JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Biddag toen... en nu

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Biddag toen... en nu

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Baäl betekent meester of heer. Deze baälsdienst was erg oud. Het was de belangrijkste mannelijke godheid van de Phoenicische en Kanaänitische volken. Het meervoud Baälim, zeggen sommigen, ziet op de talloze afbeeldsels van de god, die werden opgericht en aangebeden; anderen zeggen dat het betrekking heeft op de verschillende vormen van de godheid zelf. Verscheidene volken schijnen de zon onder deze naam te hebben aangebeden .

De dienst van Baäl bij de Joden kenmerkt zich door grote luister en plechtigheid. Tempels werden opgericht, talrijke altaren werden aan hem gewijd; wierook werd bij zijn aanbidding geofferd; er waren veel priesters en van verschillende klassen, en de aanbidders droegen bijzondere mantels. De omvang die de verering van deze godheid bereikte op verschillende tijden in Israëls geschiedenis, blijkt uit tal van plaats- en personennamen, waarin de naam van Baäl bleef voortleven (Baäl-God, Baäl-Hermon, Baäl-Thamor, Baäl-Juda, Baäl-Silisha e. a.).

2. Astaroth, het meervoud van Astarte (Hebr. ook wel: Astoreth of Aschera) betekent gezegenden. Het was de voornaamste vrouwelijke godheid van de Phoeniciërs. De Sidoniërs en Filistijnen hadden deze godin in de gedaanten van schapen opgericht. De verering van deze godin was ook zeer oud. Door sommige schrijvers is beweerd, dat Astarte oorspronkelijk de maangodin was. Astarte schijnt door de Joden vereerd te zijn geweest als "de koningin des hemels". De gebruiken, aan deze dienst verbonden, zijn onzedelijk en van de walgelijkste en laagste soort.

3. De afgoderij, met al deze afgoden bedreven, was een afwijking van God, hoewel de afvallige Israëlieten zichzelf wijsmaakten, dat zij God daardoor ook konden dienen. Zij kregen nu een veelgodendom (Baälam en Astaroth). In de voorgaande hoofdstukken kunnen we lezen hoe de Filistijnen de ark des Heeren, nadat deze door Hofni en Pinehas uit het Heilige der Heiligen gehaald was, veroverd hebben. Zij hebben de ark in de tempel van hun eigen afgod Dagon gebracht. De Heere plaagde echter de inwoners van de steden waar de ark kwam, zodat de Filistijnen de ark weer terug hebben laten gaan naar het land van de Israëlieten (1 Sam. 4 en 1 Sam. 6).

4. De ark is nooit naar Silo teruggebracht; de verwoesting van deze stad door de Filistijnen werd beschouwd als een aanwijzing, dat God haar verlaten had (zie Ps. 78: 60 en 67). De ark bleef te Kirjath-Jearim totdat David haar op de berg Sion bracht. De tabernakel, waaruit de ark genomen was, werd naar Nob en later naar Gibeon gebracht, waar hij bleef tot de oprichting van de tempel van Salomo. Toen eerst werd de ark gebracht naar "Gods heiligdom".

5. De Filistijnen, die volgens Jer. 47: 4 e.v. en Amos 9: 7 afkomstig waren van Kaftor (Kreta) waren de erfvijanden van Israël. De vroegere Filistijnen schijnen de Avieten verjaagd te hebben, die oorspronkelijk het zuidelijke gedeelte bewoonden van het land, dat in de Bijbel "het dal van Gerar" genoemd wordt. Dit was de kuststrook langs de Middellandse Zee. Het waren de hardnekkigste en gevaarlijkste vijanden van Israël. Hun macht was geconcentreerd in vijf steden: Gaza, Asdod, Askelon, Ekron en Gath. Iedere stad had haar eigen koning. Pas in de tijd van koning David werd hun macht gebroken. In 1 Sam. 1 t/m 1 Sam. 4: 1 lezen we van Samuëls geboorte en zijn roeping. Hier in 1 Sam. 7 wordt Samuël opnieuw genoemd. Hier treedt hij op als richter (vers 16) die het volk met zijn dienst en goede raad bijstaat, hen tot de dienst van de Heere terugroept en hen regeert en door zijn goede vermaning tot bekering brengt. Ook treedt hij op als voorbidder.

