JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. De eerste Pinksterpreek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. De eerste Pinksterpreek

Bijbelstudie over Hand. 2 :14-41

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heilige Geest is uitgestort. De samengestroomde joden hebben het met eigen ogen gezien. Ze zagen op de apostelen verdeelde tongen als van vuur. Ze hebben het niet alleen gezien, maar ook gehoord. Ze hoorden het geluid van een sterke wind. De apostelen begonnen in vreemde talen te spreken.

Er ontstaat verwarring. Hoe kan dit allemaal? Wat betekent dat? Sommigen zijn verbaasd. Anderen beginnen te spotten en komen met de beschuldiging dat de apostelen dronken zijn. Temidden van deze verwarring staat Petrus op en begint te spreken: de eerste Pinksterpreek!

 

Vers 14-21


1. Zoek eens de in de kanttekeningen onder e (vers 17) genoemde teksten op. In welk verband staan ze met Hand. 2:17?

2. Er wordt veel gezegd dat we in het laatste der dagen leven. Is dit wel juist als we letten op vs. 17 (zie ook de bijbehorende kanttekening). Wat is het begin en het einde van "het laatste der dagen"?

3. Probeer eens met eigen woorden weer te geven (konkreet te maken) wat het wil zeggen dat zonen en dochters profeteren, jongelingen gezichten zien en ouden dromen zullen dromen. Gebeurt dat vandaag ook nog?

4. Vergelijk eens Hand. 2:21 met Joel 2:32 en Romeinen 10:13. Wat valt je op?


14 Maar Petrus staande met de elven, verhief zijne stem, en sprak tot hen: Gij joodsche mannen, en gij allen, die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en laat mijne woorden tot uwe ooren ingaan.

15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt; want het is [eerst] 38 de derde ure van den dag.

16 Maar dit is het, wat gesproken is door den profeet Joël:

17 e En het zal zijn 39 in de laatste dagen (zegt God), Ik zal f uitstorten van mijnen Geest op 40 alle vleesch; en uwe zonen en guwe dochters zullen 41profeteeren, en uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen.

18 En ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteeren. 

19 En ik zal 42 wonderen geven in den hemel boven en teekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.

20 De zon zal veranderd worden in duïsternis en de maan in bloed, eer dat de groote en doorluchtige 43 dag des Heeren komt.

21 h En het zal Zijn dat een iegelijk, die den naam des Heeren zal 44 aanroepen, zalig zal worden.


38 Namelijk na den opgang der zon, gelijk de Joden hunne uren van den dag rekenden. Zie Matth. 20:3 ; Joh. 11:9, en komt overeen met onze negende ure. De Joden, gelijk sommigen zeggen, plachten op de feestdagen nuchter te blijven zonder eten en drinken, tot de zesde ure toe, dat is tot den middag. — e Jes. 44:3; Ezech. 11:19, en 36:27, Joël 2:28; Zach. 12:10; Joh. 7:38. 

39 Zoo worden genaamd de tijden van het rijk van Christus, naar Zijne toekomst; 1 Cor. 10:11; Hebr. 1:1, die alzoo genaamd worden, omdat in dezelve geene verandering meer zal geschieden in den dienst van God, en na dezelve het einde der wereld zal volgen. — ƒ Hand. 10:45. 

40 Dat is, allerlei menschen, van wat staat, ouderdom, of geslacht zij zijn; Luk. 11:42; 1 Tim. 2 : 1,4. — g Luk. 2:36; Hand. 21:9. 

41 Dat is, God klaarlijk kennen, en anderen van Hem onderrichten. Onder de manier van onderwijzing, die in het Oude Testament aan weinigen gebruikelijk was, Num. 12:6, wordt beschreven de overvloedige onderwijzing en kennis, die in het Nieuwe Testament zou wezen tot het einde der wereld. 

42 Dat is, wonderbaarlijke teekenen van Gods toorn tegen de vijanden en vervolgers der kerk Gods. Zie Matth. 24:29; Luk. 21:25.

43 Dat is, de dag in welken de Heere Jezus Christus zal komen om te oordeelen de levenden en de dooden — h Joël 2:32; Rom. 10 : 13. 

