Onesimus, de weggelopen slaaf (4)
En dat is allemaal gekomen door die kleine man, die prediker uit Laodicea. Hoe zijn meester hem ontmoet had, weet hij niet, maar sindsdien is alles anders geworden. Als die kleine man, Paulus heet hij, in Laodicea is, gaat zijn meester er altijd heen. Allen in huis, die geen dienst hebben, moeten dan mee. In 't begin vond hij het wel aardig. Hij houdt wel van wat nieuws, maar hij begreep niet veel van wat Paulus vertelde. Hij hoorde eigenlijk maar één woord. Een woord, wat Paulus veel gebruikt: „Vrijheid”.
Ja, dat leek hem wel. Vrij zijn. Eigen baas. Niet meer gekommandeerd worden. Geen slaaf meer te zijn. Niet behandeld te worden, alsof je niets waard bent. En langzamerhand is hij erover gaan denken, hoe het zou zijn, om zonder meester te zijn, om je helemaal vrij te kunnen bewegen, om te gaan en te staan waar je zelf wilt. Het woord vrijheid was nooit meer uit zijn gedachten.
Zijn meester Filémon is veranderd, sinds Paulus is gekomen. De slaven, van wie hij, Onesimus er ook één is, hadden een draaglijker leven gekregen. Hun meester zorgde veel beter voor hen en behandelde hen niet meer zoals de gewoonte was onder de rijke heren, die een grote slavenstoet hielden. Wat dachten die rijken immers? Een slaaf is een slaaf. Die kun je kopen op de slavenmarkten. En watje gekocht hebt, is je eigendom. Daar kun je mee doen, watje wilt. En als Onesimus schrikt op. Ze gaan danken. Haastig sluit hij de ogen. Hij hoort amper, wat Filémon, zijn meester zegt. Vrij, wat zou hij graag vrij zijn. Arme Onesimus, hij begrijpt niet, dat de vrijheid, die hij wil, geen echte vrijheid is.
Door de drukke straten van Rome marcheert een goep soldaten. Tussen hen in lopen gevangenen, de handen geboeid op de rug. De soldaten hebben geen aandacht voor het gewoel om hen heen. Als er een misdadiger zou ontsnappen dan Hun hoofdman, Julius heet hij, neemt geen enkel risiko. Zijn scherpe blik ontgaat niets, zijn ogen glijden voortdurend over de soldaten en gevangenen heen. Als er maar één zou ontsnappen dan
Naast hem, omringd door enige mensen, loopt een kleine man. Hij is ook een gevangene. Maar Julius bewaakt hem niet streng. Dat is niet nodig, weet de hoofdman. Deze gevangene heeft geen kwaad gedaan. Deze man, Paulus heet hij, zal niet ontsnappen, daar durft Julius een eed op te doen. Even gaan zijn gedachten terug naar de wonderlijke reis, die ze achter de rug hebben. Hij had niet gedacht, dat ze Rome ooit zouden bereiken. Die vreselijke schipbreuk, dat verblijf op het eiland Malta. Wat gelukkig, dat er net een korenschip uit Alexandrië overwinterde, dat was wel heel toevallig. Of.... toevallig? Zijn blik glijdt over Paulus heen. Die man loopt daar zo rustig. „Er is geen toeval, God bestuurt alles". Ja, deze reis heeft hij wel geleerd, dat de God van Paulus boven alle andere goden staat. Als hij nog aan die adder denkt, waar Paulus door gebeten werd en aan de doodzieke vader van Publius en aan al die zieke mensen op het eiland. Paulus had niets geen last van die vergiftigde beet gehad en de zieke mensen werden allen genezen.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1984
Daniel | 32 Pagina's
