JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

3. De ontgoochelaars

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

3. De ontgoochelaars

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Occultisme en paranormale verschijnselen worden niet alleen bestudeerd door mensen die geloof hechten aan die verschijnselen. Er zijn ook groepen die zich inspannen om deze verschijnselen juist te ontmaskeren. Zij zaaien twijfel over de werkelijkheidswaarde van de verschijnselen. Ze ontkennen niet dat de paranormale ervaringen en bezigheden met geestelijke machten bestaan. Maar ze stellen dat die ervaringen zich afspelen in het denken en voelen van de mensen. Met andere woorden, deze bestrijders willen aantonen dat de ervaringen betrekking hebben op het innerlijk van de mens, niet op het uiterlijk van de wereld.

 

Ontgoochelaars en twijfelaars

Sommige van deze ontgoochelaars hebben zich, net als de mensen die wél in het werkelijkheidskarakter van de paranormale en occulte ervaringen geloven, in verenigingen georganiseerd. Er zijn trouwens heel wat meer gezelschappen van aanhangers van occulte stromingen dan groepen bestrijders. In Nederland bestaat de vereniging Skepsis, die via de gebruikelijke wetenschappelijke manieren van onderzoeken paranormale verschijnselen op hun waarde wil testen. In de Verenigde Staten is al meer dan tien jaar het 'Committee for the Scientific Investigation of Claims of the Paranormal' actief. Deze 'Commissie voor het wetenschappelijk onderzoek van beweerde paranormale verschijnselen' (vrij vertaald) probeert veronderstelde wonderverhalen nuchter te benaderen en zo mogelijk van een alledaagse verklaring te voorzien. Maar ook binnen de restanten van wat ooit als de Parapsychologie begon, neemt het aantal wetenschappelijke twijfelaars toe. De twijfel heeft ook de bestuurders bereikt. Zo wordt het Parapsychologisch Laboratorium van de Utrechtse Rijksuniversiteit gesloten. De zweedse professor Johnson die Van Praag opvolgde, is al naar huis teruggegaan. Medewerkers van dit laboratorium hebben de wetenschappelijke erfenis van Tenhaeff een behoorlijke aderlating bezorgd. Onderzoekingen van het zojuist genoemde laboratorium hebben wel resultaat opgeleverd. Maar dat was niet van het soort waarop paranormaal begaafden zaten te wachten. Men onderzocht hoe groot het aantal specifieke (dus niet algemene) voorspellingen was, dat paranormaal begaafden konden doen. Dat aantal bedroeg één procent van de gedane voorspellingen, ofwel, niets meer dan men op grond van kansberekening mocht verwachten. Ook 'gewone' mensen kunnen dergelijke voorspellingen doen. Gezond verstand, niet een of andere paranormale gave, is daarvoor voldoende. Eén van de medewerkers van het laboratorium, Boerenkamp, produceerde een proefschrift over dit onderzoek. Ook gaf hij zijn mening ten beste over het vermogen om meer dan het gewone te zien: Helderziendheid bekeken. In een artikel (1) zegt Boerenkamp: "Mijn boodschap aan het vak is nu: als men wil nagaan of er paranormale vermogens bestaan, zoek het dan niet bij de paragnosten". Waar dan wel, zo kan men zich na dit duidelijk oordeel afvragen.

 


Onderzoek: Ook  achteraf geen  bruikbare tips

BLOEMENDAAL - Ook bij een analyse achteraf blijkt dat er onder de tweeduizend schriftelijke paranormale tips die na de verdwijning van Gerrit Jan Heijn zijn binnengekomen, geen enkele was die de politie op een spoor had kunnen zetten of die direct naar de dader, de vermiste of het losgeld leidde.

Vijf onderzoekers van het Nederlands Instituut voor Toegepaste Parapsychologie concluderen dat in een rapport dat ze vandaag hebben overhandigd aan de politie in Bloemendaal. De werkgroep bestaat uit een psycholoog, twee filosofen, een parapsycholoog en een computerprogrammeur. De groep is al enkele dagen na de ontvoering van Heijn op 9 september 1987 ingeschakeld voor het registreren en analyseren van "paranormale" tips (ingevingen, dromen etc.).