44 Dat is, Hem voor den Zaligmaker met waar geloof erkennen, de zaligheid in Hem alleen zoeken, Hem om dezelve, alsook in alle nooden, aanroepen, en Hem recht dienen.


Petrus verheft zijn stem. Hij is vol van de Heilige Geest.

Eerst weerlegt hij de beschuldiging van dronkenschap. Dat is niet zo moeilijk. Het is er nog veel te vroeg voor. Daarna gaat hij uitleggen wat er dan wel aan de hand is.

De mannen die voor Petrus staan zijn joden en jodengenoten (dat wil zeggen: Joden die Christenen zijn geworden), opgevoed bij de wet van Mozes en de profeten. Ze kunnen weten hoe de profeet Joël geprofeteerd heeft van de wonderlijke dagen die komen zouden: de dagen van de uitstorting van de Heilige Geest op alle vlees. Wel, zegt Petrus, nu gebeurt wat Joël al heeft geprofeteerd. Nu is de tijd aangebroken waarvan hij en andere profeten hebben gesproken: het einde der dagen. Deze tijd zou gekenmerkt worden door de uitstorting van de Heilige Geest op alle vlees. Niet alleen Israël, maar ook andere volken zullen delen in het heil des Heeren. Verschillen in ras, taal of volk zijn er in dit opzicht niet meer. Aan mensen van allerlei rang en stand zal de Heilige Geest gegeven worden. Joël noemt zonen en dochters, jongeren en ouderen, slaven en slavinnen. Zij allen zullen delen in de gaven van de Heilige Geest.

Dan neemt de profetie ineens een wending. De laatste dagen beginnen met de uitstorting van de Heilige Geest maar eindigen met de wederkomst van Christus. Joëls profetie vermeldt de tekenen die aan Zijn komst voorafgaan, zowel in de hemel als op de aarde.

Bloed spreekt van oorlogen, vuur, rookdamp van brand als gevolg van allerlei oorlogshandelingen. Er is geen leven op aarde meer mogelijk, omdat de zon in duisternis zal veranderen.

Dan verandert de profetie weer van karakter: er is ontkoming mogelijk voor de dag van het oordeel: een ieder die de Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.

 


KANTTEKENINGEN, oudtijds ook scholiën of glossen geheten, bracht een deskundige lezer aan in een manuscript om een moeilijke plaats uit te leggen of een betere lezing van de tekst voor te stellen. Algemene bekendheid verwierven de kanttekening bij de Statenvertaling. De synode van Dordrecht stelde voor het maken der kanttekeningen regels op: 

1. ze mochten geen ontwikkeling van de leer bevatten; 

2. ze dienden de letterlijke vertaling te vermelden, indien in de tekst een vrijere vertaling was opgenomen; 

3. ze moesten gelijkluidende plaatsen aangeven. 

Bij het opstellen van deze kanttekeningen is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de commentaren van Calvijn en Beza. 

Overgenomen uit Christelijke Encyclopedie.


 

Vers 22-36


5. Petrus citeert in dit gedeelte Psalm 16 en 110, beroept zich dus op het in die tijd beschreven Woord van God. Welke les(sen) kunnen we hieruit trekken? 

6. Handelingen 2:27 (vgl. Psalm 16:10) is een moeilijk vers. Kun je met behulp van de kanttekeningen dit vers in eigen woorden weergeven? Slaat deze tekst nu op David de dichter van de Psalm, op Christus of op David én Christus? (zie ook Hand. 2:31). 

7. Wat wil Petrus nu eigenlijk in de verzen 25-32 aan de joden duidelijk maken?


22 Gij Israëlietische mannen, hoort deze woorden: Jezus den Nazarener, een man van God 45 onder ulieden 46 betoond door krachten en wonderen en teekenen, die God door Hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk gij ook zelf weet,

23 Dezen, i door den 47 bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, k hebt gij genomen en 48 door de handen der onrechtvaardigen aan het [kruis] gehecht en gedood.

24 l Welken God opgewekt heeft, 49 de smarten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was dat Hij van denzelven [dood] zou gehouden worden.

25 Want David zegt van hem: m 50 Ik zag den Heere ten allen tijde voor Mij; want Hij is aan mijne rechter-[hand], opdat Ik niet bewogen worde.

