JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De kerk waarin ik jong ben

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk waarin ik jong ben

60 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Wie op zondag naar de kerk gaat, komt waarschijnlijk onderweg langs één of meer andere kerken. Misschien is bij jou wel eens de vraag opgekomen: hoe komt het dat naast deze andere kerken ook de Gereformeerde Gemeenten bestaan? Hoe is deze kerk eigenlijk ontstaan en wat is haar plaats binnen kerkelijk Nederland?
Dat zijn belangrijke vragen, juist als je zelf (doop)lid bent van de Gereformeerde Gemeenten. Het is belangrijk om te weten welke kerk jouw kerk is. Alleen dan kan je antwoord geven op de vraag waarom je bij deze kerk wilt horen en wat het voor jezelf betekent om lid te zijn van deze kerk.

Deze Mivo-schets is een verkenning op dit terrein. Eerst wordt een aantal hoofdpunten uit de geschiedenis belicht, dat onze gemeenten de huidige 'kenmerken' heeft gegeven (hoofdstuk 1 en 2). Daarna worden deze kenmerken nog eens op een rijtje gezet en wordt aangegeven hoe deze eigenschappen ons kerkverband een eigen plaats geven (hoofdstuk 3).
Tenslotte zal aan de orde komen hoe we dan de eenheid van de kerk moeten zien en hoe onze houding moet zijn ten opzichte van de andere kerkverbanden (hoofdstuk 4).

De schets is tot stand gekomen met medewerking van ds. M. Colverdingen.

De foto's op de pagina's 6, 7, 8, 15, 16, 20 en 30 komen uit het foto-archief van Den Hertog B.V. De foto's op pagina 3 en 18 zijn afkomstig uit het archief uit de bibliotheek van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten.

1. Uit de verstrooiing bijeengebracht

In 1816 legde koning Willem I, in strijd met de Schrift, een Algemeen Reglement op aan de Nederlandse Hervormde kerk. Vanaf dat moment kreeg de Verlichting, de tijdgeest van die dagen, het in de kerk officieel voor het zeggen.

'1816' was het resultaat van een proces van geestelijk verval, dat reeds in het midden van de achttiende eeuw zichtbaar werd. Men dacht heel optimistisch over de mens en zijn mogelijkheden. Als men maar het redelijk inzicht tot uitgangspunt nam, was het mogelijk het voorbeeld van Jezus na te volgen en zou men zeker door een deugdzaam leven en de genade van Christus zalig kunnen worden. Dit betekende dat men de gereformeerde belijdenis in de praktijk in een groot aantal gemeenten had losgelaten. In '1816' werd de leervrijheid dan ook officieel aanvaard.
Het toenemende verval in de kerk had geleid tot een sterke groei van de gezelschappen, waarin het eenvoudige gereformeerde kerkvolk een 'noodonderkomen' zocht. Daar las en besprak men de oude schrijvers. In het hele land kwamen deze gezelschappen voor.
De Afscheiding of Wederkeer uit 1834 was een reactie op de overheersende invloed van de Verlichting in de kerk.
Het was een beweging die gepaard ging met een geestelijke opwekking.
In één jaar tijd ontstonden een kleine tachtig gemeenten. Veel gezelschappen beseften dat men nu geroepen werd om de kerk van Christus weer tot openbaring te brengen. De Afscheiding beoogde terug te keren tot de leer en de praktijk van de kerk der hervorming.
Helaas werd dat doel maar gedeeltelijk bereikt. In plaats van één kerk, gereformeerd in belijdenis, prediking, eredienst, kerkorde en handhaving van de tucht, ontstonden er vele kerken ten gevolge van een toenemend aantal splitsingen en scheuringen. Dit verschijnsel is helaas doorgegaan tot in onze tijd.

Gelukkig zijn er ook weer kerken met elkaar verenigd. Zo ontstonden twee kerkgenootschappen uit een vereniging van kerken, namelijk de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten. De Gereformeerde Gemeenten werden in 1907 gevormd. Toen besloten de Gereformeerde Gemeenten van ds. L.G.C. Ledeboer en de Gereformeerde Gemeenten onder 't kruis samen één kerverband te vormen.

De gemeenten van ds. L.G.C. Ledeboer
De gemeenten van ds. Ledeboer (zie kader) leefden vanaf hun ontstaan (± 1840) tot het begin van deze eeuw in een groot isolement. Dat betrof in de eerste plaats het maatschappelijke leven. Men trok zich het liefst zoveel mogelijk terug uit de maatschappij, omdat men zo min mogelijk te maken wilde hebben met de wereld die onder het oordeel van God lag. Ds. Ledeboer zelf somt een aantal wereldse dingen op: "...vertoning, pracht, ijdele vermaken, toneel, kaart-, dobbel- en andere spelen, opmaken van het lichaam der zonde, omhangen van goud en zilver, vloeken en zweren wordt op straat gehoord, de sabbat, wordt geschonden". En niet alleen dat, ook zaken zoals functies op bestuurlijk terrein of de politiek werden vaak gemeden.
Men zòcht dus het isolement en richtte zich geheel op het kerkelijke leven, dat toen beslist een wat ander beeld vertoonde dan nu. De gemeenten van Ds. Ledeboer ontstonden in de jaren veertig van de vorige eeuw, vooral in Holland en Zeeland. De Ledeboerianen noemden hun gemeenten als regel Gereformeerde Gemeenten, maar zij vormden bepaald geen strak georganiseerd kerkverband. Wel kwam men regelmatig in een algemene vergadering bijeen om een aantal zaken te bespreken. In de praktijk achtte men zich meestal niet gebonden aan gemaakte afspraken.


ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863)

Ds. Ledeboer wordt In mei 1838 predikant In Benthuizen. Zijn prediking Is dan gematigd beïnvloed door de Verlichting. Opmerkingen van een gemeentelid over zijn ongereformeerde preken leiden tot een geestelijke crisis. Na een gebodsworsteling van drie dagen komt hij tot bekering.
Korte tijd daarna stuit hij op het probleem dat sommige voorschriften van de Reglementenbundel van Koning Willem I in strijd met de Schrift zijn. Hij moet kiezen tussen het Woord van God en het woord van de mensen. Ook krijgt hij steeds meer moeite met de gezangenbundel, die een duidelijke moderne geest ademt. Dit leidt tot een opzienbarend protest tegen de geest van de tijd, In november 1840 werpt hij én de gezangenbundel en het reglementenboek van de kansel. Hij begraaft ze vervolgens onder psalmgezang in de tuin van de leegstaande burgemeesterswoning, die hij enkele weken daarvoor heeft gekocht.
Ds. Ledeboer zelf heeft geen vrijmoedigheid om tot een afscheiding over te gaan. Binnen enkele maanden wordt hij echter uit zijn ambt ontzet. Hij wordt werkelijk zo snel mogelijk de Nederlandse Hervormde kerk uitgeworpen. Een groot doel van zijn gemeente blijft hem volgen, terwijl van alle zijden mensen toestromen om zijn prediking te horen. Het aantal catechisanten verviervoudigt. De eerste tijd preekt hij in de burgemeesterswoning. Na een half jaar blijken er overal in den lande medestanders van de predikant te zijn in gezelschappen en afdelingen. De diensten worden gehouden in boerderijen en schuren. De eerste ambtsdragers ontvangen een 'voorlopige' aanstelllng. Ds. Ledeboer heeft de eerste tijd geen eigen kerkverband willen stichten. Hij hoopt nog, dat een 'spoedige' terugkeer tot de Hervormde kerk mogelijk zal zijn. Die hoop gaat niet in vervulling. Het wordt voor hem steeds duidelijker dat de Hervormde kerk zélf zich afgescheiden heeft "van de ware Gereformeerde leer, Dienst en Tucht". Omdat de kinderen niet jarenlang ongedoopt kunnen blijven, gaat ds. Ledeboer tenslotte over tot het institueren van gemeenten. Het bestaan van de Gereformeerde Gemeenten in navolging van ds. L.G.C. Ledeboer, kortweg Ledeboeriaanse Gemeenten genoemd, is een feit geworden.


Dat is niet zo verwonderlijk, omdat het ging om een verzameling van gemeenten, waarin het gezelschapsleven grote invloed had. Daarbij was van doorslaggevende betekenis wat de, in geestelijk opzicht, leidinggevende figuren zeiden. Het persoonlijk element was in de gemeenten van ds. Ledeboer veel belangrijker dan een kerkverband en kerkelijke organisatie.
Een plaatselijke gemeente onttrok zich vaak even gemakkelijk aan het kerkverband om er later weer even gemakkelijk in terug te keren. Vaak zag men in de praktijk de plaatselijke gemeente als volstrekt zelfstandig (independentisme).
De gemeenten waren meestal erg klein. De leesdienst was regel! Het kwam voor, dat de kerkdiensten in een huiskamer gehouden werden. Zulke huiskamerdiensten kregen na afloop soms het karakter van een gezelschap.
De gelezen preek gaf stof tot persoonlijke vragen of men sprak in het algemeen over de weg, die de Heere gaat met Zijn volk en over de weg die Hij met henzelf was gegaan. Bij wijze van hoge uitzondering ging er een predikant voor. De Ledeboeriaanse gemeenten telden meestal niet meer dan twee predikanten. Ze werden bijgestaan door enkele oefenaars. Dat waren ouderlingen met de bevoegdheid om een oefening te houden: het spreken van een stichtelijk woord. Wie een tijdlang geoefend had, kon na goedkeuring van de algemene vergadering tot predikant bevestigd worden, oftewel 'in het ambt worden gezet'.
Het verhaal gaat, dat ds. Ledeboer zelf geen studie maakte van zijn preken.
Dit behoort echter tot de legenden. Er is een aantal schetspreken van zijn hand bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat hij zich wel terdege op een ordelijke wijze voorbereidde op zijn taak. De schetsen maken ook duidelijk, dat hij zijn kennis van de grondtekst wist te benutten. Ook ruimde hij na zijn bekering zijn theologische bibliotheek niet op, zoals een ander wijd verspreid verhaal zegt. Wel kende ds. Ledeboer aan wetenschap maar een zeer betrekkelijke waarde toe. Het ging hem vooral om de beleving van het heil. Zijn preken droegen dan ook geen dogmatisch karakter, maar waren bij uitstek praktisch gericht. Het bevindelijke element overheerste.
Na het heengaan van Ds. Ledeboer vond de gedachte steeds meer weerklank, dat een dominee niet behoeft te studeren op een preek. Velen vonden studie alleen maar een verzamelen van letterkennis. Het is dan ook geen wonder dat er geen opleiding tot predikant was. Letterkennis was voor een predikant niet zo belangrijk. Het ging er om of hij bekeerd was, een roeping had tot predikant en door de Heilige Geest op een bijzondere wijze in de tekst werd ingeleid. De preken die gehouden werden, waren niet zozeer uitleg van de tekst, maar waren veel meer bevindelijk, gericht op wat iemand persoonlijk ervaart als de Heere in het hart werkt.
Volgens tijdgenoten preekte Ds. P. van Dijke het best als hij zich niet had voorbereid. Tekst en preek kreeg hij dan op de kansel!
Het is waar dat de Heere in bijzondere omstandigheden wel eens op een bijzondere wijze wil helpen. Vele Ledeboerianen maakten van deze uitzondering echter een regel. Daardoor ontstond er een verkeerde visie op de prediking van het Woord en de opleiding tot predikant.
De Ledeboeriaanse gemeenten waren gestempeld door de Nadere Reformatie. Zij waren goed op de hoogte van de boeken van de predikanten uit de Nadere Reformatie. Men vond bij deze predikanten terug wat in het eigen hart werd beleefd. Dat gaf herkenning en vertroosting en daarom ook liefde voor de 'oude schrijvers', zoals zij werden genoemd. Van Lodensteyn, à Brakel, Smijtegelt, Comrie, Van der Groe: het waren voor iedereen bekende namen.

