JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Het tiende gebod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Het tiende gebod

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

We kennen allemaal het tiende gebod. Weten we ook wat het betekent? Gij zult niet begeren iets dat van uw naaste is. Dat is kort gezegd de inhoud van het tiende gebod. Maar om nu precies te zeggen wat dat inhoudt, is niet eenvoudig.

De vraag zou op kunnen komen of het tiende gebod niet overbodig is. In voorgaande geboden zijn immers verschillende begeerten al veroordeeld. Bij het zevende gebod gaat het niet alleen over echtbreuk; de Heere Jezus Zelf heeft gezegd dat wie een vrouw aanziet om haar te begeren al overspel in zijn hart met haar heeft gedaan (Matth. 5:28). In het achtste gebod wordt de gierigheid en geldzucht veroordeeld. En is geldzucht iets anders dan de begeerte naar geld? Een andere vraag is of alle begeerten zondig zijn? Over welke begeerten gaat het dan in het tiende gebod?

Van belang voor de inhoud van het tiende gebod is allereerst een goed begrip van het woord begeren. Wat betekent dat nu precies?

 

Begeren

In het tiende gebod worden bepaalde begeerten verboden. Niet iedere begeerte wordt veroordeeld. Onze natuurlijke begeerten zoals honger, dorst en slaap zijn niet verkeerd. Ook de Heere Jezus had honger (Matth. 4:2), dorst (Joh. 19:28) en slaap (Luk. 8:23). Ook andere dingen mogen begeerd worden. Jakobus zegt: "En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende" (Jak. 1:5 en 6). David begeerde al de dagen van zijn leven in het huis des HEEREN te wonen (Ps. 27:4). Paulus spoort de Filippenzen aan om niet bezorgd te zijn: "...laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God" (Filip. 4:6). Om niet meer teksten te noemen: de Heere Jezus zegt tot Zijn discipelen: "Al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen" (Matth. 21:22).

Maar hier gaat het niet over in het tiende gebod. Voor alle duidelijkheid is het goed op te merken dat het Grieks twee verschillende woorden voor begeerten kent. Het woord voor goede begeerten wordt altijd vertaald met begeerte. Als het een zondige begeerte betreft spreekt de Bijbel over begeerlijkheid. Paulus zegt in zijn brief aan de Romeinen: "Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren" (Rom. 7:7).

Hoe moeten we deze uitspraak van Paulus bezien? De wet was toch bij Paulus bekend? Hij was toch een farizeeër? Hij wist toch dat er in de wet stond: "Gij zult niet begeren"? Waarom zegt hij dan in vers 9: "En zonder de wet, zo leefde ik eertijds..."? Paulus wijst hier op de ware betekenis van het tiende gebod. Paulus wist wel dat er in de geboden stond: "Gij zult niet begeren", maar hij had zich daar alleen in uiterlijke zin aan gehouden. Hij leefde netjes en hield de geboden. Tot op het moment dat hij gekonfronteerd werd met zijn begeerlijkheden. "Hier wordt de begeerlijkheid genomen voor de grond van alle kwade begeerten en voor de eerste bewegingen derzelve" (Kanttekeningen bij Rom. 7:7). De wet kreeg een andere inhoud. Ten diepste gaat het over het hart. En, zo zegt Paulus, door de wet heb ik geleerd dat de verdorven aard van de mens zonde is tegen het tiende gebod. Het gebod, dat eerst voor hem "ten leven was", werd toen "ten dood bevonden" (Rom. 7:10). Uiterlijk onderhield hij het tiende gebod. Er was niets op hem aan te merken. Maar toen hij zag wat de Heere werkelijk van hem vroeg in het "Gij zult niet begeren", vertelde de wet hem dat hij schuldig stond.

Jakobus zegt: "Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart de dood" (Jak. 1:14 en 15). Hierin komt heel sterk tot uitdrukking dat, zoals weleens gezegd wordt, de begeerte de moeder van de (zondige) daad is.

In Romeinen 8 zegt Paulus dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God. De Heidelberger Catechismus zegt dat de mens van nature geneigd is "God en zijn naaste te haten". De begeerte van de mens gaat niet uit naar de Heere of naar het heil van de naaste, maar is erop gericht om de Heere te dwarsbomen en het onheil van de naaste te zoeken.

De begeerte is als een bron waaruit alleen maar vuil water komt. Door zijn begeerte wordt de mens meegesleept en in verzoeking gebracht. Het blijft niet bij een begeerte maar het gaat verder. De mens wordt door zijn begeerten tot zondige daden gebracht. Het woord dat in het Oude Testament met begeren wordt vertaald, zouden we kunnen weergeven met: je zinnen ergens op zetten. Als we ergens onze zinnen op zetten, zijn we er op uit te bemachtigen wat we willen hebben of begeren. Een bekend voorbeeld hiervan is de geschiedenis van Achan. Achan zette na de val van Jericho zijn zinnen op een Babylonische overkleed, op zilver en goud, en nam alles mee naar zijn tent. Op de vraag van Jozua wat hij gedaan had, zei hij: "...en ik kreeg lust daartoe en ik nam ze" (Joz. 7:21). Hij had zijn zinnen er op gezet en het gevolg was dat zijn begeerte omgezet werd in de daad. Een andere tekst in dit verband is te vinden in Ex. 34:24, waar de Heere aan Israël belooft dat niemand hun land zal begeren als het volk Hem trouw blijft. De betekenis is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: niemand zal zijn zinnen op het land zetten en het proberen in bezit te krijgen.

