JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Ezechiël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ezechiël

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Politieke situatie

Om de persoon Ezechiël en zijn werk te begrijpen, is het nodig een helder beeld te hebben van de staatkundige gebeurtenissen van zijn tijd.
Tijdens de regering van koning Josia (640-609) steekt de Heere als het ware nog een keer zijn hand uit tot een tegenstrevend volk. Vanaf die tijd gaat het snel bergafwaarts. Zijn zoon Joahaz wordt na drie maanden door Egypte gevangen genomen en moet daar de rest van zijn leven blijven. Zijn oudere broer Eljakim, wiens naam door Farao Necho veranderd wordt in Jojakim, wordt als zijn opvolger aangewezen (608-597). Hij is genoodzaakt zware schatting op te brengen (2 Kronieken 23: 35; 2 Kronieken 36: 3).
Het is met Egyptes heerschappij in de Syro-Palestijnse landen gedaan als Nabopolassar zijn zoon Nebukadnezar met een leger naar de Eufraat zendt. Deze verslaat Farao Necho volledig bij Karchemis. Daardoor wordt Jojakim gedwongen Babel als leenheer te erkennen. Jojakim vernietigt in korte tijd het levenswerk van zijn vader Josia. Koning en volk vallen terug in stelen, moorden, echtbreken, vals zweren, Baälsdienst en het vereren van andere vreemde goden. Ze menen recht te hebben op de bescherming die de inwoning van de Heere in de tempel hun schijnt te verzekeren (Jeremia 7: 9-11). In 600 laat hij zich, waarschijnlijk door Egypte, tot afval verlokken en weigert hij de jaarlijkse schatting naar Babel te zenden. In 598 verschijnt het Chaldese leger voor de poorten van Jeruzalem. Tijdens dit beleg sterft Jojakim. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Jojachin. Drie maanden later geven koning en volk zich over. Jojachin wordt met de voornaamste leiders van het volk, zevenduizend strijdbare mannen en duizend handwerkslieden en slotenmakers naar Babel weggevoerd. Ook Ezechiël bevindt zich in dit gezelschap. Paleis en tempel worden van hun schatten beroofd. Zo ontneemt Nebukadnezar Juda van allen die het land tot wederopbloei zouden kunnen brengen. De jongste zoon van Josia, Mattanja (beter bekend als Zedekia) wordt koning over hen die achtergebleven zijn. Deze man is een speelbal in de handen van eerzuchtige en kortzichtige mannen, die altijd weer proberen het toch al zo verzwakte rijkje tot een zelfstandige politiek tegen het geweldige Babel te brengen. Voor hen stond vast dat Jojachin en de mensen die weggevoerd waren, zondaren waren. Zij zelf waren door de Heere met zegeningen overladen en dus niet schuldig aan overtreding van Gods wet. Anders zouden zij ook wel weggevoerd zijn (Jeremia 24). Bovendien hadden de wonderlijke redding uit Sanheribs hand (701) en het onverwachte besluit van Nebukadnezar om geen eind te maken aan stad en tempel, Zedekia en de zijnen versterkt in de gedachte, dat de verhouding van God tot Israël een onverbrekelijke was, zodat de Heere, wat er ook gebeurde, de tempel niet kon verlaten en Jeruzalem niet in de hand van de vijand kon overgeven. Zolang Juda in het bezit is van dit heiligdom, zo redeneerde men, kon Juda geen leed overkomen (Jeremia 7: 4).
Zo zijn dus religieus fanatisme en politieke onkunde de slechte gidsen van de laatste bestuurders van Juda! Al in de eerste jaren van Zedekia's regering komen er gezanten uit Tyrus en Sidon, Ammon, Moab en Edom naar Jeruzalem om de nieuwe koning over te halen tot een bondgenootschap tegen Babel en een steun zoeken bij Egypte. Fanatieke mensen proberen de aarzelende koning over de streep te trekken. Zelfs de ballingen komen in beweging en in Jeruzalem gaat het gerucht dat ze op het punt staan terug te keren (Jeremia 27: 16). Tot een openlijke breuk komt het niet. Zedekia vindt het zelfs geraden brieven naar Babel te zenden als bewijs van zijn onverzwakte trouw (Jeremia 29: 3). Hij valt wel af van Babel als Egypte "paarden en veel volk" aan hem belooft (Ezechiël 17: 15). In 588 wordt Jeruzalem dientengevolge door Nebukadnezars leger ingesloten. Er schijnt redding te komen, als het beleg opgebroken wordt, maar dit blijkt tijdelijk te zijn. Zedekia durft de stad, ondanks herhaaldelijk aandringen van de profeet Jeremia, niet over te geven. Na een beleg van een jaar, vijf maanden en zevenentwintig dagen valt de stad in 587 in handen van de Chaldeeën. Zedekia en de zijnen worden naar Ribla gevoerd. Daar worden zijn vorsten en zonen gedood. De blindgemaakte koning wordt meegenomen naar Babel. Voorzover de bewoners niet gevlucht zijn, worden ze voor het grootste gedeelte in ballingschap weggevoerd. Alleen de allerarmsten mogen blijven.