 

Het werk van Tenhaeff en Van Praag

Zoals in het voorgaande hoofdstuk duidelijk geworden is, was de nederlandse professor Tenhaeff een erkend man op zijn vakgebied. Maar hoe staat het nù met zijn erfenis?

In het genoemde NRC-artikel komen een aantal getuigen aan het woord. Al in de jaren zestig en zeventig (Tenhaeff overleed in 1981) werd het waarheidsgehalte van Tenhaeff's werk bestreden. Journalisten en politiemensen betoogden dat de waarheid in Tenhaeff's onderzoek geweld werd aangedaan. De schrijver Rudy Kousbroek deelde mee, hoe studenten Tenhaeff 'hielpen' om opzienbare resultaten te behalen bij proeven met betrekking tot het paranormale. "De historicus Spigt, de criminoloog Brink, de Duitse politieman Pelz, de Telegraaf-journalist Piet Hein Hoebens en de schrijver Rudy Kousbroek - zij allen ondernamen ... fundamentele aanvallen op het wetenschappelijke gehalte van Tenhaeff's werk. Maar de wereld van de parapsychologie zweeg, een enkele uitzondering daargelaten."

De Schotse parapsycholoog Millar zegt er nu dit over: "In kringen van parapsychologen wist iedereen dat Tenhaeff niet betrouwbaar was. Men heeft het niet naar buiten gebracht omdat men bang was dat de leerstoel in gevaar zou komen". Millar is ervan overtuigd, dat het bij Tenhaeff en diens paragnost Croiset veel meer ging om occultisme dan om parapsychologie: "Het hele gezicht van het occultisme in Nederland is bepaald door prof. Tenhaeff. In geen ander land ter wereld zijn zoveel beroepsparagnosten en paranormale genezers als in Nederland. Tenhaeff heeft hier zijn eigen quasi-wetenschappelijke religie gesticht. En het erge is dat de leek dit occultisme vereenzelvigt met de wetenschap parapsychologie, die het bijgeloof juist kan bestrijden". Een gelijksoortig geluid laat R. Nanninga volgens genoemd artikel horen in zijn boek Parariteiten: "Tenhaeff was geen degelijke onderzoeker. Hij was ook nauwelijks geïnteresseerd in goed gecontroleerde experimenten, maar specialiseerde zich in het dieptepsychologisch onderzoek naar paragnosten". Ook voor Van Praag geldt, aldus Nanninga, dat het hem niet zozeer om een echte sociale wetenschap ging: Van Praag was "feitelijk geen parapsycholoog..., maar een holist in de ruimste zin des woords". De eerder aangehaalde Millar kon dat geheel en al onderschrijven: "Voor Van Praag was de parapsychologie alleen maar de ondersteuning van een religieus wereldbeeld". Abrahams vraagt zich af: "Hoe moet het nu verder met de parapsychologie als wetenschap? De toekomst is weinig florissant. De serieuze parapsychologie zucht wereldwijd onder het feit dat nog nooit enige paranormale claim bevestigd kon worden in onafhankelijk onderzoek. Te vaak liet de parapsychologie zich verrassen door het bedrog van het occultisme: van de zusjes Knox tot de lepelbuiger Uri Geller. Te vaak ook namen geleerden uit de parapsychologie het zelf niet al te nauw met de waarheid: van de Engelse wiskundige Samuel Soal tot onze eigen Wilhelm Tenhaeff".

 

Het begin van het spiritisme

Ook ten aanzien van het spiritisme is de twijfel sterk gegroeid. De zusjes Knox, dochters van een methodist, hoorden, zeiden ze, merkwaardige geluiden en beleefden, zeiden ze, wonderlijke verplaatsingen van allerlei voorwerpen. Veertig jaar lang reisden de mediamieke zusters rond om hun gaven te tonen. Maar daarna kwam de werkelijkheid openbaar.