De Gereformeerde Kerk onder 't kruis
Veel gemeenten gingen mee met de Afscheiding. Helaas ontstond er al snel onenigheid. Onder andere over het aanvragen bij de overheid van vrijheid om te mogen vergaderen. Een kleine groep Afgescheidenen weigerde omstreeks 1838 jaren principieel een erkenning te vragen bij de overheid om te vergaderen. Een wettige kerk is er gewoon en hoeft helemaal geen toestemming te vragen om te mogen bestaan. Maar het niet aanvragen van vrijheid betekende wel verdrukking en vervolging. Zij moesten veel lijden vanwege hun principes en daarom voegden zij de woorden 'onder 't kruis' toe aan hun naam. Die naam gaf aanleiding om te spreken over Kruisgemeenten, Kruisgezinden en Kruisdominees. De prediking droeg een duidelijk bevindelijke inslag. Hun kerkelijk leven kende echter veel meer orde en structuur dan bij de Ledeboeriaanse gemeenten het geval was. Het aantal predikanten was ook veel groter. Zij kenden een zestal classes, die regelmatig vergaderden en een algemene kerkelijke vergadering of synode. In 1869 verenigde men zich weer met de andere Afgescheidenen. De Gereformeerde Kerk onder 't kruis hield op te bestaan. De draad die deze kerk met de Gereformeerde Gemeenten verbindt, is wel heel dun. In het verleden is in onderons bekende publicaties alle nadruk gelegd op het feit, dat een drietal gemeenten bij de Gereformeerde Kerk onder t kruis hadden behoord. We gingen er eigenlijk van uit, dat deze drie kerken na 1869 het oude kerkverband hebben voortgezet. Het kerkhistorisch onderzoek van de laatste jaren maakt echter heel duidelijk dat er van dergelijke rechte lijnen niet kan worden gesproken. Er is ongetwijfeld een historisch raakvlak tussen de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Kerk onder 't kruis.
Maar het is wel heel beperkt. Onze gemeenten zijn in feite de voortzetting van een ander kerkverband van veel later datum met een iets andere naam en ook een wat ander karakter.

De Gereformeerde onder 't kruis
Toen de Gereformeerde Kerk onder 't kruis zich in 1869 weer met de Afgescheidenen verenigden, weigerden een zestal gemeenten direct of na enige tijd om met deze vereniging mee te gaan. Daarbij behoorden de gemeenten te Enkhuizen, Lisse en Tricht. Dit groepje gemeenten bleef zich Kruisgemeenten noemen. Zij bestonden echter voort als vrije gemeenten, die heel geleidelijk aan uitgroeiden tot een nieuw kerkverband zonder veel samenhang. Evenals bij de Ledeboerianen bloeide hier het gezelschapsleven. De Dordtse Kerkorde had weinig of geen invloed.
Persoonlijke opvattingen overheersten. De centrale figuur was lange tijd de Kamper predikant Ds. E. Fransen.
Hij doopte met een zekere regelmaat in gezelschappen op de Veluwe kinderen, zonder dat een kerkenraad aanwezig was. Ook was hij een uitgesproken tegenstander van een opleiding voor predikanten. Eerst omstreeks 1890 slaagde Ds. Fransen erin om het nieuwe kerkverband van de Kruisgemeenten wat meer vorm te geven. Men kwam overeen om elkaar twee keer per jaar in een vergadering te ontmoeten. Men noemde zich onder meer 'Vereenigde Gereformeerde Gemeenten' en nam eerst in 1906 officieel de naam aan van 'Gereformeerde Gemeenten onder 't kruis'. Rond de eeuwwisseling waren er elf gemeenten. Ze werden gediend door een zevental predikanten en oefenaars. Eén van hen was G.H. Kersten (1882 - 1948), die als oefenaar verbonden was aan Meliskerke, de enige Kruisgemeente van Zeeland, gelegen op het eiland Walcheren.


De Afscheiding

Het is 1833. Dominee H. de Cock is al een tijdje predikant in de Hervormde kerk van Ulrum.
Jarenlang is hij het eens geweest met de leer van de Hervormde Kerk, maar de laatste tijd is dat veranderd. Hij kan het niet meer eens zijn met een leer waarin een deugdzaam leven genoeg is om de Heere te ontmoeten. Hij steekt zijn mening niet onder stoelen of banken en laat in woord en geschrift van zich horen. Ook de inhoud van zijn preken is veranderd. Dat trekt veel mensen naar de kerk, zelfs uit de wijde omtrek. Op een gegeven moment wordt gevraagd of hij ook kinderen uit andere plaatsen wil dopen. Ds. De Cock stemt toe. De Hervormde Kerk, die deze ontwikkeling met lede ogen aanziet, grijpt dat aan om hem een tijdje te schorsen. De werkelijke reden was echter dat men ds. De Cock en zijn rechtzinnige leer kwijt wilde. Ds. De Cock probeert alles wat mogelijk is om weer in zijn ambt hersteld te worden: een beroep op de synode, smeekschriften, een bezoek aan de koning... Maar alleen als hij zijn standpunt herroept, mag hij weer gaan preken. En zo niet, dan zal hij definitief afgezet worden. Tenslotte komt hij tot de overtuiging dat hij zich moet afscheiden van de Hervormde Kerk. Hij baseert de beslissing op art. 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Een Acte van Afscheiding of Wederkeer wordt gemaakt en ondertekend door ds. De Cock en zijn kerkenraad. Het is dan oktober 1834.
De afscheiding van de kerk en de wederkeer tot de gereformeerde leer is een feit.


De vereniging van 1907
In het jaar 1902 wordt de eerste stap gezet. De kerkenraad van Meliskerke ontvangt een brief. De brief is van een Ledeboeriaanse ouderling, waarin deze zegt dat hij wel mogelijkheden tot vereniging ziet. De brief wordt op verschillende vergaderingen van de Kruisgemeenten besproken. Oefenaar Kersten uit Meliskerke houdt een warm pleidooi voor vereniging met de Ledeboerianen, maar de anderen zijn niet enthousiast. Een van de redenen hiervoor is het kleine aantal predikanten bij de Ledeboerianen. De notulen vermelden dat een afgevaardigde vraagt 'of het arbeidsveld te gering was' voor de eigen predikanten. Toch krijgt Kersten de opdracht om contact op te nemen met de Ledeboeriaanse dominee N.H. Beversluis. Maar hij doet meer. Op eigen initiatief probeert Kersten de verhouding met de Ledeboeriaanse gemeenten in zijn omgeving te verbeteren. Brieven, persoonlijke bezoeken aan kerkenraden, alles wordt gedaan om de eenheid te bevorderen. Eerst zijn er nog veel bezwaren bij de gemeenten van Ledeboer. Deze zijn vooral gericht tegen de kleding van de Kruisgezinde predikanten en tegen het zingen van de psalmberijming van 1773 in plaats van die van Datheen. Maar uiteindelijk stemmen de Ledeboerianen toch toe.
Het is dan 1904 Vanuit de Kruisgemeenten wordt nu een commissie ingesteld om de vereniging voor te bereiden. Veel vaart zet men er niet achter, want als Kersten een half jaar later vraagt of de commissie al aan het werk is, blijkt dat er nog niets is gedaan. Niet lang daarna gaan twee predikanten van de commissie dan toch op pad om de vereniging met de Ledeboerianen te bespreken. Het zijn ds. C. Pieneman en ds. J. Overduin, maar zij dragen de vereniging geen warm hart toe. Misschien is dat mede de oorzaak dat deze poging dan ook jammerlijk mislukt. Oude bezwaren, met name de psalmberijming, blijken het struikelblok te zijn. De Kruisgezinden zijn teleurgesteld: "Alle hoop op vereniging was toentertijd afgesneden", zo vermelden de notulen een aantal jaren later. Toch blijft Kersten - die inmiddels predikant geworden is - pleiten voor de eenheid van Christus' kerk. De kerkelijke verdeeldheid wordt door hem als zónde ervaren. Waar innerlijke eenheid is, moet ook uiterlijke eenheid zijn. En daarom blijft ds. Kersten, ondanks deze nieuwe tegenslag, toch doorgaan.
In mei 1907 komt hij opnieuw met een voorstel tot vereniging. Men verwacht opnieuw problemen, maar nu verloopt het juist heel vlot. Zelfs ds. L. Boone, die aanvankelijk het meest 'tegen' was, is ingewonnen voor de vereniging. Er breekt een drukke tijd aan, met name voor ds. Kersten. In juli wordt een vergadering gehouden waarin bepalingen worden opgesteld die door beide kerken goedgekeurd moeten worden. Die laatste stap wordt genomen op 9 en 10 oktober 1907, in de Boezemsingelkerk te Rotterdam. Over de leer is men het eens. Elke gemeente mag zelf bepalen of de berijming van Datheen dan wel die van '1773' gezongen wordt. Het kerkelijke leven zal geheel ingericht worden volgens de Dordtse Kerkorde.
Op deze vergadering wordt ook vastgesteld dat het kerkverband de naam 'Gereformeerde Gemeenten' zal dragen. In de praktijk van het kerkelijke leven werden er meestal twee woorden aan toegevoegd: 'in Nederland'.
Na vijf jaren van overleg, voorbereiding en vertraging is de eenwording een feit.
Een eenheid waarvan ds. Kersten zelf zegt: "De beide kerkformaties die in 1907 de Gereformeerde Gemeenten vormden, zijn samengegroeid; haar vereniging was niet kunstmatig, maar geboren uit de overtuiging van de aloude, beproefde leer, door de gereformeerde vaderen ons overgeleverd." Toch wordt er op het laatste moment nog een schaduw geworpen over het verblijdende feit van de eenwording: ds. Boone besluit alsnog niet mee te gaan in de vereniging. Als reden noemt hij de ambtskleding en het feit dat de psalmberijming van 1773 gezongen mag worden. Samen met een aantal gemeenten richt hij de Oud Gereformeerde Gemeenten op.