26 Daarom is Mijn hart verblijd en Mijne tong verheugt zich; ja ook Mijn vleesch zal 51 rusten 52 in hope,

27 Want Gij zult 53 Mijne ziel in de 54 hel niet verlaten, en zult Uwen 55 Heilige niet [over-]geven om verderving te 56 zien.

28 Gij hebt Mij de wegen des levens 57 bekend gemaakt; Gij zult Mij vervullen met verheuging door Uw aangezicht.

29 Gij mannenbroeders, het is [mij] geoorloofd vrijuit tot u te spreken van 58 den patriarch David, n dat hij beide gestorven en begraven is; en 59 zijn graf is onder ons tot op dezen dag.

30 Alzoo hij dan een profeet was, en wist o dat God hem met eede gezworen had dat hij 60 uit de vrucht zijner lenden, zooveel het vleesch aangaat, den Christus verwekken zou, om [hem] op zijnen 62 troon te zetten,

31 Zoo heeft hij, [dit] voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, p dat Zijne 63 ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vleesch verderving heeft gezien.

32 Dezen Jezus heeft God 64 opgewekt; q waarvan wij allen getuigen zijn. 

33 Hij dan, r 65 door de rechter-[hand] Gods verhoogd zijnde en s de 66 belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft 67 dit t uitgestort, dat gij nu ziet en hoort. 

34 Want David is 68 niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: v De Heere heeft gesproken tot mijnen Heere: 69 Zit aan Mijne rechter-[hand

35 Totdat ik Uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank Uwer voeten. 

36 Zoo wete dan zekerlijk het gansche 70 huis Israëls, dat God Hem tot 71 een Heere en 72 Christus 73 gemaakt heeft, [namelijk] dezen Jezus, Dien gij gekruisigd hebt.


45 Gr. in, of tot, of aan u.

46 Dat is, klaarlijk bewezen dat hij van God gezonden en de ware Messias was. — i Hand. 4:28.

47 Dat is, niet bij geval, of naar den moedwil van zijne vijanden alleen, maar naar het besluit, de beschikking en toelating Gods. — k Hand. 5:30.

48 Of, door onrechtvaardige handen; namelijk der heidensche en goddelooze soldaten van Pilatus; Matth. 20:19.— l Hand. 10:40.

49 Dat is, van den dood, die hem met en na vele smarten was aangedaan. Petrus schijnt hier te zien op de woorden, die gebruikt worden Ps. 18:6, waar staat, de strikken, banden, of zelen des doods, hetwelk op het woord ontbonden bekwamelijk past. — m Ps. 16:8.

50 Zie de verklaring van deze woorden Ps. l6:8.

51 Of wonen; namelijk in het graf, als in een tabernakel, gelijk het Grieksche woord medebrengt.

52 Namelijk van haast wederom uit het graf op te staan.

53 Dat is mij, een deel voor het geheel genomen zijnde; Gen. 46:26; Ps. 3:3; Hand. 27:37, en wederom het geheel voor een deel verstaan zijnde, mijn lichaam. Alzoo wordt het woord ziel dikwijls genomen; Lev. 19:28 en 21:1,11; Num. 5:2 en 9:10; Hagg. 2:14. Eenigen verstaan door deze woorden mijne ziel, Christus den Messias, alsof David zeide: Gij zult mijne ziel, dat is, den Christus, die in mij leeft, Gal. 2:20, en die het leven en de opstanding is, Joh. 11:25, niet laten in de hel. Doch het eerste gevoelen is het algemeenste.

54 Het Hebreeuwsche woord Scheol en het Grieksche Hades, hetwelk hier wordt gebruikt, beteekent somwijlen de plaats der verdoemden, Deut. 32:22; Job 11:8; Matth. 11:23; Luk. 16:23, in welke beteekenis het hier niet kan genomen worden, overmits Christus ziel, van het lichaam door den dood gescheiden zijnde, niet in die plaats, maar in het paradijs geweest is; Luk. 23:43. Somwijlen beteekent het de helsche smarten en benauwdheden; 1 Sam. 2:6; Ps. 18:6 en 116:3; in welke beteekenis sommigen meenen dat dit woord alhier zou kunnen genomen worden, alzoo Christus vóór zijn dood zoodanige smarten in zijne ziel geleden heeft. Doch alzoo hetzelfde woord ook dikwijls genomen wordt voor het graf, Gen. 37:35; Job 17:13; Ps. 6:6 en 30:4; Spreuk. 1:12 en 27:20; Jes. 5:14,en 38:18; Openb. 20:13, en hier gesproken wordt van den staat van Christus na zijn dood en van zijne opstanding uitdenzelven, zoo wordt het wel allerbekwaamst hier verstaan van het graf in hetwelk Christus ziel, dat is Christus, doch naar zijn lichaam, gelegen heeft tot op den derden dag.

