Ds. Ledeboer
De achtergrond van de Afscheiding
Je komt nog al eens mensen tegen, die voor de Afscheiding van 1834 geen goed woord over hebben. De Afscheiding of Wederkeer kan niet worden losgemaakt van de enorme verwoesting, die de Verlichting in de achttiende eeuw en de negentiende eeuw in de Nederlands Hervormde Kerk heeft aangericht. De aanhangers van deze geestesstroming verwachtten eigenlijk alles van het licht van de Rede, het onbedorven verstand. Ze schreven het woord Rede heel bewust met een hoofdletter. Met behulp van dat redelicht zou ieder christelijk mens de deugd kunnen betrachten en het voorbeeld van Jezus kunnen navolgen. Wie redelijk leefde, werd zalig. Deze voluit onbijbelse geest, die de prediking meer en meer ging beheersen, was er de oorzaak van, dat tallozen hun geestelijk voedsel gingen zoeken in de gezelschappen, waar het "overjarig koren" van de oude schrijvers werd gelezen en besproken. De Verlichtingsgedachte vind je ook in het Algemeen Reglement, dat Koning Willem I in 1816 in strijd met de Schrift oplegde aan de Nederlands Hervormde Kerk. Alles werd daarin heel redelijk en heel centraal geregeld. Van de bijbelse zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente bleef echter bijna niets over. Dezelfde geest van diep verval komt je tegemoet uit de Evangelische Gezangenbundel, die al in 1807 was ingevoerd. Met het ondertekeningsformulier voor de predikanten kwam er in 1816 volop ruimte voor "verlichte" dominees. Men kon de gereformeerde leer aanvaarden voorzover (!) die overeenkomt met Gods Woord, dat wil zeggen: naar de persoonlijke opvatting van iedere ondertekenaar. Daarmee was de weg naar leervrijheid geopend. De leertucht, waarover zondag 31 van de Heidelbegse Catechismus ook spreekt, was aan de kant gezet. Reeds in 1823 kon men ongestraft uitspreken, dat de belijdenis van Athanasius een "stuk vol Middeleeuwse onzin" was. Door deze uiterst droevige ontwikkeling verliet de Nederlands Hervormde Kerk helaas in leer en lied, in toezicht en tucht het spoor van de kerk der hervorming.
De betekenis van de Wederkeer
Aan de Afscheiding of Wederkeer is onlosmakelijk de naam verbonden van Ds. Hendrik de Cock (1801-1842). Als jong predikant vertolkte hij het verlichte standpunt. In Ulrum, zijn derde gemeente, opende de Heere zijn ogen. Hij werd een warm verdediger van de gereformeerde leer. Op eigen initiatief gaf hij de Dordtse Leerregels opnieuw uit, omdat die volledig vergeten waren. Ook tekende hij in woord en geschrift protest aan tegen de doorwerking van het verlichte denken in het kerkelijk leven. De kerkelijke besturen konden het niet verkroppen, dat een dorpsdominee zich durfde verzetten tegen de leervrijheid in de Hervormde Kerk. De Cock werd geschorst en afgezet. Door een beroep op de Algemene Synode kreeg hij zijn positie als geschorste predikant voor een half jaar terug om na te denken over zijn afwijzing van de gezangen. Als hij zijn gevoelens niet herriep zou de tweede en definitieve afzetting volgen. Leervrijheid was er voor iedereen behalve voor Ds. De Cock. De Ulrumse predikant heeft de breuk niet gezocht. Hij ontwierp geen afscheidingsstrategie om op het geschikste moment een breuk te forceren. Hij is de kerkelijke weg tot het einde toe gegaan. Zijn kerkeraad had wel over afscheiding gesproken, maar de lijdzame predikant wilde daarvan niets weten.
Op 13 oktober 1834 kwam De Cock tot de overtuiging, dat hij zich nu krachtens het ambt aller gelovigen (art. 28, 29 N.G.B.) moest afscheiden van de Nederlands Hervormde Kerk. Een Acte van Afscheiding of Wederkeer werd door hem en de meerderheid van de gemeente getekend.
Deze Wederkeer vond een ongedacht grote weerklank in het hele land. Na een jaar waren er reeds een kleine tachtig gemeenten. Eenvoudige kinderen Gods, die sinds jaar en dag in gezelschappen bijeen kwamen, ontwaakten. Ze verstonden hun roeping om weder te keren tot de leer, de liturgie en de kerkorde, zoals die op de Synode van Dordrecht in 1618/19 werden aanvaard. Zij brachten de kerk van Christus naar haar zichtbare zijde ter plaatse weer tot openbaring. Je behoeft je er nooit voor te schamen, dat jij behoort tot het nageslacht van de Wedergekeerden. In de bijzondere noodsituatie van die tijd was Afscheiding eis van het Woord. De verlichte kerkbestuurders lieten voor een voluit gerefomeerd kerkelijk leven toen geen enkele ruimte. Verachting, hoon en felle vervolging -zelfs dragonders werden ingezet- werden het deel van de Afgescheidenen.