Groeiende eenheid
De eenwording was een feit - althans, op papier. Maar het was nodig dat de gemeenten die uit verschillende richtingen waren samengekomen, ook daadwerkelijk een zouden worden.
Het gevoel bij elkaar te horen moest groeien en daar was tijd voor nodig.
Dat vroeg liefde en geduld en een krachtige leiding door de predikanten. Vooral ds. Kersten was er diep van overtuigd dat het nodig was om in het kerkelijke leven een duidelijke koers te kiezen. Van een los en ongeorganiseerd kerkelijk leven moest men komen tot een geordend kerkverband.
De predikanten hadden er hun handen vol aan. Zij gingen rond in de gemeenten om vergaderingen bij te wonen, waarop moeilijkheden uit de weg geruimd werden. De inspanningen bleven niet zonder resultaat. Al snel werd niet meer gesproken van de Ledeboerianen en Kruisgemeenten, maar over de Gereformeerde Gemeenten. Het besef een zelfstandige kerk te zijn nam toe Geleidelijk kwam er meer orde in het kerkelijke leven: de Dordtse Kerkorde werd meer en meer toegepast in het kerkelijk leven. Er kwam een landelijk kerkblad, veel lagere scholen werden gesticht, de Theologische School werd opgericht en er ontstonden verenigingen.

2. Naar een geordend kerkelijk leven

Laat alle dingen eerbaar en met orde geschieden (1 Kor. 14 : 40). Dat geldt ook voor het kerkelijke leven. Die orde was bij de Ledeboerianen en Kruisgezinden ver te zoeken. Mede door de krachtige leiding van ds. Kersten is daar verandering in gekomen.

Aan het eind van het vorige hoofdstuk zijn ze genoemd: de Dordtse Kerkorde, een eigen kerkblad, de Theologische School en verenigingen.
In dit hoofdstuk wordt nader bekeken hoe het een en ander is ontstaan en gegroeid.

De Dordtse Kerkorde
"Ik heb reeds jong de ervaring op onze kerkelijke vergaderingen opgedaan, dat zeer veel moeite en verdriet ontstond door het persoonlijk element op de voorgrond te stellen. De persoonlijke ervaring van Gods kinderen moest de doorslag geven in de bespreking van de kerkelijke zaken. Anderen verenigden zich met zulke uitspraken niet. Men tastte in het donker, en twistte, haalde soms uit het graf, die juichen voor de troon, en...dreef dóór wat dikwijls niet recht was, omdat men zich niet regelde naar het beschreven recht voor Gods kerk". Zo was de ervaring van ds. Kersten met het onordelijke kerkelijke leven. Een dergelijk gevoelsmatig handelen leidde tot onoplosbare problemen. Het was dan ook zijn diepe overtuiging dat er geen kerkelijk leven kan bloeien als iedereen bleef doen 'wat men gewend was', als alles zo vrijblijvend bleef.
Daarom was het nodig om de persoonlijke inzichten aan de kant te zetten. In plaats daarvan moest een duidelijke regel ingevoerd worden waarin hoofdlijnen worden gegeven voor het oplossen van bepaalde problemen.
Zo'n reglement bestond al sinds drie eeuwen, maar was in de afgelopen honderd jaar behoorlijk onder het stof geraakt. Het was nodig om dit reglement, de Dordtse Kerkorde (DKO) genoemd, weer in ere te herstellen.
Eén van de eerste besluiten die het nieuwe kerkverband nam, was dan ook het benoemen van een commissie of deputaatschap, die het naleven van de DKO moest bevorderen. Eén van de commissieleden, ds. Kersten, ging samen met een andere predikant de gemeenten bezoeken. Bij dit kerkbezoek, ook wel kerkvisitatie genoemd, kwam het gehele kerkelijke leven ter sprake. Onder andere de tucht. Het bleek dat de tucht wel werd gehandhaafd, maar... op een verkeerde manier. Tucht was: straf. De inhoud van de straf was drie maanden, zes maanden of soms een jaar onder censuur. Soms kreeg iemand ook nog een apart plaatsje in de kerk, in het 'zondaarsbankje'. Was de tijd om, dan was alles weer in orde. Of er ook echt berouw was, werd buiten beschouwing gelaten. Deze en ook andere misstanden deden ds. Kersten naar de pen grijpen. Hij schreef een brochure over de tucht, om de gemeenten te onderwijzen hoe het wél moest. De tucht is niet bedoeld als straf, maar de tucht is bedoeld om de mensen tot inkeer te brengen. Zodra iemand zijn zonden belijdt, is de tucht niet meer nodig.
Het heeft veel moeite gekost om de gemeenten en predikanten tot naleving van de kerkorde te brengen. Ds. Kersten schrijft er zelf over: "Wie met mij de strijd doorworstelde, is ervan overtuigd, wij móesten naar de regelen van Dordt heen, wilden wij niet der verwoesting worden prijsgegeven.(..) Het instituut van Gods kerk moet geleid, bestuurd worden."

 


De naam 'Gereformeerde Gemeenten'

De naam van ons kerkverband is niet zomaar gekozen. De naam 'gereformeerd' stamt uit de tijd van de Reformatie. Tijdens de Reformatie werd de kerk door de Heere teruggebracht tot de zuivere leer, werd de kerk in leer en leven weer gereformeerd. Daarom noemde deze kerk zich de Gereformeerde Kerk en stond de plaatselijke gemeente bekend als Gereformeerde Gemeente.
Tijdens de Afscheiding in 1834 en daarna heeft men alles gedaan om deze betekenisvolle naam te behouden. Ds. Ledeboer zegt over deze naam: "Wij, ons afscheidende, verklaren te zijn en te blijven de gereformeerde leer van harte toegedaan te zijn: dus komt er geen verloochening van de naam of enige voorrechten de Gereformeerde Gemeente in aanmerking." Deze aanduiding is dan ook het vaste, blijvende deel inde namen van de Ledeboerianen en de Kruisgemeenten.
Het gaat om de 'Gereformeerde Gemeenten van wijlen ds. L.G.C. Ledeboer' of, 'in navolging van ds. L.G.C. Ledeboer', terwijl in de 'Bepalingen' van 1907 sprake is van de 'Gereformeerde Gemeenten ontstaan uit de actie van wijlen ds. Ledeboer'. De Kruisgemeenten uit de tweede helft van de negentiende eeuw namen in 1906 officieel de naam aan van 'Gereformeerde Gemeenten onder 't kruis'. Denaam 'gemeente' is gekozen, omdat dat hèt woord is voorde kerk in het O.T. en het N.T.
Bij de vaststelling van de nieuwe naam van de verenigde kerken zijn de achtervoegsels weggelaten. Artikel 11 van de 'Bepalingen' geeft aan dat de eenheid van de kerken zich naar buiten zal openbaren door het dragen van de naam 'Gereformeerde Gemeenten'. Bij de voorbesprekingen was daaraan nog toegevoegd 'in Nederland' maar die toevoeging heeft de Synode van 1907 kennelijk van ondergeschikt belang geacht en weggelaten in het officiële stuk. Wel kwam deze toevoeging daarna veel voor op het titelblad van allerlei verslagen en rapporten. Daarmee werd aangegeven dat ons kerkverband zich uitstrekt tot Nederland. De predikanten van de vooroorlogse generatie waren zich echter de zeer betrekkelijke waarde van deze toevoeging goed bewust. Toen iemand eens het belang van de toevoeging 'in Nederland' beklemtoonde, gaf ds. A. Verhagen laconiek als commentaar: "Ja man, dat is vanzelfsprekend. We zijn hier niet in België".
Vaak heeft men aangenomen, dat de officiële naam van de gemeenten luidde: 'Gereformeerde Gemeenten in Nederland'. De Generale Synode van 1995 besloot de aanduiding van het land uit de naam te verwijderen. Men sloot zich aan bij de 'Bepalingen' van 1907. De officiële naam is dus 'Gereformeerde Gemeenten'. Bij de besluitvorming woog ook mee, dat het goed zou zijn om een eind te maken aan de naamsverwarring met de in 1953 uitgetreden Gereformeerde Gemeenten, die ook 'Gereformeerde Gemeenten in Nederland' heten.
Bij sommigen leeft de misvatting dat de officiële naam is 'Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika'. Deze naam komt bijvoorbeeld voor in de ondertitel van de Saambinder en kwam voor op het Kerkelijk Jaarboek. De toevoeging 'en Noord-Amerika' slaat echter alleen op de correspondentieband die er is met de gemeenten in Amerika, maar heeft nooit bij de officiële naam gehoord.