De persoon Ezechiël 

In het boek Ezechiël zijn enkele persoonlijke gegevens te vinden, die enigszins een beeld geven van de profeet zelf. Uit Ezechiël 1: 1 en 2 kunnen we opmaken dat hij in 597 met Jojachin naar Babel is gevoerd. Waarschijnlijk was hij op het moment van zijn roeping ongeveer dertig jaar en toen hij in ballingschap moest hoogstens zesentwintig. Zijn vader was de priester Boezi, die misschien tot de Zadokieten heeft behoord en in ieder geval in de tempel te Jeruzalem het priesterambt heeft vervuld. Ezechiël woonde bij het Chebar-kanaal, waarschijnlijk een zijrivier van de Eufraat of Tigris. Hij had hier een eigen huis (bijvoorbeeld 3: 24) en is gehuwd geweest (24: 16). Hij was een man van brede ontwikkeling, gezien zijn kennis van de politieke geschiedenis (zie Ezechiël 32), zijn tekening van de wereldhandel (Ezechiël 26- 28) en zijn profetieën tegen Egypte (Ezechiël 29). Wanneer we het boek Ezechiël lezen, komen we hierin een dichterlijke natuur tegen, waarvan de taal soms hartstochtelijk golven kan en die in soms wonder sprekende beelden haar gedachten weet te vertolken. Ook was hij een man die met heel zijn liefdevolle hart hing aan zijn volk. In die zin heeft hij veel trekken van overeenkomst met Jeremia. Ook al treden Ezechiëls persoonlijke gevoelens niet zo op de voorgrond als bij Jeremia, toch blijkt ook dat zijn tegenstand tegen de opdracht die God hem gaf, gebroken moest worden. Denk alleen al aan het vele: "profeteer mensenkind", waaruit blijkt dat de Heere Zijn knecht moest vasthouden. De Heere heeft Zich voor zijn arbeid bediend van de hele persoonlijkheid van Ezechiël. Deze heeft zich in geduldige zelfovergave door Gods hand laten buigen. Ja, hij heeft zich aan die hem nederbuigende hand Gods vastgeklemd en weer opgericht en onbekommerd om goed en kwaad gerucht, gunst en ongunst, gedaan wat zijn God hem te doen gaf.

Ezechiëls boodschap 

Ezechiël had tot taak zijn medeballingen op te wekken tot berouw en bekering. Hij moest hun hun valse verwachtingen ontnemen en wijzen op hun oog te richten op Israëls God, Die tuchtigt, maar ook vergeeft, Die vernietigt, maar ook hernieuwt, Die wegvoert, maar ook terugbrengt. Om daartoe in staat te zijn, moest hij van tevoren volledig overtuigd zijn van de realiteit van zijn roeping en boodschap die hij had te brengen. Uit alles blijkt, dat Ezechiël heel verbaasd is geweest toen de Heere hem in een visioen verscheen en riep tot profeet (bijvoorbeeld Ezechiël 3). Het was voor een Jood onbegrijpelijk hoe een profeet zijn werk kan aanvangen in een land dat bezoedeld is door heidenen en hun afgoden. Bovendien was de wegvoering voor iedere vrome balling een catastrofe: weg uit het land van de Heere, uitgeworpen uit het volk van God. Ezechiël had dus heel wat te leren voor hij tot zijn taak in staat zou zijn. Vandaar de vele visioenen. Bij Ezechiël nemen de visioenen meer dan bij andere profeten een grote plaats in. Ze wezen hem niet alleen de weg in Gods dienst, maar hadden ook de hoorders wat te zeggen. De Joden moesten namelijk weten waarop Ezechiëls overtuiging van zijn bijzondere zending berustte. Ook moesten zij, door de uitgebreide beschrijving, de overweldigende indruk van de visioenen ondergaan.
Het boek Ezechiël is gemakkelijk in twee delen te verdelen. De hoofdstukken 1-24 vormen het eerste deel. Het eindigt met het begin van Jeruzalems beleg door Nebukadnezar (593-588). Het tweede deel omvat de hoofdstukken 33-48. Dit begint met de verwoesting van de stad (begin 586). Daartussen ligt een tijd waarin Ezechiël niet profeteren kan. Deze ruimte wordt gevuld door minder chronologisch geordende profetieën tegen de heidense volken.
Beide afdelingen zijn ook naar hun inhoud onderscheiden. In het eerste gedeelte wordt het naderend gericht over stad en tempel aangekondigd. In het tweede gedeelte kan een begin worden gemaakt met de wederopbouw van Israël. Die wederopbouw betreft dus niet alleen de enkeling, maar ook Israël zelf. Efraïrn en Juda zullen namelijk weer herenigd worden in het opnieuw geheiligde land (37: 1-14). Israël kan rekenen op zijn God (zie Ezechiël 34). Het koninklijk geslacht, dat met David begon en nu zo vervallen is, zal zich weer tot heerlijke hoogte verheffen. De meest volmaakte vertegenwoordiger van hem zal de Messias zijn. Zo opent de profeet dus voor zijn medeballingen een toekomst, waarin de volle rijkdom van het Verbond genoten zal worden, wanneer Christus over hen heersen zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Mivo +12 | 28 Pagina's

Ezechiël

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999

Mivo +12 | 28 Pagina's