55 Dat is, den Messias, die heilig, onnoozel, onbesmet moest wezen, en afgezonderd van de zondaren, en dien de Vader tot dat ambt geheiligd heeft. Zoo wordt dezelve doorgaans genoemd, Dan. 9:24; Mark. 1:24 ; 1 Joh. 2:20; Openb. 3:7.

56 Dat is, gevoelen, of onderworpen te zijn.

57 Dat Is, medegedeeld, gegeven.

58 Dat is, een van de voornaamste voorvaders des Ouden Testaments, hoedanige ook geweest zijn Abraham. Izak, Jakob en de twaalf hoofden van de stammen Israels. — n 1 Kon. 2:10; Hand. 13:36.

59 Waaruit blijkt dat hij niet gesproken heeft van zijn eigen vleesch, hetwelk verrotting ln het graf gezien heeft, en niet is opgewekt. — o 2 Sam. 7:12; Ps. 132:11;  Luk. 1:32; Hand. 13:23; Rom. 1:3; 2 Tim. 2:8.

60 Dat is, uit een van zijne nakomelingen. Zie 2 Sam. 7:12 en Ps. 132:11, hetwelk in de maagd Maria vervuld is.

61 Dat is, de menschelijke natuur; Rom. 1:3.

62 Namelijk zijn koninklijken troon. Doch dit wordt verstaan niet van een wereldsch koninkrijk, hoedanig dat van David was, maar van een geestelijk en eeuwig koninkrijk, waarvan Davids koninkrijk een voorbeeld was: Luk. 1:32,33; Joh. 18:36. — p Ps. 16:10; Hand, 13:35. 

63 Zie de verklaring van deze woorden vs. 27.

64 Namelijk uit de dooden. — q Joh. 15:27; Hand. 1:8. — r Hand. 5:31; Filipp. 2:9.

65 Dat is, door Gods almachtige kracht; Ps. 44:4. Anders, tot de rechterhand Gods verhoogd zijnde; namelijk als hij opgestaan en ten hemel gevaren zijnde, gezeten is ter rechterhand Gods; Mark. 16:19. — s Hand. 1:4.

66 Dat is, den beloofden Heiligen Geest.

67 Dat is, de buitengewone gaven des Heiligen Geestes. — t Hand. 10:45.

68 Namelijk naar zijn lichaam, hetwelk in het graf overlang verrot is, en nog rust. — u Ps. 110:1; 1 Cor. 15:25; Ef. 1:20; Hebr. 1:13.

69 Door het zitten ter rechterhand Gods wordt verstaan de allerhoogste eer, heerlijkheid en macht; gelijk onder de menschen gebruikelijk is, als men iemand op het hoogste wil vereeren, dat men hem stelt aan zijne rechterhand: 1 Kon. 2:19; Ps. 45:10. De verdere verklaring van deze woorden zie Ps. 110:1, enz.

70 Dat is. geslacht, of volk.

7! Namelijk van zijne gemeente, of van het volk Gods. 

72 Dat is, Messias, Gezalfde. 

73 Dat is, gesteld en verhoogd; Filipp. 2:9.


Nadat Petrus aan de hand van Joëls profetie heeft duidelijk gemaakt dat de Heilige Geest is neergedaald, gaat hij verder.

Jullie hebben de wonderen en tekenen gezien die Jezus tijdens Zijn omwandeling heeft gedaan, zo houdt hij zijn gehoor voor. Dat zullen ze zonder meer moeten erkennen. 

Overeenkomstig Gods raad is Hij gekruisigd en gestorven. Petrus spaart daarbij zijn hoorders niet: Christus is door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood! God Zelf heeft Hem uit de doden opgewekt. Christus kón ook niet in het graf blijven.