De Theologische School
Rond 1920 is ons kerkverband uitgegroeid tot ± 55 gemeenten. Maar er zijn slechts 13 predikanten en dat aan tal groeit nauwelijks. Hoe moet dat nu? Het is voor ds. W. den Hengst aanleiding om een artikeltje in de Saambinder te schrijven, het krijgt als titel: 'Predikanten-nood'. Hij vraagt zich af of de Gereformeerde Gemeenten zo wel op de goede weg zijn en wijst op de noodzaak van een goede opleiding tot predikant. De opleiding die er was, namelijk les bij een predikant thuis, was niet voldoende en veel te vrijblijvend. Ds. Kersten is het hartelijk met ds. Den Hengst eens en begint een rubriekje 'Opleiding' in de Saambinder. In zijn eerste artikel wijst hij aan waar de schoen wringt:
alleen mannen met buitengewone gaven worden toegelaten om predikant te worden. Kandidaten die zich aanmelden, moeten bekeerd zijn en een roeping hebben, maar daarbij ook zonder enige opleiding direct een preek kunnen houden. Degenen die deze bijzondere gave missen, worden afgewezen. Tegen dat laatste heeft ds. Kersten ernstige bezwaren. "Van deze personen waren wellicht enkelen te gebruiken, zo men hen ter opleiding beoordeelde en het zou blijken dat God hen gebruiken wilde. (...) God wil dat wij de van Hem gegeven middelen niet verachten. Hij heeft de middelen niet nodig, wij wel. (...) God onthoudt ons Zijn knechten, waar wij het van het onmiddellijke verwachten." Zijn ook de discipelen niet door Christus Zelf onderwezen en voorbereid op het apostelschap?
Het plan om een opleiding te beginnen roept grote weerstand op. De Ledeboeriaanse gedachte dat letterkennis niet nodig is, is nog springlevend. "Men ontziet het niet op de smadelijkste wijze tegen mij te ageren", schrijft ds. Kersten, "'Nu krijgen wij fabrieksdominees', zo heet het; 'Nu zullen ze dominees gaan maken'".
Ten diepste is men bang dat verstandelijke kennis belangrijker gaat worden dan genade en roeping. Bang, dat de preken wel heel mooi van stijl zullen zijn, maar dat Gods kinderen geen voedsel voor hun ziel meer zullen vinden in de kerk.
Toch gaat hij door. Artikel na artikel verschijnt in de Saambinder om de noodzaak van een eigen opleiding duidelijk te maken. Grondige studie is nodig, anders is de kans groot dat preken verzandt in het vertellen van wat levenservaring. "Gods Woord bedienen is nog iets anders dan een bekering vertellen; vereist wat meer dan het mededelen van enkele levenservaringen, die deze of gene doorleefde.
Wij maken zo vaak van het Woord Gods wat wij er van menen te kunnen gebruiken. Maar dan spreekt niet het Woord des Heeren, maar het woord van een mens." "God roept ons tot de ambtelijke bediening, tot prédiken van Zijn Woord; en dus tot ernstige arbeid." Ook om catechisatie te kunnen geven is de opleiding zo hard nodig: "Onze catechisanten willen wij de geloofsleer inprenten. Hoe zal dat gaan, zo de leraar zelf die geloofsleer niet kent? En die leert God hem niet onmiddellijk; daarvoor moet hij studeren; veel meer dan wel beseft wordt, blijkbaar."
Ds. Kersten onderkent het gevaar dat kennis de boventoon gaat voeren. Dat gevaar zit niet in de opleiding zelf, maar in de toelating tot de opleiding.
Met nadruk wordt erop gewezen dat de kerk alleen zulke mannen mag toelaten, die de Heere vrezen en die door de Heere geroepen zijn tot dienaar van het Woord. Aanvankelijk heeft de classis deze taak, maar de Generale Synode van 1931 besluit, dat de toelating tot de Theologische School wordt overgedragen aan de Commissie van Toezicht, die later Curatorium zal worden genoemd.
De vasthoudendheid waarmee ds. Kersten de strijd om de Theologische School voortzet, laat zien dat het een heel belangrijke zaak is. Het gaat dan ook niet alleen om de School op zich.
Maar het afwijzen van de school betekende dat men het kerkelijke leven uit de vorige eeuw wilde vasthouden. Het aanvaarden van de School betekende meer dan het aanvaarden van orde en structuur. Het was een welbewust gaan in het spoor van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Een kerk zonder theologische opleiding kan niet gereformeerd genoemd worden.
Het werk van die jaren blijft niet zonder vrucht. Rond 1925 zijn velen toch overtuigd van de noodzaak van een opleidingsinstituut. Tijdens de Generale Synode van 1925 wordt toestemming gegeven om de Theologische School op te richten.
Het geld dat nodig is voor een gebouw is voor een groot gedeelte al bijeen gebracht. Boeken voor de bibliotheek beginnen toe te stromen. Het pand naast de kerk aan de Boezemsingel wordt aangekocht. Het oude pand wordt afgebroken en een nieuw gebouw verrijst. Op 13 januari 1927 is het dan zover: onder veel belangstelling wordt de Theologische School der Gereformeerde Gemeenten in Nederland geopend. De lessen kunnen beginnen; een blik op het rooster van de eerste studenten, dhr. W.C. Lamain en dhr. M. Heikoop, laat zien dat zij onderwijs krijgen in onder andere dogmatiek, catechetiek, predikkunde, Schriftuitleg, Bijbelse aardrijkskunde en Nederlandse Taal. Ds. G.H. Kersten is de belangrijkste docent. Ds. R. Kok moet korte tijd les hebben gegeven als hulpdocent. Hij heeft die taak in ieder geval spoedig weer neergelegd. Twee onderwijzers staan ds. Kersten bij in het lesgeven. Het betreft A. van Bochove en F. van der Vlis, die respectievelijk hoofd en leerkracht zijn aan de Rehobothschool te Rotterdam.

De Saambinder, de Jeugbond en de zending
De invoering van de Kerkorde en de oprichting van de Theologische School zijn de belangrijkste gebeurtenissen in de begintijd geweest, maar lang niet de enige. In de vorige paragraaf werd terloops al 'De Saambinder' genoemd. Dit blad verschijnt voor het eerst op de tweede vrijdag in november van het jaar 1919. Het is opgericht met de bedoeling om de kerkelijke eenheid te bevorderen, om de gemeenten samen te binden.
Daarom wordt voor de naam 'De Saambinder' gekozen. Om dit doel te bereiken, wordt kerkelijk nieuws opgenomen en wordt voorlichting gegeven. Vooral de Dordtse Kerkorde en het belang van de Theologische School krijgen veel aandacht.
In de tijd dat de eerste Saambinder verschijnt, worden ook de eerste jongelingsverenigingen opgericht. Het nieuwe verschijnsel 'jongelingsvereniging' wordt door velen argwanend bekeken. Men is bang dat op deze verenigingen 'verstandschristenen' worden gekweekt, die de vreze des Heeren missen. Het is opnieuw ds. Kersten die de pen oppakt en een aantal artikeltjes in de Saambinder schrijft.
Hij is een voorstander van jongelingsverenigingen, maar wel onder de voorwaarde dat het kerkelijk gebonden verenigingen zijn. Het moet gaan om verenigingen, die aan de eigen gemeente verbonden zijn en die door bekwame mensen - liefst ambtsdragers - worden geleid. Hij ziet het als een middel om te waken tegen wereldgelijkvormigheid en ongeloof.
Na een mislukte poging om tot landelijke organisatie te komen, wordt in 1931 een tweede poging gedaan.
Onder de bekwame leiding van ds. A. Verhagen (1881 -1959) blijkt het 'Landelijk Verband van jongelingsverenigingen' nu wel levensvatbaar.
De echte groei van het jeugdwerk begint pas na de Tweede Wereldoorlog. De eerste belangrijke stap na de oorlog is de uitgave van het blad 'Daniël', waarvan het eerste nummer in 1946 verschijnt. Het aantal jongelings- en meisjesverenigingen neemt gedurende een paar jaar toe, maar de groei zet niet door. Door alle na-oorlogse veranderingen werd een andere aanpak van het jeugdwerk nodig. Er komt vraag naar een eigen jeugdcentrum en naar schriftelijk materiaal dat op de verenigingen gebruikt kan worden. Het leidt uiteindelijk tot reorganisatie van het Landelijk Verband, dat voortaan de 'Vereniging tot behartiging van de belangen van de jeugdbond der Gereformeerde Gemeenten' heet. Het is dan 1965. Het jeugdwerk krijgt een eigen plaats binnen het kerkelijke leven. De Generale Synode stelt een Deputaatschap in van jeugdzorg, dat steunt, stimuleert en begeleidt.
Vele activiteiten, o.a. het kampwerk en de uitgave van Salvo- en later Mivoschetsen, worden ter hand genomen.
Deze ontwikkelingen die zich na de oorlog binnen de Gereformeerde Gemeenten voltrokken, waren het gevolg van grote veranderingen op maatschappelijk terrein. Tot de oorlog leefden de gemeenten min of meer in een, bewust gekozen, isolement. Het optreden van ds. G.H. Kersten, die na de Eerste Wereldoorlog de Gereformeerde Gemeenten en andere bevindelijk-gereformeerde kringen wist te activeren, betekende een duidelijke wending in de opstelling tegenover de samenleving. Tijdens de periode van de Ledeboeriaanse gemeenten en Kruisgemeenten was er vaak sprake van een volstrekt isolement. Men wilde niet van de wereld zijn, maar ook niet in de wereld. Door de leiding en het voorbeeld van ds. Kersten kwamen de gemeenten tot een meer bijbelse waardering van de samenleving.
De echte omslag kwam pas na de Tweede Wereldoorlog. Steeds meer gemeenteleden gingen hoger onderwijs volgen. Steeds meer gemeenteleden kwamen in het moderne leven te staan. Men wilde niet van de wereld zijn, maar stond ondertussen wel in de wereld. Daardoor kwam er ook steeds meer behoefte om de kerkelijke activiteiten op maatschappelijk gebied uit te breiden: de oprichting van de jeugdbond met een eigen Bondscentrum en eigen jeugdwerkadviseurs, het deputaatschap voor studerenden en militairen en vele andere activiteiten waren het gevolg van deze nieuwe kijk op de maatschappij. Het zich zoveel mogelijk willen terugtrekken had plaats gemaakt voor het staan in de wereld. Maar het besef niet van de wereld te zijn, bleef.

Na 1953 neemt de aandacht voor zending en evangelisatie sterk toe. Tot die tijd was er wel een deputaatschap voor de zending, maar verder kwam het nog niet. De eerste zendingsdag werd op 30 april 1957 gehouden in de Oosterkerk te Utrecht. Met name het slotwoord van Ds. A. Verhagen maakte grote indruk: "De zaak des Konings heeft haast". Er werd in veel gezinnen over gesproken. Er onstaat een groot draagvlak in de gemeenten.
In 1962 is het zover dat de zendingsopdracht, die wezenlijk bij de kerk hoort, ter hand wordt genomen: ds. C. Kuyt en anderen worden uitgezonden naar Irian Jaya. In deze zelfde tijd gaan ook de eerste twee evangelisten uit om hun taak in Nederland en België te verrichten.


Woordenlijstje

Bevinding = Van harte amen zeggen op het Woord. De persoonlijke ervaring of ondervinding van de gemeenschap met God in de weg van bekering en geloof, steunend op het Woord.

Gezelschap = Informele bijeenkomst waar men met elkaar spreekt over de preek die men gehoord of gelezen heeft en over de wegen die de Heere gegaan is met een ieder persoonlijk. In sommige gemeenten wordt 's avonds na de bediening van het Heilig Avondmaal gezelschap gehouden.

