Vader blijkt niets. Integendeel: de dienst van God in de tempel is in diep verval geraakt. De priesters tonen geen enkele hoogachting voor de dienst van God. Zij stonden het volk toe om kreupele, blinde en zieke dieren te offeren, terwijl de wet nadrukkelijk aangeeft dat er geen gebrek mocht zijn aan een offerdier (Lev. 22 : 20-25 en Deut. 15 : 21). De priesters moesten zulke offers weigeren, maar in plaats dat zij waakten over het altaar des Heeren, verachtten zij het. Ze offerden beschimmeld brood en gebrekkige dieren.
Hoewel in dit gesprek in de eerste plaats de priesters aangesproken worden, zijn in de zonden van priesters ook de zonden van het volk begrepen.
Het volk stelt de priesters immers in de gelegenheid om te zondigen (vs.8, 14). In plaats dat de Heere het goede en het gave offerdier ontvangt, zoeken de Israëlieten nu het gebrekkige en zieke dier uit om te dienen als offerdier. De HEERE raadt het volk aan om dat eens bij de stadhouder te proberen. Kom daar eens aan met uw beschimmelde brood? Zou hij dat accepteren? "Breng dat toch uw vorst; zal hi| aan u een welgevallen hebben, of zal hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen" (vs. 8b). Wat u niet zou aandurven tegenover aardse overheden, dat veroorlooft u zich tegenover Hem, Die niet maar een stadhouder of een groot koning, maar de HEERE der heirscharen is.

Het volk meent dat de eredienst in orde is. Er worden immers offers gebracht, ook al zijn die dan niet zoals ze behoren te zijn. De Heere laat het volk echter weten dat Hij in zulke offers geen behagen heeft (vs. 10, 1 3).
Daar spreekt geen liefde en eerbied voor de Heere uit. Zo krijgt Hij niet de eer die Hem toekomt. Integendeel: hierdoor wordt Gods heilige Naam onteerd.
De Heere zal echter Zelf zorgen dat Hij aan Zijn eer komt. De tijd komt dat Hij Zijn naam onder de heidenen zal groot maken. Die wending zien we tijdens de omwandeling van de Heere Jezus op aarde. Hij richt Zich niet alleen tot de Joden, maar ook tot de heidenen en Hij geeft Zijn apostelen de opdracht: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie alle creaturen" (Mark. 16 : 15). Dit werk zal niet zonder zegen blijven; de heidenen zullen de Naam van de Heere aanbidden en Hem eren. Zij zullen Hem reukwerk toebrengen en een rein spijsoffer. "Want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen" (vs. 11).

Het derde gesprek - Levi, de engel des HEEREN (Mal. 2 : 1-9)
Dit gedeelte van het tweede hoofdstuk van Maleachi, is niet zozeer een gesprek (dialoog), maar eerder een strafprediking aan het adres van de priesters. Het is te zien als een vervolg op het tweede gesprek. Door sommigen wordt het om die reden dan ook niet als een apart gesprek gerekend.
Voor de overzichtelijkheid kiezen wij ervoor om het wel als afzonderlijk gedeelte te behandelen.
De boeteprediking van Maleachi heeft alles te maken met de wijze waarop de priesters hun ambt uitoefenen. Naast het offeren, zegenen en bidden, hebben de priesters ook tot taak het volk te onderwijzen in de wet. In het tweede gesprek heeft God Zijn toorn uitgesproken over het brengen van onheilige offers. Nu wordt de wijze waarop de priesters de wet onderwijzen (vs. 8, 9) aan de kaak gesteld.