Om hen hiervan te overtuigen gaat Petrus weer het voor de joden zo gezaghebbende O.T. citeren. David heeft het immers al geprofeteerd. Psalm 16 spreekt van vreugde in Davids hart omdat de Heere bij hem is en hem voor wankelen bewaart. Hij hoopt dat God zijn lichaam niet in het graf zal houden. De Heere heeft hem immers bekend gemaakt hoe de weg is die naar het leven leidt. 

Na de aanhaling van een gedeelte van Psalm 16 gaat Petrus verder. Hij weet dat wat hij nu gaat zeggen niet op tegenstand zal stuiten. Iedereen weet dat David ondanks hetgeen hij in Psalm 16 zong, gestorven en begraven is. Iedereen in Jeruzalem weet waar zijn graf is.

Toch zijn de profetieën uit Psalm 16 in vervulling gegaan. Als profeet had David n.l. een belofte van God ontvangen dat de Heere één van zijn nakomelingen op de troon zou plaatsen. Daarom zong hij in Psalm 16 van de Messias, de Christus. Het graf van David is er nog, maar Christus' graf is leeg. David had het in Psalm 16 dus over de opstanding van Christus!

Nu volgt de toepassing. Ik, Petrus verkondig u dat Jezus is opgewekt. Als David dan in Psalm 16 zegt dat de Messias zal worden opgewekt, moet het toch duidelijk zijn dat Jezus de Messias is!

Christus is niet alleen opgestaan, ook is Hij ten hemel gevaren en zit nu ter rechterhand Gods. Nu Christus verhoogd is, kon de Heiige Geest uitgestort worden, waarvan ze de tekenen zagen en hoorden.

Voor de derde maal gaat Petrus wat hij zegt bewijzen met woorden uit het O.T. Nu haalt hij Psalm 110 aan. Daarin spreekt David over het zitten aan Gods rechterhand. Dat kan niet op David slaan want dan zou hij moeten zijn opgevaren naar de hemel. Een ieder weet dat dit niet gebeurd is. Zijn graf is immers in Jeruzalem. Davids profetie in Psalm 110 heeft dan ook betrekking op de Christus. Hierna komt het hoogtepunt van Petrus' toespraak. Het gehele joodse volk kan nu weten dat Jezus de Christus is.

Petrus was uitgegaan van de tekenen die de uitstorting van de Heilige Geest begeleidden. Aan het einde van zijn prediking komt hij er weer op terug. Daartussen ligt het werk van Christus. De profetie uit het O.T. sprak daarover klare taal. De inhoud van de prediking is dan ook Jezus Christus en Die gekruisigd! Petrus richt zich tenslotte heel persoonlijk tot de joden: Jezus Christus Die gij gekruisigd hebt.

 

Vers 37-41


8. Wat betekent: "u komt de belofte toe en uw kinderen'? (zie ook vr. 74 H.C.)

9. Er wordt wel eens gezegd: op de pinksterdag werden er 3000 onder 1 preek bekeerd en nu 1 onder 3000 preken. Wat vind je van zo'n opmerking? Betrek in je antwoord Hand. 2:17,21 en 39.

10. Als je Petrus' pinksterpreek nog eens overziet, welke indeling van de preek zou je dan maken?

inleiding: vs.: ...

onderverdeling preek: vs.: ... vs.: ... vs.: ...

kerntekst: vs.: ...

toepassing: vs.: ...


37 x En als zij [dit] hoorden werden zij 74 verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de overige apostelen : y Wat zullen wij 75 doen, mannen broeders?

38 En Petrus zeide tot hen: 76 Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt 77 in den naam van Jezus Christus 78 tot vergeving der zonden; en gij zult 79 de gave des Heiligen Geestes ontvangen.

39 Want u komt 80 de belofte toe, en 81 uwen z kinderen, en allen a die daar 82 verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God 83 toe roepen zal. 

40 En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande [hen], zeggende: 84 Wordt behouden van dit 85 verkeerd geslacht. 

41 Die dan zijn woord 86 gaarne aannamen werden gedoopt; en daar werden op dien dag [tot hen] toegedaan omtrent drie duzend zielen.