Dordtse Kerkorde = Document waarin hoofdlijnen worden gegeven voor de regering van de kerk. Deze regels gaan over de ambtsdragers, de vergaderingen van ambtsdragers, de sacramenten, de tucht en de leer. De DKO is vastgesteld op de Synode van Dordrecht in 1618-1619.

Classis = Een classis bestaat uit 9-17 gemeenten uit een bepaalde regio. Op classisvergaderingen worden zaken besproken die niet op de kerkenraadsvergadering konden worden afgehandeld en door de betreffende kerkenraad als agendapunt zijn voorgedra gen. (Kerkenraads)leden die menen dat iets niet op de goede manier is afgehandeld, kunnen een beroep doen op de classis. In deze gevallen moeten kerkenraden zich onderwerpen aan de besluiten die de classis neemt. Zaken die de classis niet kan afhandelen, worden doorgezonden naar de Particuliere Synode. De classis vergadert als regel elke drie maanden. Er zijn twaalf classes.

Particuliere Synode = Een Particuliere Synode bestaat uit drie classes. Deze synode vergadert jaarlijks. Zaken die de Particuliere Synode niet kan afhandelen, worden doorgezonden naar de Generale Synode. Er zijn vier Particuliere Synoden.

Generale Synode = De Generale Synode is de breedste kerkelijke vergadering en vergadert elke drie jaar. De Generale Synode regelt zaken die het hele kerkverband aangaan, zoals zending, kerkbouw enz. Deze Synode benoemt deputaatschappen (o.a. het curatorium).

Deputaatschap = commissie die door de Generale Synode wordt benoemd. Deze commissie regelt tussen twee synoden zaken die het hele kerkverband aangaan, zoals de zending, evangelisatie, Bijbelverspreiding enz. De deputaatschappen brengen tijdens de Generale Synode verslag uit van hun werkzaamheden gedurende de afgelopen drie jaar.

Curatorium = Het Curatorium is een soort deputaatschap. Het bestaat uit zes predikanten en drie ouderlingen. Namens de kerk onderzoeken zij degenen die zich met een attest van hun kerkenraad hebben aangemeld voor de opleiding tot predikant. Het onderzoek betreft bekering en roeping tot het ambt. Bovendien draagt het Curatorium zorg voor het laten plaatsvinden van het onderwijs op de Theologische School en het toezicht daarop.

Oude schrijvers = Predikanten uit de tijd van de Nadere Reformatie. Ook de of oudvadersboeken die deze predikanten schreven worden soms 'oude schrijvers' genoemd.


3. Een eigen plaats

In de voorgaande hoofdstukken is voornamelijk de ontwikkeling op organisatorisch gebied besproken. De inhoud van de prediking is nauwelijks aan de orde gekomen. Toch is juist ook de leer heel belangrijk. In dit hoofdstuk wordt daarom eerst nader ingegaan op de prediking. Daarna zullen de lijnen die in de vorige hoofdstukken zijn geschetst worden doorgetrokken naar het heden.

Dat brengt ons vanzelf bij de eigen plaats van de Gereformeerde Gemeenten.

Schriftuurlijk-bevindelijke prediking
De prediking in de Gereformeerde Gemeenten heeft een schriftuurlijkbevindelijk karakter. Het gaat daarbij niet om het prediken van de geestelijke ervaring van mensen als zodanig.
Het gaat nog minder om de weergave van heel bijzondere bevindingen als visioenen en wonderlijke stemmen, die sommige mensen hebben.
Sommigen denken, dat een bevindelijke prediking zich kenmerkt door het vertellen van allerlei verhaaltjes over Gods volk. Weer anderen zijn van mening dat prediking niet meer is dan de weergave van de gang die God met Zijn kinderen houdt, van hun gestalten en aandoeningen.
Ds. G.H. Kersten heeft dergelijke opvattingen nadrukkelijk gecorrigeerd vanuit Schrift en belijdenis. Hij legde sterk de nadruk op het schriftuurlijk bevindelijke karakter van de prediking.
In de prediking van het Woord moet de Schrift worden uitgelegd. De tekst moet worden verklaard in het verband van het hoofdstuk. Dat is wat anders dan het steeds houden van dezelfde preek, waarbij alleen een andere tekst is gekozen. Ds. Kersten zei het zo: "een preek die niet is uitlegging van Gods Woord, is geen preek; hoogstens een toespraak die wel veel goeds kan bevatten, maar toch niet aan de eis beantwoordt die de Heere aan Zijn knechten stelt". Schriftuurlijk betekent dan ook, dat de prediking wordt geput uit het Woord van God en daarmee geheel in overeenstemming is. Niet de bevinding van Gods kinderen, maar de Schrift is de Bron voor de bediening van Wet en Evangelie.
De prediking in de Gereformeerde Gemeenten is ook bevindelijk van karakter. Met de Nadere Reformatie beklemtonen wij, dat de prediking niet alleen de gereformeerde leer zuiver moet weergeven, maar dat ook moet uitkomen hoe de Heilige Geest het heil in Christus toepast in het hart.
Als het bevindelijke karakter ontbreekt, kan de preek wel rechtzinnig zijn, maar heeft ze een dor en theoretisch karakter. In al die gevallen gaat men voorbij aan de vragen van het hart: Hoe moet ik de Heere leren kennen? Wat is de kennis van mijn persoonlijke ellende? Wat zijn de kenmerken van het nieuwe leven? Hoe vindt een arme zondaar een rijke Christus?
Hoe maakt een rijke Christus zich aan een verloren zondaar bekend? Hoe onderhoudt de Heere het leven van het geloof bij beproevingen en aanvechtingen? Zo kunnen de hoorders zich toetsen aan de Bijbel zelf. Het werk van de Heilige Geest in het hart beantwoordt aan de inhoud van de Schrift zelf. In deze Schriftuurlijk bevindelijke prediking staat Christus in het middelpunt en krijgt de persoonlijke verhouding tot de Heere door het onderwijs uit de tekst op bijbelse wijze aandacht. Er is geen vraag van het hart, die in de prediking niet vanuit de Schrift kan worden beantwoord.

Enkele kernpunten van leer en prediking
Vanouds valt er binnen de gemeenten een accent op de noodzaak van de wedergeboorte en de bevindelijke kennis van de drie stukken.
Van nature leven we, naar het getuigenis van het Woord, in een staat van geestelijke dood. We zijn na onze val in het Paradijs wel religieus gebleven, maar onze religiositeit, onze godsdienstige inslag, is geheel verkeerd gericht. We dienen onszelf. We zoeken onszelf. Terugkeren naar God willen we niet en kunnen we niet. We zijn enkel vlees, enkel verdorvenheid.
(Rom. 8 : 5-8, Ef. 2 : 1-5). Onze doodslaat wordt in de Schrift ons gepredikt als schuld en niet als lot. Zo moet in de prediking heel nadrukkelijk onze persoonlijke schuld worden aangewezen.
Wij hebben zelf in de hof van Eden de dood verkozen boven het leven (Gen. 3 : 6, 7, NBG art. 14). Van de mens is niets goeds meer te verwachten. In de rechte prediking blijft niets over dan een arme, schuldige zondaar, die geen rechten heeft.
Maar hierin is de liefde van God geopenbaard dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (D.L. hfst. 1 art. 2). Het geloof in de Heere Jezus is een genadige gave van God, die Hij schenkt in de weg van wedergeboorte. Door geboorte van boven kunnen we het Koninkrijk van God zien en binnengaan (joh 3:3 en 5, H.C. zondag 3 vr. en antw. 8). De wedergeboorte vindt plaats in één moment en vormt het begin van een voortdurende bekering. Deze wedergeboorte is een groot wonder. De Heere doet daarbij alles en Hij doet het alleen. Het is een eenzijdig werk van God! (D.L., hfst 3 en 4, art. 12). Het nieuwe leven komt in levenstekenen openbaar. Daarom mogen en moeten naar het voorbeeld van de Heere Jezus Zelf in de prediking de bijbelse kenmerken van de wedergeboorte worden verkondigd. (Mattheüs 5). De prediking van deze kenmerken is zeer bemoedigend voor de kleinen in de genade. Je wordt 'bij je naam genoemd'. Een bijbels verantwoorde prediking van de kenmerken leidt ons naar Christus heen.
Wie wordt wedergeboren, ontvangt op de school van Christus bevindelijke kennis van de drie stukken, die nodig zijn om in de enige troost te kunnen leven en te sterven: ellende, verlossing en dankbaarheid (Psalm 130, Efeze 5 : 8, zondag 1, vr. en antw. 2). Het onderwijs in elk van deze drie stukken duurt een leven lang. Het zijn geen 'stations' die je passeert om er nooit meer terug te komen. Deze geloofs-kennis wordt door het werk van de Heilige Geest verdiept.
Een hartelijke, persoonlijke kennis van onze ellende en schuld is onmisbaar.
De Heilige Geest maakt in de weg van de ontdekking plaats voor het heil, dat in Christus is (Joh. 16 : 8-11, zondag 5. vr. en antwoord 15, zondag 6, vr. en antwoordt 18, 19). Het kennen van de Heere Jezus is niet iets wat we zelf kunnen maken of grijpen. Hij maakt Zichzelf uit enkel genade aan een zondaar bekend door het Evangelie (Joh. 4 : 26, 14 : 21, Gal. 1 : 15, 16). In het kennis nemen van de Heere Jezus door het geloof zijn standen of trappen in de genade. De kennis van Christus zal bij de één dieper gaan dan bij de ander.
Er is sprake van opwas, groei in de genade (1 Kor. 3 : 6, 7, 13 : 11, Gal. 4 : 19, Efeze 4 : 11-15). De prediking, die in de gemeenten mag worden gebracht, heeft altijd ook aandacht gehad voor deze zijde van het geloofsleven van Gods kinderen.
De eigen theologische gestalte van de Gereformeerde Gemeenten wordt met name bepaald door een zeer nauwe aansluiting in de verbondsleer bij de vertegenwoordigers van de Reformatie als Caspar Olevianus, bij zeer veel Nederlandse 'oudvaders', bij Schotse theologen als Thomas Boston en de gebroeders E. en R. Erskine en de Westminster Confessie (1647).
In het spoor van Caspar Olevianus maken we onderscheid tussen de bediening en het wezen van het genadeverbond.
We mogen allen leven onder de bedieningvan het genadeverbond. Onder deze bediening komt het Woord van God tot allen die het horen. We worden allen uitwendig geroepen. We worden allen vermaand, gewaarschuwd, hartelijk, ernstig en welmenend geroepen. De Heere dringt aan op bekering. Hij roept en nodigt tot de zaligheid. Hij betuigt ons, dat Hij geen lust heeft in de dood van verloren zondaren. Het algemene aanbod van het Evangelie komt tot ons allen. Deze aanbieding berust op de algenoegzaamheid van het offer van Christus (DL hfst.2, art. 3 en 5. Vergelijk Ez. 33 : 11, Mark. 16 : 15, Lukas 2 : 10, Hand. 13 : 38, 39; zie de twee laatste leeruitspraken van de Synode van 1931 en de daar genoemde Schriftplaatsen alsmede de door Ds. A. Vergunst daarbij gegeven toelichting. Lees ook de kanttekening van de Statenvertaling bij 2 Kor. 13 : 5.)
Ds A. Vergunst (1926-1981) gaf eens de volgende treffende typering van het aanbod van de genade : "In de bediening van het verbond strekken de vrije uitnodigingen Gods zich uit tot alle hoorders van het Evangelie".
Dat vergroot ten zeerste onze verantwoordelijkheid. Niemand kan vrijblijvend onder de prediking zitten.
Niemand kan en mag zeggen: "Als ik niet uitverkoren ben, dan...". We gaan werkelijk om onze eigen schuld verloren vanwege ons ongeloof en alle andere zonden (D.L. hfst. 1, art. 15).
De Gereformeerde Gemeenten willen vasthouden aan het nauwe verband tussen verbond en verkiezing. Aan het wezen van het genadeverbond - Christus en al Zijn weldaden - ontvangen we alleen deel door wedergeboorte, bekering en geloof. Er is géén algemene verzoening. Christus heeft Zijn bloed niet voor alle mensen vergoten, maar alleen voor degenen die de Vader Hem heeft gegeven (Joh. 17 : 6, 9, Ef. 1 : 4, 11). De diepste oorzaak van de wedergeboorte ligt in het welbehagen van God, dat in deze wereld door de hand van Christus voortgaat en door niemand kan worden gestuit (Jes. 53 : 10, Ef. 1 : 5, 9). In het verbond der genade wordt Gods verkiezing verheerlijkt. Alleen de uitverkorenen zijn in het verbond der genade 'wezenlijk' begrepen. Zij worden door de Heilige Geest inwendig geroepen op een krachtige en onweerstaanbare wijze. Het geloof is Gods gave (Ef. 2 : 8).
Zalig worden is een gróót wonder van genade. We liggen allen totaal verloren in onze geestelijke doodstaat. Als de verkiezing er niet was, zou er nooit één mens zijn, die als een rechteloze zondaar Christus tot zijn deel gaat begeren. De genadige verkiezing leidt niet tot redeneren of logisch analyseren. Dat doet ons verdorven verstand.
In werkelijkheid leidt de verkiezing tot één groot loflied op God, Die Zich in Christus over geestelijk dode zondaren ontfermt. Het geloof kan alleen zingen van het wonder van de verkiezing. Paulus heeft dat gedaan in Efeze 1.
Paulus heeft dat gedaan in Efeze 1. Gods kinderen mogen het doen tot op de dag van vandaag. De verkiezing is pure genade. Daarom vervult het ontvangen van een geloofsgezicht op de verkiezing met verwondering, aanbidding en een 'onuitsprekelijke troost' (D.L. hfst 1, art. 6.). Zo wordt in de kring der gemeenten de genadige verkiezing van God gepredikt 'tot een levendige troost van Zijn volk' (D.L. hfst. 1, art. 14).