Levi, de vader van alle priesters, wordt een 'engel van de HEERE der heirscharen' genoemd (vs. 7). Deze naam wil zeggen: gezant of bode van de Heere.
Slechts een voorwaarde stelde de Heere aan Levi en zijn nakomelingen, bij hun roeping tot het priesterambt.
Als het beloofde land onder de twaalf stammen verdeeld werd, mochten de nakomelingen van Levi geen bezit krijgen: "Gij zult geen erfdeel ontvangen, want God zal uw erfdeel zijn" (o.a. Deut. 10 : 9; 19 : 1). De priesters kregen geen aards erfdeel, maar zij mochten leven van de tienden van de offers. In vrede en ootmoed mochten ze dienen voor Gods aangezicht. De priesters hebben echter het verbond tussen de Heere en hun vader Levi verdorven (vs. 8). Ze hebben de goede weg verlaten en daarin anderen meegenomen.
In plaats van het volk te leiden en te onderwijzen in de de wetten van de trouwe Verbondsgod, gaan de priesters hun eigen weg. Niet de verheerlijking van de Naam van God en het heil van de mensen hadden ze op het oog bij de vervulling van hun ambt. Het ging hen om hun eigen eer en aanzien. In het uitleggen van de wet en in de rechtspraak die daaraan gekoppeld is, handelden de priesters naar het aanzien van de persoon (vs. 9b). De eer en de gunst van de mensen was voor de priesters belangrijker dan de eer van God.
Nu moet Maleachi de boodschap brengen, dat God de priesters vervloekt, wanneer zij op deze weg verder gaan. Het is geen onvoorwaardelijke straf, want nog laat de Heere oproepen tot bekering. Dringend roept Hij op om te horen en Zijn woorden ter harte te nemen, maar (...) "indien gij het niet zult horen en indien gij het nietzult ter harte nemen om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik de vloek onder u zenden en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja Ik heb ook airede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt" (vs. 2).

Het vierde gesprek - Het verbond en het gezin (Mal. 2 : 10-16)
Nadat de profeet Maleachi de priesters heeft gewezen op hun zonden en hen heeft opgeroepen tot bekering (tweede en derde gesprek), wendt hij zich nu tot het gehele volk. Ook in het leven van het volk is er sprake van diep verval. In de eerste plaats hebben de Joden zich, tegen het uitdrukkelijke verbod van de Heere in (Deut. 7 : 3), heidense vrouwen ten huwelijk genomen (vs. 11b). Daarnaast kwam het voor dat de getrouwde man een heidin tot vrouw nam en zijn eigen vrouw verachtte of zich hiervan liet scheiden (zie de Kantt. bij vs. 15). Het was niet een enkeling die zich hieraan schuldig maakte, maar het was een volkszonde geworden. Tegen de praktijk van gemengde huwelijken hebben ook Maleachi's tijdgenoten, Ezra en Nehemia moeten optreden (Ezr. 9, 10; Neh.13 : 23-27).

De wijze waarop Maleachi de zonden aanwijst, is weer in de vraag-en-antwoordvorm. Hij gebruikt hierbij heel krachtige argumenten. Maleachi begint met een algemene vraag aan het volk: "Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons gemaakt?" (vs. 10). Sommige verklaarders denken dat dit niet een vraag van Maleachi is, maar dat het hier gaat om een uitspraak van het volk. Het volk zou hiermee zijn zonden willen goedpraten: "Wij zijn toch allen van Adam afkomstig? Waarom mogen wij dan geen vrouwen van andere volken nemen? Wij zijn toch allen door dezelfde God geschapen?"
De meeste verklaarders zijn echter van mening dat het hier gaat om een vraag van Maleachi aan het volk. Met zijn vraag geeft Maleachi aan dat God de Schepper en Vader van alle mensen is. Maar dat niet alleen: de Heere is op een heel bijzondere wijze de Vader van het volk Israël. Dit volk heeft God Zich verkoren, boven alle andere volken. God is de Vader en zij zijn Zijn kinderen. Wie nu een Israëlitische vrouw verstoot om met een heidin te trouwen, verbreekt de heilige band die hen samenbindt als kinderen van dezelfde Vader.
Een tweede argument tegen het huwelijk met een heidense vrouw wordt genoemd in vers 11. De heidin is een dochter van een vreemde god.
Zoals de joodse vrouwen dochters zijn van de Verbondsgod, zo zijn de heidense vrouwen dochters van een afgod.
Hoe kan de heilige verheven Verbondsgod samengaan met de afgod?