Kruisgemeenten en kruisdominees
Helaas werd het doel van de Afscheiding maar gedeeltelijk bereikt. In plaats van één kerk, in naam, leer en kerkorde de voortzetting van de Nederlands Hervormde Kerk, ontstonden in de loop van de negentiende eeuw meerdere kerkverbanden en nog veel meer vrije gereformeerde gemeenten. Zo ontstond in 1838 de "Gereformeerde Kerk onder het kruis in Nederland". Die naam gaf aanleiding om te spreken over kruisgemeenten, kruisdominees en kruisgezinden. Later verenigden de kruiskerken zich weer met andere Afgescheidenen.
De Ledeboeriaanse Gemeenten
De geschiedenis van jouw kerk hangt samen met de Afscheiding, met de kruisgemeente, maar ook met het optreden van Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) in de vorige eeuw. Afgezonderd van de "Afgescheidenen" en van de "Gemeenten onder het kruis" leefden de gemeenten, die ontstaan zijn als gevolg van het uitwerpen van Ds. Ledeboer uit de Hervormde Kerk van Benthuizen en van zijn optreden in het land.
Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer werd op 30 september 1808 te Rotterdam geboren. Zijn vader, Bernardus, was gesproten uit een oud adel geslacht in Westfalen. Zijn moeder, Anna Christina van den Ende, behoorde tot de deftige burgerstand te Delft. Het aristocratische dat Ds. Ledeboer eigen was, had hij dus niet van vreemden. Zijn ouders gaven hem een strenge rechtzinnige opvoeding, die op hem van jongs af diepe indruk maakte en grote eerbied voor Gods Woord en liefde tot Góds volk verwekte. Zijn zwak gestel was wellicht oorzaak ervan, dat hij, ondanks alle moeite die zijn vader zich gaf, op de Lagere School niet al te best leerde. De schade haalde Ledeboer echter aan het Erasmiaans gymnasium reeds ruimschoots in; zelfs verkreeg hij bij zijn eindexamen een prijs voor "de oude letteren".
In september 1826 werd Ledeboer ingeschreven als student aan de Hogeschool te Leiden en in februari '32 legde hij met goed gevolg zijn kandidaatsexamen theologie af, om in juni van het volgende jaar, na een gehouden proef predikatie Leiden, weer met zijn ouderlijke woning te verwisselen. Na in 1834 voor het provinciaal bestuur van Noord Holland zijn kerkelijk examen te hebben afgelegd, was hij beroepbaar. Het zou echter nog vier jaar duren eer hij het beroep van Benthuizen ontving en aannam.
De indrukken van de noodzakelijkheid der waarachtige bekering, die Ledeboer van zijn prilste jeugd af in de ziel droeg, zijn hem in zijn studiejaren bijgebleven en hebben hem bewaard voor een los studentenleven; ook ergerde hem de vrijzinnige geest der Leidse professoren.
Benthuizen bracht een beroep uit op Ledeboer in 1838. Tegen zijn gedachten en wensen in moest hij, inwendig daartoe gedrongen, dit beroep aannemen. 29 juli werd hij bevestigd met een predikatie over Openb. 1: 17, 18a. In de middagdienst verbond hij zich aan de gemeente, prekend over Psalm 121:2.
Gebukt onder het gemis van de verzekering van de Heilige Geest van zijn gemeenschap aan Christus, voelde Ledeboer de zware last van de bediening, waartoe hij geroepen was, des te meer. Hoe zou hij de volle Zaligmaker verkondigen, Die hij zelf niet als zijn eigendom kon toeëigenen? Bovendien was hij nog maar al te onbekend met de geschriften van de oude gereformeerde theologen. Dit alles had grote invloed op zijn preken en dat ging aan de hoorders, die meer licht ontvangen hadden, niet voorbij, doch drukte hemzelf in het bijzonder. Zuchtend tot de Heere was hij naar Benthuizen gekomen, bezwaard vanwege de toestand van zijn ziel.