Toen bekenden de zusters dat ze hun klopgeiuiden zelf geproduceerd hadden, aldus Abrahams, die de dames sprekend invoert: "Het begon als een truc waarmee we onze moeder schrik wilden aanjagen, maar toen er zoveel mensen kwamen om ons te zien, werden we zelf bang en gingen ermee door".

Dat heeft de spiritistische wereld niet in dank afgenomen. Men veronderstelde dat de zusjes aanvankelijk wél eerlijk geweest waren en heus niet altijd de zaak bedrogen hadden. Zo begon bijna anderhalve eeuw modern spiritisme, "een broodwinning voor de mediums, een troost voor de gelovigen" (Abrahams).

Dat spiritisme werd op zijn beurt 'onderzocht' door de parapsychologie. De twee konden elkaar zo mooi ondersteunen. Maar, zo schrijft Abrahams, "op wetenschappelijk niveau verkeert de 'parapsychologie', die haar oorsprong in de bestudering van het spiritisme vindt, in een crisis die groter is dan ooit tevoren". En het occultisme blijft bestaan, net zoals de spiritistische verenigingen...

 

Ontgoochelaars

De titel van dit hoofdstuk, ontleend aan het gelijknamige artikel van Felix Eijgenraam (2), doet vermoeden dat het bij occulte en paranormale ervaringen tenminste ook gaat om begoochelingen. Het bedoelde artikel beschrijft het werk van enige mannen, die inderdaad geprobeerd hebben de begoocheling van een aantal als vast geloofde wonderlijke verschijnselen weg te nemen. Met het voorgaande is niet bedoeld, dat deze 'ontgoochelaars' aan hun werk de bijbelse basis ten grondslag zouden leggen. Maar de nuchterheid waarmee ze de verschijnselen benaderen kan tot lering zijn.

Philip Klass

Eén van hen is luchtvaart-deskundige Philip Klass. Hij houdt zich naast zijn alledaagse werk in het bijzonder bezig met de ontraadseling van OVO's (OVO's zijn Ongedeïdentificeerde Vliegende Objecten, ook wel, naar het engels, UFO's geheten).

Al een jaar of dertig geleden is er vooral in de Verenigde Staten een ware OVO-rage ontstaan. Een hele cultus rond buitenaardse wezens gaat ermee gepaard, ondersteund door literatuur waarin de fantasie van de schrijver de belangrijkste informatiebron is. Klass kan wel gelden als de meest vooraanstaande OVO-speurder. Het is hem echter begonnen om de geheimzinnige verschijningen van de vermeende buitenaardse wezens te ontmaskeren. Tot nu toe heeft hij alle gevallen, die schijnbaar duidelijke manifestaties van een OVO waren, van een alledaagse verklaring voorzien: bolbliksems, vliegtuigen bij nacht, typische sterren, enzovoort.

Volgens Klass zijn de meeste 'OVO-gelovigen' een beetje naïef, maar wel eerlijk. Ze zien iets, "wat ze niet kunnen verklaren". Anders gezegd, ze zijn onderworpen aan 'vroom bedrog'. Het is niet hun bewuste bedoeling om anderen te misleiden. Veel gevaarlijker echter is een nieuw, met OVO's samenhangend verschijnsel: de verhalen over "ontvoeringen van vrouwen en meisjes door buitenaardse wezens". Hierbij gaat het niet om onschuldige zaken: de angst en ontreddering, die door deze verzinsels worden veroorzaakt, hebben geleid tot gevallen van (zelf)moord en onthutsende toestanden. Klass zegt, in Eijgenraams artikel: "Het is ... een vloek die van generatie op generatie wordt overgedragen. Natuurlijk hebben zulke waanideeën op sommige psychisch minder stabiele lezeressen een traumatisch effect". Dat wil zeggen dat mensen er grote innerlijke schade van ondervinden.