Het volk gaat over in de tegenaanval (vs. 15): dat kan Maleachi wel allemaal zeggen, maar deed ook Abraham niet hetzelfde? Nam hij niet Hagar tot vrouw? (Deze vragen zijn niet letterlijk in vers 15 terug te vinden, maar de Kanttekeningen geven dit wel als mogelijke uitleg bij dit vers. Zie kader.)
Maleachi antwoordt hen echter dat Abrahams diepste drijfveer was om een zaad voor de Heere te hebben en niet om Sara leed te doen: "Hij zocht een zaad Gods" (vs.15). De beslissing van Abraham om Hagar tot vrouw te nemen, blijft daarmee echter toch verkeerd.
Een ander argument tegen het hebben van meer dan een vrouw, noemt Maleachi in het begin van vers 15.
God had meer vrouwen voor Adam kunnen scheppen, maar Hij schiep er slechts een. Het is vanaf het begin van de schepping Gods wil geweest dat de man slechts een vrouw zou hebben.
Een volgend argument van Maleachi grijpt nog dieper in. De profeet vergelijkt het huwelijksverbond met het Verbond Gods. Echtscheiding schendt het huwelijksverbond. Evenmin als het Verbond Gods verbroken mag worden, mag men ook het verbond met zijn vrouw verbreken.

Het volk vraagt de Heere waarom Hij de offers niet aanneemt. "Waarom?", zo vragen ze (vs. 14). Maar dan antwoordt Maleachi kort: "Daarom. ..!" (vs. 14). jullie ontheiligen het huwelijk, zoals de Heere dat heeft ingesteld, door heidense vrouwen te trouwen (vs. 11). En zie eens welke gevolgen dat heeft voor jullie eigen vrouwen: zij klagen hun nood bij de Heere en bedekken Gods altaar met tranen (vs. 13). De Heere is van dit alles Getuige geweest (vs. 14). De zonde van echtscheiding staat tussen God en en het volk! De zonde is er de oorzaak van dat de Heere hun gebeden niet hoort en hun offers niet aanneemt.

Het vijfde gesprek - De Koning komt (Mal. 2 : 17 - 3 : 5)
De Koning komt! Dat is het hoofdthema van het tweede deel van de profetie van Maleachi. Het is tegelijkertijd het hoofdthema van de hele Schrift.
Het hele Oude Testament staat immers in het teken van de komst van Christus op aarde, terwijl het Nieuwe Testament spreekt over de belofte van de tweede komst van Christus, als Zijn Middelaarswerk voltooid zal zijn.
Als laatste profeet van het Oude Testament kondigt Maleachi nu de eerste komst van Christus aan.

Het vijfde gesprek begint weer met een vraag van het volk en het antwoord van de Heere daarop. Het volk vraagt, waarmee zij de Heere vermoeien. "Gij vermoeit de HEERE met uw woorden", zegt Maleachi. De woorden die het volk gesproken heeft, zijn: "Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust aan de zodanigen" en: "Waar is de God des oordeels?" (vs. 17).
Ze ergeren zich aan het feit dat het de goddelozen kennelijk goed gaat. Het is hetzelfde probleem waaraan Asaf uiting geeft in Psalm 73: "Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede" (Psalm 73 : 3). Waarom laat God het toe dat het onrecht triumfeert? Waar blijft nu Gods gericht?
Het volk vraagt naar gerechtigheid, maar ze doet dat op een wijze die de Heere niet kan behagen. Het is alsof het volk de Heere de wet voorschrijft en zegt hoe en wanneer de Heere moet handelen. Daarom zegt de Heere: "Uw woorden vermoeien Mij".