De Reformatie en de Nadere Reformatie

De Reformatie en de Nadere Reformatie zijn twee begrippen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. In de tijd van de Reformatie (± 1520-1600) wordt de Bijbel van het Roomse stof ontdaan. Het is een tijd dat de bijbelse leer veel aandacht krijgt. Het is ook een tijd van hevige vervolging, omdat de Roomse kerk de mensen met de nieuwe leer wil uitroeien. Rond 1600 zijn de ergste vervolgingen inde Nederlanden voorbij. De kerk beleeft een hoogtepunt als de Nationale Synode wordt gehouden in de jaren 1618-1619. Het aantal leden groeit snel, maar bij velen ontbreekt de innerlijke overtuiging. Het maatschappelijk voordeel dat het lidmaatschap van de kerk oplevert, is vaak de drijfveer om lid te worden. Bij het merendeel van de leden is de levenswandel dan ook niet overeenkomstig Gods Woord. De predikanten zien dat en gaan in hun preken benadrukken dat het gaat om de belijdenis met het hart en niet alleen met de mond.
Zij gaan benadrukken dat ook het léven naar Gods Woord moet zijn. In deze tijd ontvangt ook het werk van de Heilige Geest in het persoonlijke leven veel aandacht. Deze periode (± 1600- 1750) wordt de Nadere Reformatie genoemd. 'Nadere Reformatie' kan je ook lezen als 'verdere Reformatie'. De Reformatie bleef niet stilstaan bij de zuivere leer. Zij ging verder met de reformatie van het leven en mondde uit in de Nadere Reformatie.


Lijnen vanuit het verleden
De wortels van de prediking in onze gemeenten liggen in de Reformatie en de Nadere Reformatie. De Ledeboerianen en de Kruisgezinden zijn diepgaand beïnvloed door met name de mannen van de Nadere Reformatie.
De leer van zonde en genade, zoals die bij de 'oudvaders' is terug te vinden, was hen uit het hart gegrepen.
De predikanten wekten dan ook telkens op om de oudvaders te lezen, met name ook om hun aandacht voor het toepassende werk van de Heilige Geest.
Voor een grondige uitleg van Gods Woord zelf bestond voor 1907 niet zoveel aandacht. De preken kenmerkten zich als regel niet door een diepgravende uitleg van de tekst, maar waren vooral stichtend en praktisch bedoeld. Het is voornamelijk de invloed van predikanten als W. den Hengst, M. Hofman, G.H. Kersten en A. Makkenze geweest, die er toe geleid heeft dat er meer aandacht kwam voor een goede uitleg van de tekst. Zij hebben allen op hun wijze gepleit voor en gestalte gegeven aan een schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Bij hen vinden we reeds een verantwoord evenwicht tussen het schriftuurlijke en het bevindelijke element in de prediking, waarbij in Christus alleen de grond van de zaligheid wordt gelegd.

De wortels van onze visie op de roeping en opleiding tot predikant zijn deels van voor 1907 en deels van later datum. Dat iemand niet 'zomaar' predikant kan worden, maar dat iemand door de Heere geroepen moet worden, is een gedachte die ook bij de Ledeboerianen en Kruisgezinden leefde. Men verwierp echter principieel een Theologische School. Alleen mannen die over bijzondere gaven beschikten en direct een preekje konden houden over een opgegeven tekst, werden als predikant geaccepteerd.
Nu is er wèl een goede opleiding en een curatorium om toezicht te houden op toelating en opleiding. Zo worden studenten in de weg van de middelen op hun taak voorbereid.
De wortels van de organisatie van het kerkelijke leven lopen vanaf de begin-jaren na de vereniging in 1907 tot de jaren na de Tweede Wereldoorlog. De belangrijkste stap op weg naar een geordend leven was de herinvoering van de Dordtse Kerkorde kort na 1907. De Ledeboeriaanse gedachten werden hier losgelaten en men ging weer een werkelijk gereformeerde koers varen. Omdat toen zoveel moeite is gedaan om onze gemeenten in het spoor van de kerkorde mee te krijgen, kennen onze gemeenten nu classisvergaderingen, synodevergaderingen, de handhaving van de tucht, duidelijke afspraken over de taken van ambtsdragers enz. In de jaren daarna, met name na de oorlog zijn er steeds meerdeputaatschappen, verenigingen en commissies bijgekomen. Het Kerkelijk jaarboek heeft nu bijna 500 bladzijden nodig om alles op te noemen. Misschien lijkt het een ingewikkelde wirwar van invloeden uit het verleden, maar eigenlijk is het bovenstaande eenvoudig samen te vatten in drie lijnen:
1) één vanuit de Reformatie en Nadere Reformatie via de Ledeboerianen en Kruisgezinden.
Het gaat daarbij om het handhaven van de oude gereformeerde leer en met name om de prediking van het werk van de Heilige Geest, die het heil toepast in de harten van zondaren.
2) één vanuit de begintijd van onze gemeenten na 1907. Het gaat daarbij om de orde in het kerkelijke leven, om het 'kerk' zijn in de volledige zin van het woord. Hierbij moet bedacht worden dat deze lijn wat betreft de DKO haar begin in de kerk van de Reformatie heeft.
3) één vanuit de na-oorlogse periode.
Het gaat daarbij om de uitbouw van het kerkelijk leven en onze visie op het staan in de maatschappij.