James Randi

De titel ontgoochelaar in verband met het occulte en paranormale past misschien wel het beste bij een man, die zelf ook goochelaar is. Het is een beetje pijnlijk, dat verleiders kennelijk het best ontdekt kunnen worden door iemand die zelf de trucs van de begoocheling uitstekend kent. Het gaat hier om James Randi, die al een hele traditie van ontluistering van het paranormale heeft opgebouwd. Randi werd vooral bekend door zijn ontmaskering van de lepeltjesbuiger-op-afstand Geller. Randi vond het niet zo'n bezwaar dat Geller lepeltjes boog. Dat doet elke goede goochelaar. Maar het stak hem dat deze voormalige collega zich beriep op het bezit van 'buitenzintuiglijke krachten'. Daarom stelde hij Geller's werk aan de kaak.

Over Randi valt verder nog te vermelden dat hij werd ingeschakeld om het 'wetenschappelijk werk' van een actieve homeopaat door te lichten; deze kwestie haalde in 1988 alle kranten. Het befaamde blad Nature viel er zich bijna een buil aan. 

Waar anti-goochelaar Randi zich het meest tegen verzet, zijn de diverse vormen van bedrog waarmee de afnemers van paranomale en occulte producten een loer gedraaid wordt. "Randi is vooral fel gekant tegen bedriegers die onder het mom van het bovennatuurlijke misbruik maken van de lichtgelovigheid van hun medemens. Hij beschouwt het als zijn opdracht, om deze lieden publiekelijk te ontmaskeren. Zijn laatste grote wapenfeit op dit gebied gold de 'televangelisten', gebedsgenezers die voor de buis wonderbare genezingen tot stand weten te brengen. Randi ontmaskerde ze als laag-bij-de-grondse charlatans, die slechts verachting koesterden voor de wanhopige kreupelen en zieken die zich aan hun zorg toevertrouwden." En zo beschreef Randi in zijn boek 'The Faith Healers" ('De gebedsgenezers') in 1987 hoe zogenaamde gebedsgenezers via de televisie hun spektakelstukken klaar stoomden.

Het griezelige in de hele kwestie vindt Randi dat volwassen Amerikanen, die onder andere verantwoordelijk zijn voor de keuze van één van de machtigste presidenten ter wereld, zo kritiekloos de verhalen slikken die ze krijgen voorgeschoteld. In "De ontgoochelaars" voert Eijgenraam Randi als volgt sprekend in: "Deze vorm van boerenbedrog leidt natuurlijk tot direkte psychische schade bij de slachtoffers. Maar ook mildere vormen van paranormale desinformatie zijn niet onschuldig. Ze kunnen na verloop van tijd leiden tot een totale afhankelijkheid van magisch denken".

Dat zo'n afhankelijkheid gemakkelijk kan ontstaan en dan weer van geslacht op geslacht kan worden overgeleverd, toont het verhaal waarmee deze uitgave begon. De kunsten van de tovenaar werden volledig door de omstanders geaccepteerd. De volkenkundige Koch, toch echt geen lichtgelovig man, was zelfs zo geschokt toen één van zijn vrienden een 'geestenpijl' liet zien, dat hij, nuchtere westerling, sprakeloos bleef en geen verklaring kon bedenken. Het vertrouwen in de man die hem de pijl, besmeurd en al, nog geen minuut na de 'operatie' bracht, leidde hem tot deze houding van verbaasde aanvaarding. Had Koch de gelegenheid gehad om de toverdokter nog eens te spreken na de overgang van het betreffende volk tot het aanvaarden van de bijbelse boodschap, dan zou zijn verbazing spoedig verdwenen zijn. Ook in dit geval, zo hebben de 'tovenaars' later erkend, ging het om een eenvoudige goocheltruc...

 

Ontgoocheld, en wel?

Het bovenstaande maakt duidelijk dat er gegronde reden is om een duchtig wantrouwen te koesteren ten aanzien van het werkelijkheidsgehalte van allerlei verhalen over het occulte en het paranormale.