Dat Hij zal komen, staat vast. "Alleen", zo roept de profeet waarschuwend uit, "dat zal anders gaan dan u denkt".
Hij doet dat op Zijn tijd en wijze. "Wie zal de dag Zijner toekomst verdragen en wie zal bestaan als Hij verschijnt?" (vs. 2).
Eerst komt de engel (vs. 1), of de heraut. Hiermee wordt Johannes de Doper bedoeld, die de komst van de Heere zal aankondigen en de weg zal bereiden: "Een stem des roependen in de woesti|n: Bereidt de weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onze God" (Jes. 40 : 3).
Daarna zal de Engel des verbonds, Christus Zelf, komen.
De Messias zal hun wens vervullen: Hij zal Israël reinigen en zuiveren. Zoals een goudsmid het metaal zuivert en de voller (bleker) kledingstukken reinigt, zo zal de Heere Zijn volk reinigen (vs. 3). Hij zuivert uit, wat niet bij Hem hoort. Allen die de Heere niet vrezen, zullen gestraft worden om hun zonden (tovenarij, echtbreuk, meineed, onderdrukking) (vs. 5). Maar deze dag is tot troost voor Gods kinderen; deze dag zal tot hun redding zijn. Gods kinderen zullen na dit louteringsproces overblijven. Dan zal weer geofferd worden overeenkomstig Gods wil.
"Dan zal het spijsoffer van juda en Jeruzalem de HEERE zoet wezen, als in de oude dagen en als in de vorige jaren" (vs. 4).

Het zesde gesprek: Bekering geëist (Mal 3 : 6-12)
In dit gedeelte valt, in vergelijking met het vorige (vijfde) gesprek en het volgende (zevende) gesprek, een andere gedachtengang op. In het vijfde en zevende gesprek staat de aankondiging van de dag des Heeren centraal en worden Gods kinderen getroost met het feit dat deze dag tot hun redding zal zijn, terwijl het gericht over de goddelozen zal komen.
In dit zesde gesprek wordt het gehele volk opgeroepen tot bekering. Blijkbaar betekent de aankondiging van de dag des Heeren niet dat er in het geheel geen mogelijkheid tot bekering meer is. Die mogelijkheid blijkt er wel te zijn!

Dit gesprek begint met een getuigenis van de Heere over Zichzelf: "Ik, de HEERE, word niet veranderd". God blijft dezelfde Verbondsgod, de God Die goedertieren, barmhartig en genadig is én blijft. Dat is ook de enige reden waarom het volk er nog steeds is. Het volk zelfheeft, vanwege haar zonde, verdiend om uitgeroeid te worden. Het zijn nog steeds kinderen van Jakob (=bedrieger). Het volk had zich moeten veranderen, zich moeten bekeren, maar heeft dit niet gedaan.
Daarom klinkt nu opnieuw de oproep tot bekering: Keert u weder tot Mij (3 : 7).
Het antwoord van het volk klinkt in de vorm van een verontwaardigde vraag: "Waarin zullen wij wederkeren en waarin beroven wij God?" Het volk is zich van geen kwaad bewust. Door twee zonden te noemen legt de Heere de diepte van het ven/al bloot: het betreft de tienden en het hefoffer. Het is met de tempeldienst helemaal fout.
De tienden, waarvan de priesters en de Levieten moesten leven, werden niet of maar gedeeltelijk gebracht.
Hetzelfde gold voor de offers en de andere gaven. Het volk bedroog hiermee de Heere en bewees hiermee dat het God niet op de goede manier diende en Hem niet liefhad. De Heere had niet de hoogste plaats in het leven.
De Heere roept op tot bekering. Laat het volk de proef op de som nemen, dan zal het zien dat de Heere trouw blijft aan Zijn belofte: "Ik zal tot u wederkeren". Als het volk zal terugkeren, de tienden en de offers zal brengen, zal de Heere het weer zegenen.
Dan zal Hij weer een rijke oogst geven (3:10), Hij zal de kevers die het gewas opeten bedwingen en Hij zal ervoor zorgen dat de wijnoogst niet zal mislukken (3 : 11).
Zo wil God beproefd worden in de waarheid van Zijn beloften, Zijn trouw, Zijn liefde en genade. En dan zal, zelfs ook voor de omgeving (de heidenen), blijken dat de zegen van de Heere rijk maakt (3 : 12).

