JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

6. Hoofdlijnen uit het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

6. Hoofdlijnen uit het Nieuwe Testament

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat betreft de gegevens uit het Nieuwe Testament willen we aan de hand van een aantal kernwoorden zien wat Gods openbaring leert met betrekking tot het occulte. De lijnen die in het Oude Testament aanwezig waren, worden doorgetrokken.

 

Bezetenheid

In Jezus' dagen geloofde men algemeen aan bezetenheid. Het ging daarbij om demonen, in de Statenvertaling duivelen genoemd, die de mens bezetten en ziek maakten. Het kon welhaast niet anders, of ook de Christus werd met de demonen geconfronteerd. We moeten overigens het optreden van de Heere Jezus tegen de duivelen niet isoleren uit het geheel van Zijn werken op aarde. Dan zouden we Hem te zeer als een bijzondere duivelbanner of heksenbezweerder gaan beschouwen. Maar in Zijn leven heeft Hij op velerlei manieren betoond, dat Hem de machten onderdanig waren. Hij bestrafte niet alleen de duivelen, maar wekte ook doden op, genas zieken, bestrafte de elementen. In dat alles liet hij Zijn waardigheid als de Messias Gods zien aan de mensen in Zijn dagen.

 

De maanzieke knaap

In het evangelie naar Matthéüs (4:23-24) vinden we een samenvatting van Jezus' leven en werken: "En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve".

Bij verschillende gelegenheden heeft Jezus de demonen verworpen. Zo lezen we in Matthéüs 17:15 en volgende over een maanzieke jongen, die in zwaar lijden is vanwege de duivel in hem, die het kind in gevaar van vuur en water bracht. In vers 18 lezen we: "En Jezus bestrafte hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure af". Als de discipelen vragen, waarom zij de demon niet konden uitwerpen, antwoordt Jezus dat het vanwege hun ongeloof was: "Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten" (vers 21).

In het evangelie naar Markus (9:17 en volgende) wordt deze geschiedenis enigszins uitgebreider verhaald. Het blijkt te gaan om een stomme geest, die het kind de spraak beneemt of verhindert. De vader van het kind vertelt: "En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en hij schuimt en knerst met zijn tanden en verdort". Toen werd het kind voor Jezus gebracht. "En als hij Hem zag scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende". Het kind blijkt vanaf zijn vroege jeugd deze ziekte te hebben. Lees ook vers 22 en 23. Op Jezus' vraag antwoordt de vader, roepende met tranen: "Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp". In vers 25-27 lezen we hoe Jezus de geest bestrafte: "En Jezus ziende dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest, Ik beveel u, ga uit van hem en kom niet meer in hem. En hij, roepende, en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden dat het gestorven was. En Jezus hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op".

 

Bezetene van Gadara

In de geschiedenis van de bezetene van Gadara (Evangelie naar Lukas 8:26-39) lezen we van een man die lange tijd door duivelen was bezeten; hij was met geen ketenen te houden en verbleef in de graven en in de woestijnen. Toen Jezus de onreine geest gebood om uit te varen en enige tijd daarna zijn naam vroeg zei de man: "Legio", omdat er vele duivelen in hem gevaren waren. De duivelen verzochten Jezus om hen niet in de "afgrond" heen te zenden, maar hen liever in de zwijnen te laten varen. Toen de duivelen in de zwijnen gevaren waren, stortte de kudde "van de steilte af in de zee, en stierven in het water" (Matthéüs 8:32).

In deze geschiedenis zijn in dit verband twee zaken op te merken. In de eerste plaats, dat de demonen ook dieren bezetten. Weliswaar lezen wij daarover verder in het Nieuwe Testament weinig meer.

In de tweede plaats blijkt de onreine geest Jezus te kennen. In Lukas 8 vers 28 staat: "En hij Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bid u dat Gij mij niet pijnigt". In Matthéüs 8 vers 29 lezen wij daar nog bij: "...vóór de tijd" (namelijk van het laatste oordeel). Omdat de duivelen Jezus wel kenden, maar als leugengeesten bekend stonden, wilde Jezus echter niet, dat ze hem in het openbaar toespraken. In Markus 1:34 staat: "En hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, en wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden".

 

Werkelijkheid en inbeelding

Er zijn meer geschiedenissen verhaald over Jezus' handelen tegen de duivelen. Maar de hierboven gegeven voorbeelden laten in ieder geval wel zien, dat de tekst geen enkele twijfel toelaat met betrekking tot de vraag of het bij deze demonen om realiteit ging. De Heere Jezus beschouwde de duivelen als werkelijkheden, die de mens in hun greep hielden.