Een eigen plaats
De Gereformeerde Gemeenten zijn een openbaring van het lichaam van Christus. We begeren in alle bescheidenheid en beslistheid in de huidige situatie voluit gereformeerd te zijn en te blijven in leer en leven. Dat is het bestaansrecht van onze gemeenten. Het gaat om het oprechte streven in afhankelijkheid van Gods zegen vorm te geven aan een werkelijk gereformeerd kerkelijk leven, zoals dat de Reformatie en de Nadere Reformatie voor ogen heeft gestaan. Uiteraard heeft het verleden de gemeenten mede gevormd tot wat zij nu zijn.
Door deze historische ontwikkeling kregen we een eigen gezicht en plaats binnen kerkelijk Nederland. De afstand tot andere kerkverbanden is soms groot, maar soms ook klein.
Hieronder wordt de plaats van de Gereformeerde Gemeenten ten opzichte van een aantal andere kerkverbanden weergegeven. Onze waardering van de Nederlandse Hervormde kerk kan vanuit drie gezichtshoeken worden getekend.
1. In een aantal plaatselijke gemeenten treffen we Hervormden aan die zich verbonden weten met de oude gereformeerde belijdenis.
Daar zijn ook predikanten die het Woord zuiver verkondigen. Zij zien het als hun opdracht daar te blijven strijden voor het herstel van de Hei^ormde Kerk. We weten ons met deze gereformeerde belijders geestelijk verwant, maar hun kerkelijke standpunt kunnen we in het licht van Schrift en belijdenis niet delen. De visie dat men de Ned. Herv. Kerk nooit zou mogen verlaten, omdat deze kerk een planting Gods is, vinden we meer romantisch dan bijbels van aard. De vaderlandse kerk is echter vandaag daar waar de leer van de vaderen wordt gebracht en gehandhaafd.
De Gereformeerde Bond in de Ned. Hervormde Kerk (een vereniging van gelijkgezinden) en de meer oud-gereformeerd getinte groepering rondom het blad 'Het gekrookte riet' staan dicht bij de Gereformeerde Gemeenten.
Vroeger was de verbondsbeschouwing van de 'bonders' vrijwel gelijk aan die in de Gereformeerde Gemeenten (Ds. I. Kievit en prof. dr. H. Visscher). Dat is helaas in een aantal bondsgemeenten duidelijk veranderd. De prediking is vaak sterk verbondsmatig geworden: men legt veel nadruk op de eis om de beloften aan te nemen en verliest daarbij uit het oog, dat voor de belofte plaats gemaakt moet worden door de ontdekkende werking van de Heilige Geest.
2. Sinds 1816 kent men leervrijheid.
Hoewel de Hervormde Kerk sinds de invoering van de kerkorde van 1951 wordt geacht te weren wat haar belijdenis weerspreekt, is de leervrijheid in de praktijk gebleven.
Een hoogleraar in de theologie kan zonder meer de opstanding van Christus afwijzen zonder dat er enige maatregel volgt. Het deelnemen van homoseksuelen aan het Heilig Avondmaal is officieel door de synode gewettigd. De leervrijheid brengt met zich mee, dat er ook alle ruimte is om predikant te worden voor mensen met nietgereformeerde opvattingen. Dit betekent dat in plaats van de waarheid van de Schrift het tolerantiebeginsel van de Verlichting alles beheersend is.
De plaatselijke Hervormde Kerk maakt deel uit van de landelijke kerk, die sterk centraal gezag in de vorm van een landelijk bestuur kent. Daardoor is de vrijheid van de plaatselijke gemeente onvoldoende gewaarborgd. Zo is bijvoorbeeld werkelijke tuchtoefening in leer en leven in rechtzinnige gemeenten in veel gevallen niet mogelijk, omdat een gemeentelid bij appèl altijd in het gelijk zal worden gesteld.
3. Uiteraard wijzen plaatselijke gemeenten, die trouw willen blijven aan de belijdenis, deze situatie principieel ten zeerste af. Hun protesten baten echter niet, omdat de Ned. Herv. kerk een echte richtingen- of modaliteitenkerk is. Er is ruimte voor rechtzinnigen, voor vrijzinnigen die de goddelijke natuur van Christus loochenen en voor de midden-orthodoxie. In een dergelijke 'hotelkerk' heeft ieder zijn eigen kamer, maar men wordt wel geacht samen kerk-van-Christus te zijn en samen één kerkelijke organisatie te vormen. De richting van de midden-orthodoxie heeft in de praktijk van het kerkelijke leven het voor het zeggen. Deze stroming kenmerkt zich onder meer door schriftkritische opvattingen, de leer van de algemene verzoening en de aanvaarding van de vrouw in het ambt.
Het klimaat van de midden-orthodoxie is gelijk aan dat in de Gereformeerde Kerken en draagt het proces van vereniging dat bekend staat als 'Samen Op Weg'.
Samenvattend moet worden gezegd, dat echt gereformeerd kerkelijk leven plaatselijk in een aantal gemeenten mogelijk is en dan nog maarten dele. Het fundamentele kerkherstel naar Schrift en belijdenis is door het SoW-proces tot onze droefheid verder weg dan ooit. Omdat Gods Woord ons opdraagt de gezonde leer zuiver te bewaren, staan we buiten het instituut van de huidige Hervormde Kerk, maar we gevoelen ons in de Gereformeerde Gemeenten ten volle hervormd in de historische zin van het woord.

De Gereformeerde Kerken in Nederland staan vandaag wel heel ver van de Gereformeerde Gemeenten af. In het begin van deze eeuw was er al sprake van een groot verschil in opvattingen ten gevolge van de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Abraham Kuyper, de grote voorman van de gereformeerden, veronderstelde dat de wedergeboorte al voor de doop plaats vond. Op grond van deze veronderstelling moesten de kinderen worden gedoopt. Ze werden als kind van God beschouwd totdat het tegendeel zou blijken. Verstandelijke kennis en zaligmakend geloof werden in de praktijk niet meer onderscheiden.
Deze visie leidde tot een oppervlakkige leer, waarin de aandacht voor de persoonlijke kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid steeds meer ging ontbreken. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er nog predikanten die schriftuurlijk-bevindelijk preekten, zoals R.E. van Arkel en H. Hoekstra. Dit type prediking is nu geheel verdwenen.
Ook de kijk op de maatschappij is binnen de Gereformeerde Kerken heel anders. Abraham Kuyper overschatte niet alleen de betekenis van de doop, maar ook die van de algemene genade. De verbinding van deze twee uitgangspunten leidde tot een nogal optimistische kijk op de wedergeboren mens en zijn mogelijkheden. Een christen zou eigenlijk aan vrijwel alle cultuuruitingen kunnen meedoen. Elk terrein van het leven is het eigendom van Christus. De gedachte aan het vreemdelingschap van de christen in deze wereld ging in de praktijk geheel verloren.
Vanaf het begin van de zestiger jaren gaf men ook meer en meer de officiële gereformeerde leer prijs. De leidinggevende theologen gingen voorop en kozen voor een nieuwe koers. Het kerkvolk volgde hun voorbeeld. Met name de invloed van de Zwitserse theoloog Karl Barth moet worden genoemd, die onder meer de gereformeerde leer van de verkiezing verwerpt. De schriftkritiek werd in brede kring aanvaard en tenslotte met algemene stemmen door de synode gewettigd. Sommigen gingen zo ver, dat zij alleen de woorden van Jezus zelf nog als geïnspireerd wilden beschouwen. De Gereformeerde Kerken worden vandaag beheerst door een gematigde vrijzinnigheid. Men voelt zich nauw verwant aan de midden-orthodoxie in de Ned. Hervormde Kerk en is een enthousiast voorstander van het S.O.W.-proces.

In de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland is sprake van enkele stromingen binnen het kader van het gereformeerde belijden. De verschillen hebben vooral betrekking op het al dan niet bevindelijk karakter van de prediking, de praktische omgang met de verbondsleer en de levensstijl. In een enkel uitzonderlijk geval is er sprake van gematigde Schriftkritiek, die echter geen weerklank vindt. De Christelijke Gereformeerde kerken handhaven de tucht over leer en leven.
Men is voorstander van de leer van de drie verbonden, die in 1931 door de Gereformeerde Gemeenten werd afgewezen. Er is ruimte voor samensprekingen met de Geref. Kerken Vrijgemaakt. De groepering rondom het blad 'Bewaar het Pand' wijst een samengaan met deze kerk af en staat duidelijk sympathiek tegenover onze gemeenten. Dat gevoelen is wederzijds.

De Gereformeerde Gemeenten in Nederland (uitgetreden) zijn uit onze gemeenten voortgekomen. Zij zijn uit ons kerkverband uitgetreden nadat ds. C. Steenblok in 1953 werd afgezet als docent aan de Theologische School.
Aanleiding hiervoor was zijn eenzijdigheid in de leer. Het punt waar het om ging en nog steeds om gaat is het algemeen aanbod van genade. Ds. Steenblok ontkende dat er een algeméén aanbod van genade is, dus een aanbod van genade aan alle hoorders van het Evangelie. Volgens hem is het niet bijbels om de genade aan te bieden aan mensen die dood zijn in de zonde, want zij kunnen de genade toch niet aannemen. Het Evangelie moet daarom alleen aan ontdekte zondaren, aan wedergeborenen gepredikt worden, zo meende hij. Daarmee is het algemeen onvoorwaardelijk aanbod van genade versmald tot een Evangelie-aanbod aan bepaalde zondaren. En daarmee wordt de schuld van het niet-geloven voor een groot gedeelte weggenomen: waar geen Evangelie wordt aangeboden, kan ook geen Evangelie verworpen worden. De verwijdering is groter geworden door wederzijds onbegrip en door strijd om het gebruik van woorden als 'algemeen' en 'onvoorwaardelijk'.

De Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland hebben geen wezenlijk andere leer dan de Gereformeerde Gemeenten, hoewel er wel accentverschillen zijn. De oorzaak waarom ds. L. Boone destijds niet met de Vereniging van 1907 mee wilde, lag dan ook niet in de ieer, maar in verschil van inzicht in de keuze van Psalmberijming en de ambtskleding voor predikanten. Dat verschil is inmiddels verdwenen. In de loop van de tijd is wel een ander onderscheid ontstaan: de Oud Gereformeerde Gemeenten zijn veel meer vast blijven houden aan de Ledeboeriaanse gedachten over de kerk. Zo wordt bij hen het uitzien naar het herstel van de Hervormde Kerk nog wel gevonden. Dit heeft tot gevolg dat het kerkelijke leven veel minder georganiseerd is dan in de Gereformeerde Gemeenten.
Zij hebben geen Theologische School, omdatzij dat niet nodig vinden. Hun predikanten worden nog steeds bevestigd op grond van de bijzondere gaven (art. 8 van de DKO) en opgeleid in de studeerkamer. Bovendien kennen zij het ambt van 'lerend ouderling'. Dat zijn ouderlingen die wel mogen preken, maar geen sacramenten bedienen. Een lerend ouderling is vergelijkbaar met een oefenaar uit de tijd van ds. Ledeboer.
De verbondenheid tussen de Gereformeerde Gemeenten en de Oud-Gereformeerde Gemeenten heeft in 1968 gestalte gekregen in een zogenaamde correspondentieband.
Beide kerkverbanden erkennen elkaars attestaties, terwijl de Deputaatschappen bij de Hoge Overheid van beide kerken zoveel mogelijk gezamenlijk naar buiten treden.

4. Geen kerkisme maar liefde

Verdeeldheid en eenheid
Een plaatsbepaling van de Gereformeerde Gemeenten ten opzichte van de andere kerken is moeilijk. Het wekt gauw de indruk dat de kerkmuren hoog worden opgetrokken, om vervolgens zelfgenoegzaam op anderen neer te zien.
Dat is niet de juiste houding.