Let wel: het gaat hierbij niet over de vraag of mensen werkelijk kunnen menen de betreffende ervaringen te hebben. Veel mensen geloven oprecht in hun ervaringen, ook al zouden die bij nader onderzoek op vergissingen blijken te berusten. Naar het schijnt gelooft ongeveer veertig procent van de Nederlanders in de werkelijkheid van het occulte en het paranormale, dus in het objectief karakter ervan. Het is dan ook geen wonder dat ongeveer twintig procent van de Nederlanders meent zelf wel eens paranormale ervaringen gehad te hebben. Wanneer een grote groep mensen in een samenleving in de werking van occulte krachten gelooft, zullen er gebeurtenissen voorkomen, die dat geloof versterken. Zelfs al zou het om in principe alledaagse voorvallen gaan, dan nog wordt er een paranormale verklaring van gegeven..., als de mensen er tenminste in geloven. In zo'n geval is het erg moeilijk de begoocheling weg te nemen.

Zo zou het bijvoorbeeld erg moeilijk geweest zijn om Middeleeuwers ervan te overtuigen dat er geen echte heksen waren. "De greep van de middeleeuwse mens op de werkelijkheid was zo zwak, dat hij zonder list of bedrog wel het onderspit moest delven", zo schrijft de historicus Le Goff. Vandaar dat Europa tussen de veertiende en achttiende eeuw, dus rond de overgang van Middeleeuwen naar de zogeheten Nieuwe Tijd, "gloriejaren van hekserij en tovenarij" kende.

Het werk van Johannes Wier

Toen de overgang naar de Nieuwe Tijd zichtbaar begon te worden, leefde in de zestiende eeuw de befaamde dokter Johannes Wier (1515-1588). Na zijn studies was deze geneesheer eerst arts in zijn geboorteplaats Grave. Daarop volgde de periode van zijn werkzaamheden als stadsdokter in Arnhem. Tenslotte was Johannes Wier lijfarts van de Guliks-Kleefse hertog Willem V. Deze dokter, op de grens van de Nieuwe Tijd en met grote sympathie voor de Hervorming, leefde in een periode, waarin de heksenprocessen een bloeitijd doormaakten. Temidden van alle geloof aan de bezetenheid van heksen, stelde dokter Wier zich als een bekwaam ontgoochelaar op.

Johannes Wier schreef daarom een boek met een latijnse titel die in het nederlands luidt: "Over de begoochelingen der demonen, de bezweringen en de gifmengerijen" (1563, eerste druk). Zijn pogingen om twijfel te zaaien aan de werkelijkheid van de hekserij liep niet op niets uit. Integendeel, hij wilde na de ontgoocheling de mensen op God wijzen. Want, zo meende dokter Wier, het was vooral tengevolge van een te gering Godsvertrouwen, dat de mensen zich door de satan met zijn kunsten lieten bedriegen. Daardoor beeldden de mensen zich de demonen in, gingen erin geloven en werden er vervolgens het slachtoffer van. Dokter Wier pleitte ervoor om allerlei onzin te verwerpen. Men moest personen die wegens hekserij waren aangeklaagd liever onderzoeken dan ze verbranden. Als één van de eersten verzette deze oostnederlandse dokter zich tegen de gedachte dat allerhande zinsbegoocheling noodzakelijkerwijs op werkelijkheid moest berusten. De achtergrond van het werk van Johannes Wier is in dit verband belangrijk. Want de dokter kwam tot zijn slotsom op grond van het onderzoek van de Bijbel.

Gezond verstand alleen?

Veel hedendaagse ontgoochelaars hebben de mens niet veel meer te brengen dan gezond verstand. Dat verstand is echter eveneens door zonde aangetast. Vandaar het kopje boven deze paragraaf "Ontgoocheld, en wel?". Iemand die verlost is van de zinsbegoocheling, die door occultisme en paranormale schijn is veroorzaakt, wordt daarmee nog niet in een toestand van welzijn gebracht. Dat mag op het eerste gezicht zo lijken, maar de werkelijkheid is anders. Wie kennelijk gemakkelijk van materialisme in occultisme vervalt, kan ook weer terugvallen in het materialisme. Zo'n ontgoocheling, ook al wordt iemand daardoor bevrijd van een occulte ban, brengt de mens nog niet bij zijn bestemming.

In dit verband is het goed om te lezen wat er in Matthéüs 12:43-45 (zie ook Lukas 11:24-26) geschreven staat over een onreine geest. Als de "bevrijde" mens ledig blijft, zoals een huis dat (met bezemen) gekeerd en versierd is, zal de geest met zeven andere, nog bozer, terugkomen.