Toch is er gedurende de laatste eeuwen een aanzienlijke discussie gevoerd over de werkelijkheidswaarde van de demonen in het Nieuwe Testament. Men heeft gemeend, dat de duivelen, die door Jezus werden uitgeworpen niet objectief bestonden, maar alleen subjectief in de gedachten van de bezetene, wat overigens al erg genoeg is. Men heeft gedacht dat sommige bezetenen een bepaalde ziekte hadden, epilepsie bijvoorbeeld in het geval van maanzieken, waardoor ze de vermelde verschijnselen vertoonden. Het volksgeloof in die dagen zou de verschijnselen dan aan demonen hebben toegeschreven. Jezus zou Zich hebben aangepast bij dat volksgeloof.

Hoezeer zo'n redenering ook begrijpelijk is, en hoezeer die ook gefundeerd kan worden op bijvoorbeeld Jesaja 44, toch kunnen we op de verschillende geschiedenissen, waarin verteld wordt dat Jezus de duivelen bestraft of uitwerpt, deze redenering niet toepassen. De teksten geven daar geen aanleiding toe. Aangezien de Zoon van God ook kwam om de duivel te bestrijden, hoeft het ons niet te verwonderen, dat de satan zijn trawanten inzette bij de mensen die Jezus ontmoette.

Als we met dit in gedachten naar het heden kijken, betekent dit allerminst dat we zo maar de lijn van Jesaja 44 zouden moeten vergeten. In hedendaagse bezetenheid kan zeer veel misleiding en inbeelding schuilen. Door te gemakkelijk naar het persoonlijk karakter van de demonen te verwijzen, zouden we echter de kracht van die inbeelding kunnen versterken. In dat opzicht werkt de bijbelse boodschap ook ontnuchterend. Maar aan de werkelijkheid van de demonische machten hoeft niet getwijfeld te worden; daarvoor is de tekst duidelijk genoeg.

 

Jezus en de satan

In de eerste drie Evangeliën wordt verhaald over de verzoeking van Jezus in de woestijn (Matthéüs 4:1-11, Markus 1:12-13 en Lukas 4:1-13). Hij werd daarheen door de Heilige Geest geleid. Daar werd Hij, de Zoon van God, verzocht door de verzoeker (Matthéüs), de satan (Markus), of de duivel (Lukas). Op verscheidene manieren probeerde de satan ook de Christus te verleiden, meer dan ooit een mens verzocht is geweest.

Maar de tweede Adam zwichtte niet: "En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor een tijd" (Lukas 4:13). Dat Gods Zoon heeft stand gehouden tegen de verzoeking van de satan is een grote troost voor allen die in Hem geloven. Daarom lezen wij in de Hebreeënbrief (4:15-16 en 2:18): "Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden te bekwamer tijd". "Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen die verzocht worden, te hulp komen." Daarom was het godslasterlijk, dat sommige van de schriftgeleerden Jezus beschuldigden de duivelen uit te werpen door Beëlzebul, de overste der duivelen (Markus 3:22, zie ook Matthéüs 12:24 en Lukas 11:15). In Zijn antwoord laat Jezus zien, dat de satan niet tegen zichzelf opstaat. "En", zo spreekt Jezus, "indien Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn. Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen" (Matthéüs 12:27-28).

Toen dan ook de zeventig gezondenen terugkeerden en zeiden: "Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw naam", antwoordde Jezus: "Ik zag den satan als een bliksem uit den hemel vallen" (Lukas 10:17-18). Lees de verklaring van de Kanttekening bij dit Schriftgedeelte.

 

De satan en de duivelen

We horen niet alleen van een grote activiteit van demonen tijdens Jezus' rondwandeling op aarde, we lezen in het Nieuwe Testament ook vele andere dingen met betrekking tot het occulte. Het is daar, dat we kunnen zien hoe de duisternis onthuld wordt. Het is de satan, die in Judas gevaren is (Lukas 22:3) en ook Petrus zeer begeerde te ziften als de tarwe (Lukas 22:31). Wat de namen van de satan betreft, we zagen al hoe ook de duivel en Beëlzebul gebruikt worden. Trouwens, ook Petrus wordt door Jezus eenmaal met satanas aangesproken (Matthéüs 16:23, Markus 8:33). Het gaat bij de naam van satan om de tegenstander van God en Zijn Christus.