Het is ook niet goed om in de verschillen te blijven steken.
In het voorgaande hoofdstuk is de kerkelijke verdeeldheid uitgebreid aan de orde gekomen.
Enerzijds is deze verdeeldheid een feit waar we niet omheen kunnen. Vanuit dat oogpunt is het nodig om te weten wat de Gereformeerde Gemeenten zijn en wat de plaats is ten opzichte van andere kerkverbanden.
Anderzijds is deze verdeeldheid nooit goed te keuren. Er behoort immers maar één openbaring van het lichaam van Christus te zijn. Binnen de grenzen van de Drie Formulieren van Enigheid moet verschil van inzicht mogelijk zijn, zonder dat men daarom een nieuw kerkverband opricht. Het besef dat onwettige verdeeldheid zonde is, heeft ds. Kersten zo doen ijveren voor de eenwording van onze gemeenten. Waar dat besef leeft, wordt de kerkelijke verdeeldheid niet meer zo als vanzelfsprekend geaccepteerd. Vanuit dat besef heeft ds. Kersten ook uitgezien naar de dag waarop de breuk met de Hervormde Kerk hersteld zou kunnen worden.
Maar ondanks alle verdeeldheid is er toch eenheid, de eenheid van Gods Kerk. Er is immers maar één heilige, algemene, christelijke Kerk. Ook in andere kerkverbanden heeft de Heere Zijn knechten en kinderen. Als die eenheid gevoeld wordt, vallen de kerkmuren weg. Dan is er blijdschap dat in diverse kerkverbanden kinderen van God gevonden worden en tegelijk ook droefheid en schuld vanwege de verdeeldheid.

Geen kerkisme... maar liefde
Maar is er dan eigenlijk toch geen verschil tussen deze kerken? Mag je je eigen kerkverband wel liefhebben? Of is dat kerkistisch?
Om met het laatste te beginnen: kerkisme betekent dat men de eigen kerk als enig ware kerk ziet en deze verheft boven de andere kerken. Het betekent overschatting van de eigen kerk. Dat is wat anders dan liefde voor de eigen kerk. Liefde voor het eigen kerkverband behoort bij een gezond kerkelijk besef.
Deze hartelijke verbondenheid kan in de eerste plaats voortkomen uit de liefde tot de prediking van het Woord.
Het werkt wonderen van bekering en geloof. We mogen Gods werk in de gemeente opmerken. Wie de prediking heeft lief gekregen, zal zich ook verbonden weten met het kerkverband waarbinnen deze prediking wordt gebracht en waarbinnen de Heilige Geest werkt.
Deze hartelijke verbondenheid is er ten tweede omdat men binnen deze kerk een plaats heeft gekregen, hetzij door geboorte, hetzij door de kennelijke leiding des Heeren. We zijn niet 'toevallig' lid van de Gereformeerde Gemeenten, maar de Heere heeft ons déze plaats gegéven. Zo'n geschonken plaats mogen we niet om een bijkomstigheid verlaten. Daarvoor is alleen ruimte als de kern van het belijden onder ons zou worden aangetast.
Deze liefde kan in de derde plaats groeien door de ontstaansgeschiedenis te bestuderen. De geschiedenis geeft aan wat de drijfveren zijn geweest om onze gemeenten op te bouwen tot wat zij nu zijn. Het laat de moeite, de strijd en de vasthoudendheid zien die ons voorgeslacht heeft gehad om deze dingen tot stand te brengen. En dat geeft waardering voor de Gereformeerde Gemeenten zoals ZIJ nu is. Kennis van de geschiedenis geeft begrip waarom bepaalde dingen er nu zijn en geeft waardering dat ze zo zijn.
Liefde voor het eigen kerkverband geeft een respectvol omgaan met degenen die lid zijn van een andere kerk. Die ander houdt immers ook van zfjn kerk. Die ander is door de Heere binnen een ander kerkverband geplaatst. Een plaats die misschien wel veel meer verdriet en zorgen geeft dan een plaats binnen de Gereformeerde Gemeenten. Aan de andere kant kan een bijbelse tolerantie nooit zover gaan dat we onbijbelse meningen gaan respecteren en accepteren.
Liefde voor het eigen kerkverband betekent dat er op een juiste manier wordt omgegaan met de accentverschillen in de kerk. Want accentverschillen zijn er, tussen en binnen de gemeenten. Verscheidenheid kan er zijn, zolang het maar binnen de grenzen van Gods Woord blijft. Gewaakt moet worden voor het uit elkaar groeien van gemeenten. Daarom is het nodig om elkaar binnen de grenzen van Gods Woord vast te houden.

Liefde voor het eigen kerkverband betekent niet dat er geen oog is voor de gebreken. Onze gemeenten kunnen niet op hun lauweren rusten met de gedachte dat alles wel goed gaat. Het elkaar veroordelen om zaken die niet van wezenlijk belang zijn, de tendens van kerkelijke zelfgenoegzaamheid waarbij het echte verdriet om de verdeeldheid zo ver te zoeken is, de druk bezette agenda waarin geen tijd is voor de Heere, zi|n zaken die tot nadenken stemmen. Ook de toenemende wereldgelijkvormigheid in denken en doen baart zorg.
Als het goed is zijn de gebreken geen reden om zich tegen de kerk af te zetten, maar vormen zij een reden tot droefheid. Een reden om de Heere te bidden om het behoud van onze gemeenten als een deel van de Kerk van Christus.
Ware liefde tot de kerk is eigenlijk alleen mogelijk vanuit de ware liefde tot de Heere. Die liefde is nodig om op de juiste wijze met de kerkelijke verdeeldheid om te gaan en om vanuit een hartelijke verbondenheid dienstbaar te zijn aan de kerk waarin de Heere ons een plaats heeft gegeven.


Literatuur 

Over de Gereformeerde Gemeenten is veel geschreven. Onderstaande literatuurlijst is een greep uit de vele boeken en artikelen over dit onderwerp. 

Bij de schets als geheel
Ds. M. Golverdingen, Welke kerk is jouw kerk? In: J.H. Mauritz e.a., 
Over de kerk gesproken. 
Ds. M. Golverdingen, Ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven en werk, (derde uitgebreide druk).
Een zeer lezenswaardig boek.  
E. van Heil, J.H. Mauritz, 'n Handvol koren. Over 60 jaar jeugdwerk gesproken 
D.J. Thijsen e.a.,   
|JH. Mauritz, Z. Crum-Nieuwland, D.J. Thijssen e.a., 'k Zal gedenken. Portret van 75 jaar Gereformeerde Gemeenten. 

Over Ds. L.G.C. Ledeboer en zijn gemeenten
H. Florijn, De Ledeboerianen. Een onderzoek naar de plaats, invloed en  denkbeelden van hun voorgangers tot 1907.
Dit voor iedere  belangstellende leesbare proefschrift geeft heel veel informatie. 
M. Golverdingen, Kenschets van ds. Ledeboer, zijn strijd en zijn Gereformeerde Gemeenten, in: I.A. Kole (red.), 
Alleen uit Hem en door Hem (1907 - 1977). 
Een gemakkelijk leesbaar stuk over ds. Ledeboer, dat in kort bestek  veel aanreikt. 
C. de jongste, Klacht en jubel. Facetten uit de kleine kerkhistorie, rondom  ds. N.H. Beversluis (1850-1931). Zeer uitvoerige, interessante studie. 

Over de Gereformeerde Kerk onder 't kruis: 
Ds. J. van Raalte Wat was de Gereformeerde Kerk in Nederland?De geschiedenis van  de Kruisgezinden.
Een uitvoerige, gemakkelijk leesbare studie over deze kerk, die in 1869 ophield te bestaan. 

Over de Gereformeerde Gemeenten onder 't kruis: 
Ds. E. Fransen, Brieven aan Veluwse vrienden. Uitgegeven met historische aantekeningen en een biografische inleiding door drs. A. Ros. 
Ds. M. Golverdingen, De Kruisgemeenten in het licht van notities van ds. C.H. Kersten (serie artikelen in 'De Saambinder', najaar 1997) 

Enkele kernpunten van leer en prediking: 
Ds. A. Vergunst, 'Het theologische eigen van de Gereformeerde Gemeenten in de  Gereformeerde Gezindte' èn 
Ds, A. Vergunst, 'De ernstige aanbieding van Christus en de Verbondsweldaden in het  Evangelie'
Beide opstellen zijn te vinden in: Drs. A. Vergunst, Neem de wacht  des Heeren waar. Korte levensbeschrijving en een keuze uit hetgeen hij geschreven en gesproken heeft.
Deze twee bijdragen bieden in kort bestek op heldere wijze voldoende stof voorde uitwerking van dit onderdeel.


Verwerking

Je bent (doop)lid
Je bent (doop)lid van de Gereformeerde Gemeenten.
a. Waarom wil je bij deze kerk horen?
b. Vind je kennis van het verleden van de Ger. Gemeenten nodig bij het nadenken hierover
c. Wat kunnen jongeren betekenen voor hun kerk?
d. Wat heb je aan de kerk waarin je jong bent?

Eenheid
In 1907 gingen diverse gemeenten samen verder in één kerkverband, de Gereformeerde Gemeenten. Deze vereniging kwam voort uit een (gesmede) eenheid in leer en leven.
Velen roepen ook heden ten dage op tot eenheid. Lees met elkaar het Hogepriesterlijke gebed in Joh. 17.
a. Wat betekent het gebed van de Heere Jezus voor onze tijd en situatie van kerkelijke verdeeldheid?
b. Waarin moetje het eens zijn? Geef bijbelse en praktische argumenten. Denk bijvoorbeeld ook aan de vereniging van 1907 en aan het S.O.W.-proces.
c. Is dat te bereiken met de kerken die het dichtst bij ons staan?
d. Moet de Heere die eenheid werken of mogen we daar ook zelf aan werken? Hoe zou je dat doen? Welke gevaren dreigen er dan?
e. Kun je verkering hebben met iemand uit een ander kerkverband? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?

Verwijt
In (met name) evangelische en charismatische kringen wordt het verwijt gehoord dat o.a. de Gereformeerde Gemeenten door leer, leven en organisatie dor en doods zijn.
a. Wat vind je van dat verwijt?
b. Kun je je kerk verdedigen? Probeer een zo volledig mogelijk antwoord te formuleren. Betrek daarbij de groei en organisatie die in het verleden in ons kerkverband heeft plaatsgevonden.
c. Bestaat er een volmaakte kerk op aarde?
d. Wat moeten we daaruit leren:
- ten aanzien van andere kerkverbanden?
- ten aanzien van onszelf en ons kerkverband?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Mivo +16 | 36 Pagina's

De kerk waarin ik jong ben

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Mivo +16 | 36 Pagina's