Toch was hij tegen afscheiding van de Hervormde Kerk, hoewel de scheiding vallen zou, doordat Ds. Ledeboer werd uitgeworpen door hen, die de ware gereformeerde leer gram waren. Zo vaak wordt door "hervormden" die de oude waarheid niet verloochenen kunnen, gezegd, dat de rechtzinnigen de Hervormde Kerk niet hadden moeten verlaten. Doch laat hen naar Benthuizen kijken; Ds. Ledeboer is uitgeworpen. Hij zocht de scheiding niet, maar de vijandige besturen hebben die verwekt en zij vonden daartoe gerede aanleiding.
Ds. Ledeboer verklaarde zich toch, en dat ten rechte, tegen de ingevoerde gezangen, omdat o.m. er leugens in waren tegen Gods Woord. Heel de toestand van het hervormde genootschap ging hem meer en meer benauwen.
Het fundament der apostelen en profeten werd ondergraven. De paus der Kerk was koning; het ondertekeningsformulier der predikanten was weggenomen en door een nieuw, ontbindend vervangen. De predikanten, die de aloude leer der kerk zochten te verkrachten, noemde hij wolven, die hij op zijn preekstoel niet meer wenste toe te laten. In alles werd openbaar, dat een botsing met de der waarheid vijandige besturen niet kon uitblijven.
Boekenbegrafenis te Benthuizen
Zijn opzienbarend optreden op zondag 8 november 1840 in Benthuizen werd het onderwerp van gesprek in heel kerkelijk Nederland. Tijdens de preek wierp hij in heilige verontwaardiging het gezangenboek en de reglementenbundel van de kansel. Na de dienst nodigde hij de gemeente uit om hem te volgen naar de tuin van een door hem gekocht huis. Daar werd een gat gegraven, waarin de boeken werden begraven. Daarna zong heel de gemeente: "De Heer zal opstaan tot de strijd" en: "Maar 't vrome volk in U verheugd". Er is beslist een meer ordelijke wijze denkbaar om bezwaren tegen het verval van de kerk duidelijk te maken. Ds. Ledeboer handelde overigens niet volgens een spontane ingeving, maar weloverwogen, zoals hijzelf tegenover het klassikaal bestuur verklaarde. De boekenbegrafenis was vol symboliek. Toen God de jonge predikant licht had gegeven, was de kracht van gezangenverordening en reglementen geheel verbroken. Zij hadden afgedaan. Ze waren dood en behoorden begraven te worden. Zo kwam de predikant van Benthuizen tot een zeer persoonlijke vormgeving van een na veel strijd ontvangen geestelijk inzicht.
W. Goester, lidmaat van de Herv. Kerk te Benthuizen, diende reeds twee dagen later een aanklacht tegn Ds. Ledeboer in bij het klassikaal bestuur. De preses van dit onwettige bestuur haastte zich ter plaatse een onderzoek in te stellen en dit bestuur in bijzondere vergadering tegen 13 november te Leiden samen te roepen. Voor deze vergadering werd heel de kerkeraad, Ds. Ledeboer incluis, gedagvaard. De uitslag van het onderzoek was, zoals verwacht kon worden: Ds. Ledeboer werd geschorst. Hoe heeft Ds. Ledeboer zich onder die klassikale veroordeling gedragen? Hij kon zich daaraan niet onderwerpen. Mocht hij, geroepen dienstknecht van de Koning der koningen, Die alleen Zijn Kerk regeert zwijgen? Dat kon noch mocht Ledeboer. Hij preekte dan ook niet alleen 's woensdagsavonds nog in de Hervormde Kerk, maar hij begaf zich ook op zondag daarheen en toen hem door de politie de toegang geweigerd werd, ging hij met een groot gedeelte van zijn gemeente naar een oude burgemeesterswoning en preekte daar. Op 26 januari 1841 werd hij na een snelle procedure door het provinciaal bestuur uit zijn ambt ontzet. Hij werd werkelijk de Nederlands Hervormde Kerk uitgeworpen.
Ledeboer en de "Ledeboerianen"
Ds. Ledeboer preekte nu vaak in huizen en schuren. Als reizend prediker kreeg hij vooral in Zeeland veel contacten. De mensen stroomden toe om hem te horen. Ledeboer werd niet gedreven tot het stichten van gemeenten. Het heeft zelfs lange tijd geduurt, eer hij daartoe overging. De nood heeft hem ertoe gedrongen, vooral omdat veel kinderen jarenlang ongedoopt bleven. De doopsbediening kon Ledeboer niet anders verrichten dan in een geïnstitueerde gemeente en zo moest hij wel komen tot het formeren van de zichtbare kerk, naar de inzetteing van haar Koning. Door het grote gebrek aan predikanten was de leesdienst bij de Ledeboeriaanse gemeenten regel. De oude schrijvers werden én op de kansel én thuis veel gelezen. Daardoor bleef er een levende betrokkenheid bestaan op de Nadere Reformatie. Omstreeks 1900 waren de Ledeboeriaanse gemeenten toegenomen tot 25.