 

Een ander woord voor satan is Bélial. Dat betekende oorspronkelijk de "ondeugdelijke", maar in 2 Korinthe 6:15 krijgt deze naam de betekenis van satan en antichrist. Ook lezen we over de satan onder het woord "de boze". Het is in het grieks niet altijd te zien of het daarbij gaat om "het boze" of "de boze". Waar dat laatste het geval is, gaat het om de satan. Waar "het boze" bedoeld is, gaat het om de werken van de satan. In bijvoorbeeld Matthéüs 6:13 en 13:19 is duidelijk sprake van "de boze" (zie ook de uitleg van de gelijkenis in Matthéüs 13:37-43). In b.v. Romeinen 12:9 lezen we over "het boze". Van de satan wordt gezegd, dat hij de "overste dezer wereld" is (Johannes 12:31), die buitengeworpen zal worden.

In Johannes 8:44-45 zegt Jezus tegen de Farizeeën: "Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet". 

Deze verleugening als kenmerk van de satan treffen we ook aan in 2 Korinthe 4:4, waar Paulus over de ongelovigen zegt: "In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is". Over de "listige omleidingen des duivels" hebben we in het begin van dit boekje al gelezen. Maar het kan geen kwaad het woord uit Éfeze 6:12 hier nogmaals weer te geven: "Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht". Over de macht van de satan in de gestalte van het beest kunnen we lezen in het boek Openbaring (13:7 en volgende).

Maar deze machten heeft Christus overwonnen: "En de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd" (Kolossenzen 2:15). Daarom lezen we ook in het boek Openbaring, dat de duivel en zijn helpers uit de hemel geworpen worden: "En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen" (Openbaring 12:9).

Het wordt nu ook steeds duidelijker waar het bij de satan om gaat: de tegenstander van God, de gevallen engel. In 2 Petrus 2:4 lezen we dat "God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden". En, met andere woorden, wordt daarnaar ook verwezen in Judas :6: "En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard". De satan en zijn trawanten zijn gevallen engelen, die op aarde de mensen trachten te verleiden (zie ook Openbaring 20:l-5). Maar, "de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid" (Openbaring 20:10).

 

Het woord 'demon' komt niet in de Statenvertaling voor; het wordt dan met duivel vertaald. Het griekse woord demon werd oorspronkelijk gebruikt voor de goden. Via de griekse vertaling van het Oude Testament kreeg het woord ook de betekenis van boze geesten (zie hier weer het verband met Jesaja 44!). Zelfs de discipelen overkwam het eenmaal, dat zij hun Meester op de golven niet herkenden. Zij zeiden toen: "Het is een spooksel" (Matthéus 14:26 en Markus 6:49). Het griekse woord dat daar met spooksel vertaald is, luidt 'fantasma'. Iedereen zal daarin wel ons woord fantasie herkennen. Veel van wat in de wereld van het occulte "gezien" wordt is inderdaad product van fantasie. Kunnen fantaseren is een menselijke mogelijkheid. Die mogelijkheid misbruiken gebeurt helaas ook maar al te vaak.

 

Ons woord duivel is eveneens van griekse afkomst, namelijk van het woord 'diabolos'. Dat betekent "iemand die de zaken door de war gooit". We zien ook hier de gedachte van de tegenstander van God en mensen. Naar aanleiding van wat we hierboven al gezien hebben, moeten we bij duivelen dan ook sterk denken aan verleugening en bedriegerij. Weliswaar lijkt het of er stoute stukken vertoond worden, maar schijn en misleiding zijn de achtergrond ervan. Hierbij sluit aan wat we lezen in 1 Johannes 3:8: "Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou".

 

Afgoden en afgodenoffer

Het griekse woord, dat in onze taal meestal met afgod vertaald wordt, is 'eidoolon'. Daarin herkennen we het nederlandse woord idool. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een beeld, zoals er in de oudheid talloze waren. In de tweede plaats moeten we hierbij ook denken aan het denkbeeld of de inbeelding, die erachter of erin steekt.

In de oude kerk was er voor de jonge gemeenten een bijzonder probleem gelegen in het afgodenoffer. Daarbij ging het om vlees, dat bij offerplechtigheden was overgeschoten; het werd dan meestal op de markt verkocht. Voor sommige christenen was het een vraag, of ze dat vlees wel mochten kopen en nuttigen. Aan de discussie daarover zijn enige passages in het Nieuwe Testament gewijd. Daaruit kunnen we ons tegelijkertijd een beeld vormen ten aanzien van de mening van vooral de apostel Paulus over de afgoden en hun werkelijkheidskarakter.