Het zevende gesprek: Het gedenkboek (Mal. 3 : 13 - 4 : 3)
Met de vraag naar Gods liefde is het gesprek tussen God en Zijn klagende volk begonnen (1 : 2). Het gesprek eindigt met de vraag naar Gods rechtvaardigheid. Het is de oude klacht van Asaf in Psalm 73: Waarom hebben de goddelozen voorspoed en hebben Gods kinderen zoveel tegenslagen?
Wat levert het nu op om God te dienen, in Gods geboden te wandelen en zich te vernederen (in het zwart gaan)? Immers niets dan ellende; het is tevergeefs God te dienen.
Daarentegen gaat het de hoogmoedigen, de goddelozen voor de wind. De conclusie is dan: God is onrechtvaardig!

Maleachi antwoordt met een vermaning (3 : 16). Dit mag niet de taal zijn van degenen die de Heere vrezen.
Gods kinderen moeten elkaar er juist op wijzen dat er een gedenkboek voor het aangezicht van God is. In dit boek zijn hun namen en daden geschreven.
De Heere zal ze niet vergeten!
Dat zal wel blijken als het "te dien dage" (3 : 17) aan zal breken, de dag des Heeren (4 : 1). Dan zullen Gods kinderen Zijn eigendom zijn. Hij zal hen Zijn liefde, bewaring en zorg geven, net als een vader die zijn zoon spaart. Dan zal blijken dat God rechtvaardig is en dat er wel degelijk verschil is "tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen dien die God dient en dien die Hem niet dient" (3 : 18).

De dag van het oordeel des Heeren (zie de Kantt. bij Mal. 4 : 1 )zal een verschrikkelijke dag zijn, brandend als een oven. Zoals het vuur in de oven brandt en alles vernietigt, zo zullen de goddelozen als stoppels worden verbrand. Zij zullen met wortel en tak worden uitgeroeid en er zal niets van hen overblijven.
Maar de dag des Heeren zal tegelijk een vreugdevolle dag zijn, want over degenen die de Heere vrezen zal de Zon der gerechtigheid opgaan. Zo zal er genezing zijn onder Christus' vleugelen. (Maleachi gebruikt hier een beeld dat bij de Babyloniërs en de Egypenaren bekend was: zij vergeleken de zon met een vogel, die door de lucht vloog.)
Gedeeltelijk is deze profetie al vervuld bij de komst van de Heere Jezus op aarde. Toen hebben schuldige zondaren in Zijn bloed genezing, vergeving gevonden, terwijl hoogmoedige Farizeeën getroffen zijn door Zijn "Wee u!".
Toch is er ook veel in deze profetie nog niet vervuld. Dat zal gebeuren op de oordeelsdag. Dan zal de verlossing van Gods kinderen volkomen zijn. Met grote blijdschap zullen zij zich daarin verheugen, zo uitbundig als de kalveren doen die voor het eerst in de wei komen. De goddelozen zullen hen niet meer kwellen, maar zullen tot stof onder hun voeten worden (4 : 3).

Naschrift (Mal. 4 : 4-6)
"Gedenkt aan de wet van Mozes, Mijn knecht". Het is de laatste oproep aan het volk om de Heere te dienen. God is begonnen met Zijn liefde voor Zijn volk te tonen en daar komt Hij nu weer op terug. Immers, de wet van Mozes verwijst naar de Horeb. En daar klonk het "Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb". Dat was een openbaring van het genadeverbond en als het ware een huwelijksreglement van een Bruidegom aan zijn bruid.
In dit huwelijksreglement gaf de Heere Zijn inzettingen en rechten, geboden waarnaar het volk handelen moest.
Maar in dit huwelijksreglement verordineerde de Heere ook de dienst der verzoening, afgebeeld in de offers. De offers wezen heen naar Christus, door Wie er weer vrede met God te verkrijgen was. Daarom wordt Israël teruggeroepen tot de Heere en Zijn Woord.