Vereniging en uitbouw
De afzondering van de Ledeboeriaanse gemeenten was zo volstrekt, dat men zich in het begin van deze eeuw ronduit verwonderde over het feit dat ook bij de Kruisgemeenten de zuivere leer werd gevonden en het werk van Gods Geest in zondaarsharten werd gepredikt. Meer dan eens spraken de Ledeboerianen hun verbazing uit tegenover de jonge Ds. G.H. Kersten (1882-1948), die in die tijd de enige kruisgemeente in Zeeland, Meliskerke, diende. Door het grote tekort aan predikanten deden steeds meer Ledeboeriaanse gemeenten een beroep op hem om het Woord van God in hun midden te verkondigen. Kersten onderkende scherp dat men naar het Woord van God één behoorde te zijn. Biddend om wijsheid, behoedzaam maar zeer doelbewust, zette hij zich rond 1902 in voor het samengaan van beide kerkverbanden. Door vele persoonlijke gesprekken, correspondentie en voorstellen aan kerkelijke vergaderingen probeerde hij "de instituaire eenheid der kerke Christi" te bevorderen. De tegenslagen bleven hem niet bespaard. Toch rijpte juist daardoor in beide kerken het samengaan. Het jaar 1907 werd het jaar van de Vereniging. Kruisgemeenten, Ledeboeriaanse gemeenten en enkele vrije gemeenten vormden samen de Gereformeerde Gemeenten.
De Vereniging van 1907 is door Gods goedheid een zegen gebleken voor de verdere ontwikkeling van het kerkelijke leven. Het zicht op de Bijbelse eenheid van Gods kerk werd verscherpt. Als men één is in belijdenis, één in het voorstaan van een schriftuurlijk-bevindelijke prediking, behoort die eenheid ook op aarde gestalte te krijgen in één kerkverband. Het was dan ook verblijdend, dat na 1907 zich nog een vrij groot aantal vrije gemeenten bij de Gereformeerde Gemeenten voegde. Er werd gekozen. Voor een geordend kerkelijk leven geheel in de lijn van de Reformatie. Tegen een vrijblijvend gemoedelijk samenzijn op basis van gezelschappelijkheid. Daarmee werd de basis gelegd voor de uitbouw van het kerkelijk leven. Ook hieraan is de naam van Ds. G.H. Kersten onlosmakelijk verbonden. Allereerst gaf hij aandacht aan de strikte toepassing van de regels van de Dordtse Kerkorde (D.K.O.) in de plaatselijke gemeenten en op meerdere vergaderingen. Vanaf 1919 verscheen het kerkelijk blad "De Saambinder", dat de samenhang van de gemeenten wilde bevorderen. Ds. Kersten pleitte in dit blad voor de oprichting van een eigen Theologische School. Eigenlijk stond hem een opleiding op wetenschappelijk niveau voor ogen. Dit pleidooi stuitte op felle tegenstand. Toch werden ook deze pogingen gezegend. Een giftenstroom kwam op gang. Tegenstanders werden voorstanders. Op 13 januari 1927 kon de Theologische School te Rotterdam worden geopend, die van groot belang was en is voor de gemeenten.
Daarbij bleef het niet. In nauwe samenwerking met anderen bracht hij eigen onderwijs en gereformeerde politiek binnen de belangstelling van de kerkganger. Jonge mensen stimuleerde hij zoveel mogelijk om te gaan studeren. Dat deed hij in een tijd, toen het overgrote deel van de gemeenteleden nog werkzaam was in de agrarische sector of als kleine middenstanders het dagelijks brood verdienden in enkele steden. Hij zag dat de gemeenten mensen nodig hadden, die op allerlei terrein leiding konden geven. Al die activiteiten vloeiden voort uit de begeerte van zijn hart om dienstbaar te mogen zijn aan de opbouw van de kerk van Christus.
De Gereformeerde Gemeenten nu
Om aan die verantwoordelijkheid in deze tijd gestalte te kunnen geven, is het aantal deputaatschappen en kerkelijke organisaties sterk toegenomen.
Zo kreeg het kerkelijk gebonden jeugdwerk in de jaren zestig en zeventig een grotere plaats dan voorheen. De zorg voor bejaarden vroeg bijzondere aandacht. Allerlei vormen van kerkelijk maatschappelijk werk deden hun intrede.
Door deze organisatorische uitbouw is het gezicht van de Gereformeerde Gemeenten nogal wat veranderd. Die verandering is echter niet wezenlijk.