Maar ook op het Apostelconvent (Handelingen 15) werd aandacht gegeven aan de zaak van het afgodenoffer. De slotsom was, en dat werd ook in een brief aan de gemeenten geschreven, "... dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is" (Handelingen 15:29). Dat het om een belangrijk vraagstuk ging, blijkt ook uit wat er in enige brieven aan de gemeenten in het boek Openbaring geschreven is (Openbaring 2: 14 en 20).

Ook in de brieven van Paulus keert de kwestie terug. In 1 Korinthe 10:19-20 schrijft de apostel: "Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is? Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt". Paulus zegt dus niet dat een afgod iets voorstelt; maar wel dat de duivelen erachter staan. De mensen die het afgodenoffer eten, komen daardoor dan ook in contact met het satanische. Daarom moeten de christenen zich onthouden van die offergaven. Zelfs al zou het occulte niets voorstellen in de zin, dat de mensen in hun ervaringen misleid worden, dan nog moeten de christenen zich er niet mee bezighouden; want op de achtergrond staat de duivel. In het hoofdstuk 1 Korinthe 8 gaat de apostel nog dieper op de zaak in. Heel duidelijk is hetgeen in vers 4 van dat hoofdstuk geschreven staat: "Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Één". In hun commentaar leggen de Kanttekenaren dit woord als volgt uit: "Dat is, (dat een afgod) geen God is, noch goddelijke kracht heeft om de spijzen te bezoedelen of te heiligen; anders zijn de afgoden ook iets in de wereld, namelijk goud, zilver, stenen, zon, maan, afgestorven mensen, boze geesten en dergelijke, die de heidenen voor goden hielden, maar hebben geen goddelijke kracht, gelijk zij meenden; waarom zij ook in Gods woord ijdelheden en leugens genaamd worden". Een afgod is dus niets, zegt Paulus. Maar, er zijn mensen die zulke kennis niet hebben, van wie het geweten nog te zwak is. Met andere woorden, er zijn mensen, die het ijdel karakter van de afgoden nog niet goed beseffen en daardoor in twijfel gebracht worden als zij andere christenen het offervlees zouden zien eten. Deze mensen hebben "een consciëntie des afgods", waarin aan die afgod bepaalde macht wordt toegekend. Om te voorkomen, dat dergelijke zwakke gemeenteleden in hun bijgeloof gestaafd zouden worden, schrijft Paulus dat hij het aan de afgoden geofferde vlees niet zal eten. Want wie dat wel doet - hoewel hij zelf misschien ervan overtuigd is dat het geen kwaad kan - zondigt tegen de zwakke broeders, kwetst hun zwakke consciëntie, en zondigt daarin ook tegen Christus (1 Korinthe 8:8-13).

 

Het uitwerpen van duivelen

Ook de apostel Paulus werd geconfronteerd met het demonengeloof in zijn dagen. Wij lezen van een dienstmaagd, die een waarzeggende geest had. Daardoor kende zij Paulus en zijn metgezellen en wist wie zij waren (Handelingen 16:16 en volgende). In de naam van Jezus Christus gebood Paulus de geest om uit te gaan. Dat leverde nogal wat tumult op in Filippi, omdat voor de eigenaars van de waarzegster een belangrijke bron van inkomsten verdwenen was. Later ontmoet Paulus joodse duivelbanners, die "zich onderwonden de naam des Heeren Jezus te noemen over degenen die boze geesten hadden" (Handelingen 19:13 en volgende; lees die geschiedenis). Maar de mens in wie de boze geest was keerde zich tegen de uitdrijvers, zodat die naakt en gewond het huis uitvluchtten (vers 16).

Hoewel wij in dit tekstgedeelte niet lezen over het uitwerpen van duivelen door Paulus, het gevolg van wat er gebeurde was wel, dat velen tot inkeer kwamen. En dat betekende het afscheid van de occulte praktijken en magische kunsten; zelfs de boeken werden verbrand! We lezen: "En velen dergenen die geloofden, kwamen, belijdende en verkondigende hun daden" (vers 18). Ze gaven nu dus openlijk inzicht in de streken die ze hadden uitgehaald. En "velen ook dergenen die ijdele kunsten gepleegd hadden, brachten de boeken bijeen en verbrandden ze in aller tegenwoordigheid; en berekenden de waarde derzelve en bevonden vijftigduizend zilveren penningen" (vers 19). Het Woord van God onthult de occulte machten en bevrijdt mensen, ook van de inbeeldingen die ze zichzelf hebben aangebracht. De laatste zin van de pericoop over deze geschiedenis luidt dan ook: "Alzo wies het Woord des Heeren met macht en nam de overhand" (vers 20).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Mivo +16 | 68 Pagina's

6. Hoofdlijnen uit het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Mivo +16 | 68 Pagina's