Voor een werkelijke bevrijding is het niet voldoende om in te zien hoe in de sfeer van het occulte en paranormale de mens zich al of niet vroom iets inbeeldt.

Voor een werkelijke bevrijding is het nodig in waarheid het Woord van God te leren verstaan, dat de mens tot gehoorzaamheid aan zijn Schepper oproept. Wat er gebeurt met iemand die werkelijk bevrijd is van demonische machten, kunnen we lezen in Lukas 8:35. De mens, die kort tevoren nog geknecht was door vele duivelen, wordt daar beschreven als "zittende aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand". Dat is pas wel-zijn.

 


In het Duitse stadje Wolfenbüttel wordt binnenkort een congres gehouden over beroemde tegenstanders van heksenvervolgingen. De Nederlandse arts Johannes Wier was een van hen. Op grond van bijbelse argumenten keerde hij zich tegen het geloof in tovenaars en heksen.

De onttovering van de wereld

De strijd tegen het heksengeloof

G.J. Stronks

In de tweehonderd jaar tussen 1550 en 1750 debatteerden tal van geleerden over de vraag of de mens met de hulp van de duivel wonderbaarlijke verrichtingen kon doen. Aan de macht van de duivel werd daarbij niet getwijfeld, algemeen werd aangenomen dat hij de natuur kon beïnvloeden. Dit uitgangspunt maakte de discussie over toverij moeizaam en zorgde voor een patstelling in het debat. De discussie eindigde in de achttiende eeuw. Toen vond in wetenschappelijke kring langzamerhand het mechanisch-rationalistische wereldbeeld ingang en hierin was geen plaats voor geestelijke krachten in de natuur. Het geloof in toverij wordt vanaf die tijd als bijgeloof van onontwikkelden gezien.

In de periode daarvoor beriepen de geleerden die in toverij geloofden zich op de Bijbel, de geschriften uit de oudheid en de dagelijkse ervaring. De oude geschriften spraken over tovenaars en iedereen had wel eens wonderbaarlijke zaken waargenomen. Bovendien hadden heel wat mensen vrijwillig bekend dat ze getoverd hadden. Kortom, men moest wel ziende blind en horende doof zijn om het fenomeen te ontkennen.

Degenen die deze argumenten niet accepteerden, hadden het dus niet gemakkelijk. Ze moesten aantonen dat hun tegenstanders de Bijbel en andere autoritatieve teksten verkeerd lazen en dat hun interpretatie van de dagelijkse ervaring eveneens onjuist was. Wier, die zich ook wel Weyer noemde, was de eerste geleerde die deze opgave systematisch heeft aangepakt.

Wier werd in 1515 in het Noord-Brabantse plaatsje Grave geboren. Zijn ouders zullen niet armlastig zijn geweest, ze stelden hem in staat geneeskunde te studeren. Na deze studie, die hij waarschijnlijk aan Franse universiteiten heeft gevolgd, werd hij in 1545 benoemd tot stadsgeneesheer te Arnhem. In 1550 verwierf hij een aanstelling als hofarts van de hertog van Kleef, Jülich en Berg. In 1563 verscheen het boek dat hem beroemd heeft gemaakt: De praestigiis daemonum ('Over de begoochelingen der demonen').

Evenals zijn tijdgenoten beschouwde Wier de Bijbel als het betrouwbaarste boek dat ooit geschreven is. Het verkondigde immers Gods onfeilbare Woord. De Schrift spreekt weliswaar over tovenaars, maar daar moest volgens Wier wat anders onder worden verstaan dan degenen die in zijn tijd zo genoemd werden. Om dit duidelijk te maken pakte Wier de zaak grondig aan, een compleet hoofdstuk in De praestigiis daemonum is gewijd aan de betekenis van de Hebreeuwse woorden waarmee in de Bijbel tovenaars worden aangeduid.