Ook vandaag gaat het om kerkelijk leven in afhankelijkheid van de zegen des Heeren en in hartelijke verbondenheid met het verleden. Wie opgaat in de kerkelijke organisatie en daarvan een godsdienst maakt, komt daarmee om. Godsdienstige Nicodemussen en rijke jongelingen moeten vandaag even zeer bekeerd worden als vroeger. Hierdoor komen we bij de vraag naar het wezenlijke van jouw kerk.
Kenmerkende trekken
We zetten de kenmerkende trekken van de Gereformeerde Gemeenten op een rij.
- De naam van de gemeenten zegt duidelijk, dat we een wettige voortzetting zijn van de kerk der hervorming in ons land. We willen allereerst gereformeerd zijn en blijven in de volle, oude betekenis van dat woord. Gereformeerd in belijdenis, prediking, eredienst, kerkregering en levenswandel.
- Er is een zeer nauwe verbondenheid met de Reformatie en de Nadere Reformatie. De "oude schrijvers" en de "Schotten" werden in de Ledeboeriaanse gemeenten en in de Kruiskerken veel gelezen, thuis en in de eredienst. Zij hebben het geestelijk klimaat in sterke mate bepaald.
- Vanouds valt er in de prediking binnen de gemeenten een accent op de noodzaak van de wedergeboorte en de bevindelijke kennis van de drie stukken, die nodig zijn om in de enige troost te leven en te sterven: ellende, verlossing en dankbaarheid. De Heilige Geest maakt in de weg der ontdekking plaats voor het heil in Christus. In het kennisnemen van de Heere Jezus door het geloof zijn trappen of standen in de genade.
- Mét de Nadere Reformatie beklemtonen ook wij, dat de prediking niet alleen de gereformeerde leer zuiver moet vertolken, maar ook duidelijk laten uitkomen hoe de Heilige Geest het heil in Christus toepast. In de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking staat de persoonlijke verhouding tot de Heere in het middelpunt.
- De theologische gestalte van de gemeenten wordt mede bepaald door een zeer nauwe aansluiting in de verbondsleer bij de vertegenwoordigers van de Reformatie, bij praktisch alle Nederlandse "oudvaders", bij schotse theologen als Thomas Boston en de gebroeders Erskine en bij de opstellers van de Westminster Confessie (1647). Ds. G.H. Kersten heeft zich in zijn Gereformeerde Dogmatiek duidelijk op hen georienteerd.
- We houden op grond van de Schrift vast aan het nauwe verband dat er is tussen Gods verkiezing en het verbond der genade. Daarom maken we onderscheid tussen de bediening en het wezen van het verbond. Onder de bediening van het verbond komt de welmenende evangelienodiging tot allen die het Woord horen. Aan het wezen van het verbond, Christus en Zijn weldaden, hebben alleen diegenen deel, die God in Zijn genadige verkiezing aan Christus heeft gegeven (Uitspraak van de Generale Synode van 1931).
- De gemeenten hebben zich steeds gekenmerkt door eigen sobere levenswandel. De overdenking van het komende leven is bepalend voor onze stijl van leven. Dan gaan we niet op in het aardse, terwijl we anderzijds Gods goede gaven niet verachten. Het gaat om een maat houden in Bijbelse zin. Daarom duchten we enerzijds het grote gevaar van de verwereldlijking en anderzijds een reukloos, krampachtig wetticisme.
De Heere bracht Zelf langs een ongedachte weg onze gemeenten bijeen. Via de Afscheiding, Ds. Ledeboer en de Vereniging van 1907 bleef onder ons, ondanks veel gebrek en zonde, de oude gereformeerde leer zuiver bewaard. De kenmerken van de kerk van Christus worden in onze gemeente gevonden. Het zaligmakende werk van de Heilige Geest was en is er. God wil er wonen. Wat is dat een wonder! Daarom weten we ons innerlijk zo sterk met de Gereformeerde Gemeenten verbonden. Daarom kunnen we niet mee met degenen, die net zo gemakkelijk van kerk verwisselen als van kleding. God gaf jouw en mij er een plaats. Er is in jouw kerk alle ruimte voor jongeren om onder het Woord te verkeren. De Heere Zelf heeft het beloofd: in plaats van uw vaders zullen uw zonen zijn. Vraag toch biddend of de Heere uit enkel genade dat woord in jouw leven wil vervullen. Dan versta je ten diepste het geestelijk klimaat van de gemeenten en krijg je die lief met je hart als een openbaring van de kerk van Christus.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1991
Mivo +12 | 24 Pagina's