Na deze oproep tot gehoorzaamheid aan de Heere volgt nog de profetie dat God, voordat de oordeelsdag komt, de profeet Elia zal zenden. Deze profetie moet niet letterlijk, maar symbolisch worden uitgelegd, Elia is het symbool van de profetie, het verkondigde Woord. De gerichtsprediking van Elia in het Oude Testament, zal worden voortgezet door de Elia van het Nieuwe Testament, namelijk Johannes de Doper. Hij zal heengaan in de geest en de kracht van Elia om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen (Luk. 1 : 17). Doorzijn prediking zullen mensen worden uitgedreven tot de Heere Jezus, Die niet kwam om te verderven maar om te behouden. Deze prediking zal zo'n kracht hebben dat "zowel de vaders als de kinderen zich tot de Heere bekeren en Hem gezamenlijk dienen zullen" (Kantt. bij 4 : 6).

Maleachi's boek eindigt met de dreigende zin: "Opdat Ik niet kome en de aarde met de ban sla". Het opgeheven zwaard van een straffende God hangt als het ware boven de mensheid.
Wanneer zal het zwaard neerdalen om de wereld te slaan vanwege het ongeloof, de onboetvaardigheid en de verharding?
"De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen [dat] traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen" (2 Petr. 3 : 9).

Verwerking

Jouw reactie op de prediking

Maleachi heeft de boodschap van zonde en genade aan het volk Israël verkondigd.
1. Probeer in eigen woorden weer te geven wat de boodschap van God aan het volk was.
2. Wat was de reactie van het volk Israël?
3. Wat vind je van de reactie van de Heere?

Ook nu heeft de Heere een boodschap voor jou. Die Iaat Hij door middel van Zijn knechten je horen.
1. Probeer in eigen woorden weer te geven wat de boodschap van God aan jou is.
2. Is er verschil tussen de preken van Maleachi en de preken van nu?
3. Wat is jouw reactie op de preek?
4. Wat zegt dat over jouw houding ten opzichte van de Heere?
5. Veelal wijzen we met ons verharde en ongelovige hart het Woord van de Heere af. Wat doet de Heere met die reactie als je naar het bijbelboek Maleachi kijkt?

Om te gebruiken

Ds. D. Rietdijk: De laatste profeet.
Ds. C. Harinck: De dag komt, acht bijbelstudies over Maleachi.

Bijbelstudie Maleachi 4

1. Want ziet, die dag komt, brandende als een oven, dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel, noch tak laten zal.
2. Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen, als mestkalveren.
3. En gij zult de goddelozen vertreden; want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage, dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.
4. Gedenk der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem bevolen heb op Horeb aan gans Israël, der inzettingen en rechten.
5. Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal.
6. En hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla.

Raadpleeg ook de Kanttekeningen bij dit hoofdstuk. Dat verheldert veel.

vs. 1 Welke dag komt?
Wie worden met de hoogmoedigen en goddelozen bedoeld?
Wat gebeurt er met hen?
Wat zegt deze indringende en ontzettende boodschap ons?

vs. 2 Wat betekent dat: 'die Mijn Naam vreest'?
Probeer het beeld van het opgaan van de Zon der gerechtigheid uit te leggen.

vs. 4 Waarom staat deze tekst in Maleachi 4? Zie Deut. 6.

vs. 5 Wie of wat wordt er met de profeet Elia bedoeld? Zie Matth. 11 : 14, 17 : 11, 12, 13. Mark. 9 : 11, 12, 13. Luk. 1 : 17.

vs. 6 Wat betekent het eerste gedeelte van deze tekst 'En hij... hun vaders'?
Wat doe jij met de laatste zin van het Oude Testament: 'opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla'?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Mivo +16 | 20 Pagina's

De profeet Maleachi

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Mivo +16 | 20 Pagina's