Zijn conclusie is dat de Bijbel onder tovenaars kenners van natuurgeheimen en dus magiërs verstaat. Als voorbeeld geeft hij onder andere de Egyptische tovenaars (Exodus 7:11-22). Het bijbelse toverijbegrip is dus volgens hem niet van toepassing op de duivelbanners of toverdokters die allerlei middeltjes en formuleringen hanteren om iets buitengewoons te bewerkstelligen. De door hen aangewende middelen hebben geren enkele kracht. Dat de mensen in de waan verkeren dat dit wel zo is, komt omdat de duivel hen af en toe bedriegt met zijn goochelkunsten.

Hij doet  dit omdat hij de mensen van God af wil trekken. De mens die bij ziekte of tegenslag op toverij afgaat, geeft blijk van een gebrek aan Godsvertrouwen. Hij zoekt zijn heil immers niet bij God, maar bij de schepselen. Het volk stelt volgens hem te weinig vertrouwen in het Opperwezen, omdat het volstrekt onvoldoende op de hoogte is van de beginselen van de christelijke religie.

Wier blijkt een warm pleitbezorger van de reformatie te zijn. Volgens hem moet de kerk hervormd worden in leer en leden. Aan de zegeningen en bezweringen die de priesters uitspreken over mensen, dieren en voorwerpen moet een einde komen omdat deze praktijken de suggestie in stand houden dat men door toverij iets bereiken kan. Herhaaldelijk keert Wier zich tegen monniken en priesters die het volk tegen betaling van klinkende munt wijwater, waskaarsen, amuletten etcetera leveren ter genezing of preventie van allerlei kwalen.

Wier is van mening dat de geestelijken, die zich met de geneeskunst inlaten, evenals de toverdokters bestraft dienen te worden met boetes of verbanning. Hij had zijn redenen om zich aan de volksgenezers te ergeren: niet zelden kwamen ze tot de conclusie dat hun patiënten betoverd waren. Als een zieke dan wilde weten wie daarvoor verantwoordelijk was, wezen zij iemand als schuldige aan. Het zag er meestal slecht uit voor degene die van toverij beschuldigd was en voor de rechter kwam - of hij nu onder dwang of vrijwillig bekende.

Lichaamsvochten

Voor de merkwaardige vrijwillige bekentenissen geeft Wier de volgende verklaring. Zij die hiertoe overgaan lijden volgens hem aan melancholie. Die ziekte kan op natuurlijke wijze ontstaan, maar ook door de duivel veroorzaakt worden. In beide gevallen lijdt de patiënt aan bedorven lichaamsvochten, die boze dromen en visioenen tot gevolg hebben.

Aangezien de melancholicus geen onderscheid kan maken tussen droom en werkelijkheid, ervaart hij zijn angsten als de realiteit. Daarom bekent hij zaken zoals het verbond met de duivel, de verandering in een wolf en andere onmogelijke onzin. Deze onzin is door de duivel in de wereld gebracht in de hoop dat onschuldige mensen geofferd zullen worden. De zogenaamde heks is dus geen trawant, maar het slachtoffer van de duivel.

Wier pleitte ook voor afschaffing van de pijnbank. Dit instrument leidde er volgens hem alleen maar toe dat mensen door angst en pijn hun fantasieën bekenden. Verder moest de rechtsgang naar zijn mening niet volgens de methode van de inquisitie gevoerd worden. De verdachte was hierdoor in het nadeel omdat hij zijn onschuld moest aantonen. In plaats daarvan zou de rechtbank zonneklaar moeten bewijzen dat iemand een halsmisdaad had begaan als de doodstraf dreigde.

Het congres "Gegner der Hexenverfolgung von Johann Weyer bis Friedriech von Spee' wordt van 23 tot en met 25 september in Wolfenbüttel gehouden.    


 

Noten bij hoofdstuk 3

1. NRC 19-11-88, Frits Abrahams, Bovennatuurlijk-doodnormaal, over 'De onvoorziene verdwijning van de parapsychologie' 

2. NRC, 28-01-89

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Mivo +16 | 68 Pagina's

3. De ontgoochelaars

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1989

Mivo +16 | 68 Pagina's