 


Het tiende gebod

Heidelbergse Catechismus

Zondag 44, vraag 113: Wat eist van ons het tiende gebod? Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben.

Grote Catechismus van Westminster

Vraag 147: Welke plichten worden er in het tiende gebod vereist? De plichten die in het tiende gebod vereist zijn: zulk een volle tevredenheid met ons eigen lot, en zulk een menslievende gesteldheid van de hele ziel ten aanzien van onze naaste, dat al onze innerlijke gevoelens en genegenheden wat hem betreft gericht zijn op de bevordering van al zijn belangen.

Vraag 148: Welke zonden worden er in het tiende gebod verboden? De zonden die in het tiende gebod verboden zijn: ontevredenheid met ons eigen bezit, onze naaste zijn goed misgunnen of benijden. En ook alle onmatige gevoelens ten opzichte van iets dat van hem is.

Johannes Calvijn (Institutie boek II, VIII, 49)

De hoofdinhoud (van het tiende gebod) zal dus zijn, dat geen gedachte bij ons insluipe, die onze gemoederen zou kunnen verontrusten door een schadelijke en tot eens anders nadeel zich neigende begeerte. En daaraan beantwoordt aan de andere kant het gebod, dat wat wij ook bedenken, willen en overleggen, dit verbonden moet zijn met het nut en het voordeel van de naaste.


 

Gij zult niet begeren

Het tiende gebod gaat veel dieper dan het uiterlijk begeren. Het gaat over de gezindheid, het hart. Vanuit het hart wordt de mens tot daden aangespoord. Het tiende gebod veroordeelt alle stappen die de mens in zijn hart gedaan heeft of doet om zondige plannen uit te voeren.

Om het één en ander helder voor ogen te krijgen, wordt er wel gesproken over etappes in de begeerte. In het hart zijn verkeerde begeerten aanwezig. Deze begeerten kunnen gevoed worden door bepaalde faktoren van buitenaf. De mens kan dan een begeerte gaan koesteren en een stap verder gaan door toe te geven en het plan opvatten de begeerte te realiseren. Tenslotte wordt de begeerte in een daad omgezet. Het tiende gebod richt zich voornamelijk tegen de eerste etappes.

Laten we kijken wat de opstellers van de Heidelberger Catechismus antwoorden op de vraag: "Wat eist van ons het tiende gebod?" Het tiende gebod eist van ons "Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome" (H.C. antw. 113). De minste lust of gedachte tegen enig gebod van God mag in ons opkomen. Wanneer dat wel in ons opkomt, zondigen we tegen het tiende gebod. De Catechismus zegt dat dat nooit, "nimmermeer", in ons op mag komen. Als Johannes in zijn eerste zendbrief het over de wereld heeft, voegt hij er aan toe: "en haar begeerlijkheid" (1 Joh. 2:17). De Godevijandige wereld wordt als het ware gekenmerkt door de begeerlijkheid. "Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld" (1 Joh. 2:16). De mens is deel van deze vijandige wereld. In dat licht bezien, doen we niet alleen zonde, maar zijn we zonde tot in het diepst van ons wezen. Hoe kunnen we dan staande blijven tegenover dit gebod?

Door de vergeving der zonde en de gerechtigheid in Christus te zoeken (H.C. antw. 115). Hij heeft het tiende gebod volkomen gehouden. Nooit is er enige lust of gedachte in Hem opgekomen tegen één van de geboden. Wij, mensen, zullen altijd falen als het gaat over het tiende gebod, omdat ons hart boos is. Paulus zegt in de brief aan de gemeente van Rome: "En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonde wil". Het lichaam is sterfelijk, aangezien de zonde in ons de dood verdiend heeft. "Maar", zo vervolgt Paulus, "de geest is leven om der gerechtigheid wil" (Rom. 8:10). De ziel zal behouden worden en zal eeuwig leven "om der gerechtigheid wil". De kanttekenaren zeggen hiervan: "Namelijk waardoor gij gerechtvaardigd zijt, en waarop ook de heiligmaking volgt, die Christus hier in ons begint en hier namaals in ons zal volbrengen, alzo hij zijn begonnen werk niet zal laten steken". Om het tiende gebod te volbrengen hebben we de Geest van Christus nodig (vergelijk Rom. 8:9).