— x Zach. 12:10; Luk. 3:10; Hand. 9:6.

74 Gr. werden doorstoken, of doorprikkeld; namelijk door het leedwezen hunner zonde aan hem begaan. — y Hand. 16:30. 

75 Namelijk om de verdiende straf te ontvlieden, vergeving onzer zonden te verkrijgen, en zalig te worden.

76 Namelijk van uw ongeloof en andere zonden. 

77 Zie Matth. 28:19; hoewel hier des Zoons naam alleen genoemd wordt, overmits hij de Middelaar is des verbonds, waarvan de doop een zegel is, zoo worden daarmede niet uitgesloten de Vader, die hem gezonden heeft, en de Heilige Geest, die hem gezalfd heeft Zie ook de aanteek. Hand. 8:16.

78 Dat is, tot verzekering, dat uwe zonden om Christus' wil vergeven zijn, Hand. 22:16; want niet het water des doops, maar hel bloed van Christus reinigt ons eigenlijk van al onze zonden; 1 Joh. 1:7. 

79 Namelijk niet alleen de gaven des Heiligen Geestes, die alle geloovigen gemeen en ter zaligheid noodig zijn, maar ook deze buitengewone gaven, die wij nu ontvangen hebben, want deze werden toen ook aan andere geloovigen medegedeeld, tot verbreiding en bevestiging des Evangelies; Hand. 8:17 en 19:6.

80 Namelijk, die tevoren is verhaald uit Joël 2:28, en dat ook volgens het verbond Gods, dat hij met Abraham en zijn zaad gemaakt heeft; Gen. 17:7.

81 Dat is, uwe zonen en dochteren; gelijk er staat Joël 2:28. — z Joël 2:28. — a Ef. 2:13.

82 Dat is, die nog namaals zullen geboren worden, van geslacht tot geslacht; of den heidenen; want die worden ook gezegd verre geweest te zijn; Jes. 57:19; Ef. 2:13. 

83 Namelijk lot de uitverkoren Joden, door de predikatie des Evangelies.

84 Dat is, onttrekt u, of scheidt u af, opdat gij behouden moogt worden.

85 Gr. krom, slim; geslacht der schriftgeleerden en Farizeën, en der andere ongeloovige Joden. 

86 Of, met behagen, gewilliglijk; daartoe door de genade Gods gewillig gemaakt zijnde.

87 Dat is, personen ; Gen. 46:27.


De rede van Petrus heeft een geweldige indruk gemaakt op de joden. Zij worden verslagen in het hart. Door de prediking van Petrus zien ze dat de komst van de Heilige Geest bewijst dat Jezus de langbeloofde Messias is. Ze hebben de straf verdiend omdat ze niet in Christus hebben geloofd en Hem hebben verworpen. Hoe moeten ze vergeving van zonden verkrijgen? Petrus wijst hen er op dat bekering noodzakelijk is. Alleen als ze zich bekeren, zullen ze vergeving van zonden ontvangen. Dan moeten ze zich laten dopen. De doop wijst er op dat Christus' bloed alleen kan reinigen van de zonden. Ze zullen de gave(n) van de Heilige Geest ontvangen, ook de gaven die de apostelen bij de uitstorting van de Heilige Geest hadden gekregen.

God had dat immers aan Israël toegezegd? Met hen en met hun kinderen had God immers Zijn verbond opgericht (Gen. 17:7). Maar niet alleen de joden. Ook de heidenen, die nu nog verre zijn, zal God door de prediking van het evangelie roepen.

Lukas heeft maar een deel van Petrus' prediking weergegeven. De apostel heeft nog veel meer gezegd. Op allerlei manieren heeft hij hen verkondigd dat zij moesten breken met hen die niet wilden geloven. Slechts dan konden ze behouden worden. De vrucht van deze eerste Pinksterprediking blijft niet uit. Een deel van de joden heeft Petrus' woorden aanvaard. Hoewel niet allen gewillig zijn woorden aannemen, zijn het er niet minder dan 3000 die door God aan de gemeente toegevoegd worden.

En dat is een groot aantal als we denken aan de 120 die de Heilige Geest verwachtten. Het is de eerste rijke oogst van Pinksteren!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. De eerste Pinksterpreek

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1986

Mivo +16 | 24 Pagina's