 

Uws naasten

Het tiende gebod staat op de tweede tafel van de wet, waar het met name gaat over de verhouding tot de naaste. Die naaste wordt in het tiende gebod duidelijk genoemd. We mogen onze zinnen niet zetten op het huis van de naaste, op zijn vrouw, zijn akker, zijn dienstknecht of dienstmaagd, zijn os of ezel (Ex. 20:17 en Deut. 5:21). Dat zijn natuurlijk maar een paar voorbeelden die met vele andere aan te vullen zouden zijn. Het tiende gebod eindigt er mee dat we niets mogen begeren wat onze naaste toebehoort. De genoemde voorbeelden stammen uit de Bijbelse tijd. Maar het is niet moeilijk daar dingen in te vullen die op onze tijd betrekking hebben: huis, vrouw, auto

"Uw gebod is zeer wijd" zegt Psalm 119 (Ps. 119:96). Het terrein dat het tiende gebod beslaat, is erg breed. Veel begeerten naar andere dingen kunnen een mens beheersen. In de gelijkenis van de zaaier zegt de Heere Jezus ten aanzien van het zaad dat in de doornen gevallen is dat de "begeerlijkheden omtrent de andere dingen" het Woord verstikken (Mark. 4:19). Door het tiende gebod wordt bijvoorbeeld de jaloezie veroordeeld, niet alleen de jaloezie die tot uiting komt, maar ook de jaloezie in de gedachten. Kaïns jaloersheid leidde tot de moord op zijn broer Abel. Kaïn stond dus niet alleen schuldig tegenover het gebod "Gij zult niet doodslaan", maar ook tegenover het tiende gebod. 

Nog een voorbeeld is de hebzucht. Een bekend voorbeeld is te vinden in de geschiedenis van Achab en Naboth. Hebzucht hangt samen met een ontevredenheid over eigen bezit, waardoor de naaste misgund wordt wat hij heeft. Paulus noemt in zijn brief aan Timótheüs de geldgierigheid of geldzucht een wortel van alle kwaad (1 Tim. 6:10). Ook de Heere Jezus waarschuwt voor hebzucht als Hij, voordat Hij de gelijkenis van de rijke dwaas uitspreekt, zegt: "Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in de overvloed gelegen dat iemand leeft uit zijn goederen" (Luk. 12:15). Een mens kan zich niet van het leven verzekeren door een overvloed van goederen. De gelijkenis van de rijke dwaas geeft aan wat het einde is van hen "die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God" (Luk. 12:21).

 

Gij zult...

Het tiende gebod verbiedt niet alleen iets, maar gebiedt ook iets. De Catechismus vervolgt: "...maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben" (antw. 113). In dit antwoord vallen twee zaken op: Ten eerste wordt geboden dat we vijand zijn van alle zonden, en ten tweede wordt geboden een lust tot alle gerechtigheid. Weer eens gaat het over de gezindheid, over het hart. De Heere vraagt van de mens het hart! Immers, vanuit het hart zijn de uitgangen des levens.

Paulus vermaant de Hebreeën om niet geldgierig te zijn. De reden die hij aanvoert is opvallend: "want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten". Geldgierigheid is niet nodig, aangezien Christus voor Zijn Kerk zorgt. Vergenoegd zijn betekent zoveel als dat we voldoende ontvangen hebben en daarom niet meer begeren. Paulus schrijft aan de Filippenzen, dat hij geleerd had vergenoegd te zijn in hetgeen hij was, want hij wist zowel wat overvloed hebben als gebrek lijden, was (Filip. 4:11 en 12). Toch is Paulus bevreesd dat de Filippenzen deze deugd aan mensen toeschrijven. Hj voegt er daarom onmiddellijk aan toe: "Ik vermag alle dingen door Christus, De mij kracht geeft" (Filip. 4 : 13).

In 1 Timótheüs 6:6-10 gaat hij er uitgebreid op in. We hebben niets in deze wereld gebracht en we kunnen er ook niets uit meenemen. Daarom moeten we tevreden zijn met de direkt noodzakelijke dingen. "Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang" (vers 8 en 9). Wanneer we rijk willen worden, vallen we in de strik van de verzoeking die bestaat uit "dwaze en schadelijke begeerlijkheden". Dan willen we altijd meer hebben en zijn nooit tevreden. Dit leidt zelfs tot een totale ondergang. Daartegenover stelt Paulus: "Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging" (vers 6). In vers 10 zegt hij dat de geldgierigheid een wortel is van alle kwaad "tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken". 

Zo vraagt het tiende gebod vergenoegd te zijn met hetgeen we van God hebben ontvangen en ons te houden aan alle geboden in onze gedachten. Al onze bezittingen zijn in wezen niet van ons; we hebben ze ontvangen om ze als rentmeester te beheren. Hierbij past een sobere levensstijl. In plaats van de zinnen te zetten op dat wat van onze naaste is, gebiedt het tiende gebod ons onze zinnen te zetten op alle gerechtigheid. Dat zal tot uiting komen in onze omgang met de naaste door het belang van onze naaste op het oog te hebben. 

De basis hiervoor moet vormen de liefde tot God en het geloof in de Heere Jezus Christus. Heruit komt voort de liefde tot de naaste. Deze liefde is dan niet "afgunstig... zij zoekt zichzelve niet..." (1 Kor. 13:4 en 5). Deze liefde is de vervulling van de wet: "Gij zult liefhebben de Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven" (Matth. 22:37-39).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. Het tiende gebod

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 1988

Mivo +16 | 24 Pagina's