6. Mizpa (= wachttoren) was een plaats in het midden van het land, niet ver bij Rama, de woonplaats van Samuël, vandaan. Hier in Mizpa hielden de Israëlieten gewoonlijk hun landsvergaderingen (zie Richt. 20:1).

7. Zij scheptenwater en gotenhetuit voor het aangezicht des Heeren. Hier wordt op zinnebeeldige wijze de innerlijk verbrijzelde, deemoedige gezindheid van het volk uitgedrukt. Zie hiervoor ook Ps. 22: 15; 2 Sam. 14: 14 en vooral Klaagl. 2: 19. Het uitgestorte water is beeld van de persoon, die door smart en ellende als het ware innerlijk opgelost is. Het feit dat men het "voor de Heere" uitgiet, betekent dat men zich met zijn nood tot de Heere wendt.

Bede- vast- en boetedagen

In Daniël 31e jaargang (1977) nr. 4 schreef C.J. Meeuse een artikel over biddagen dat we grotendeels overnemen.

Bijna alle godsdiensten kenden in het verleden hun tijden van verootmoediging, boetedoening en gebed, die tot uitdrukking kwamen in bijzondere dagen, plechtigheden, offeranden, e.d.. Zo weten we uit de poëtische geschriften van de Grieken, dat men bij rampen met gebeden en offergaven de vertoornde goden trachtte te verzoenen; Homerus geeft er menig voorbeeld van. De Romeinen kenden zelfs een groot aantal vastgestelde plechtigheden en gebruiken, met uiterlijke tekenen van verootmoediging en zondoffers, om de wraak der goden af te bidden. Zij hadden daarbij (meer dan de Grieken) vooral ook het oog op de oorzaak van de toorn der goden, n.l. de zonden van het volk. Daarom werden in die tijden de spelen afgelast, handel en bedrijven stilgelegd, trok men een rouwkleed aan en strooide as op het hoofd; dit alles, om te tonen, dat men berouw had. Ook andere volken en godsdiensten, zoals de Chinezen en Islamieten, kenden soortgelijke gewoonten, met als gemeenschappelijk doel: de goden verbidden en welwillend stemmen om, in plaats van rampen en tegenspoed, voorspoed te verkrijgen. De nadruk ligt dus op het verdienstelijke karakter, dat men aan de boetedoening, gebeden en offeranden gaf. Dit verdienstelijke karakter aan het boetedoen te geven, is de gevallen mens eigen. We komen het ook in de Bijbel tegen, bijv. bij de mensen van Ninevé. Zij hoopten door verootmoediging de toorn van de God van Jona af te kunnen bidden. En zeker: God wil een breken met de zonde en een verootmoediging uit schuldbesef; Hij wil erkend worden. En waar de tekenen daarvan aanwezig zijn, wordt het oordeel uitgesteld.

Maar de tekenen allen zijn ook hier niet genoeg; het gaat om het wezen van de zaak. En innerlijke verootmoediging en wezenlijke schuldbelijdenis laat geen plaats voor verdienstelijkheid. Want wie meent te verdienen, handhaaft zichzelf voor God. Dit kan de goede gebedsgestalte voor een biddag niet zijn. En daarvoor moeten we ook niet in de leer gaan bij de heidenen, hoewel ze in veel zaken het huidige Christendom kunnen beschamen (!) . Het is beter de blik op de Bijbel te richten.

Het Oude Testament

In het Oude Testament worden ons verschillende tijden van verootmoediging verhaald. Zo riep Jozua voor zijn sterven het volk samen in Sichem, en verhaalde hen in het kort Gods weg met hen en hun handelen daar tegenover, opdat ze beschaamd en vernederd om Gods hulp voor de toekomst zouden bidden (Joz. 24: 1-28). In Bochim heeft het volk zich later vernederd (Richt. 2: 1-5) en in Mizpa riep Samuël een verbodsdag uit (1 Sam. 7: 5 en 6). Verder kunnen we denken aan de dagen van Josafath, Hizkia, Josia en Ezra. En hoewel de oproep tot verootmoediging lang niet altijd de gewenste uitwerking had, moet het ons toch opvallen, dat het doel steeds weer was: een belijden en bewenen van de zonden van het verleden, om voor de toekomst niet te denken: wij zullen het wel beter gaan doen, maar: de Heere mocht ons genadig zijn, hoewel we het niet verdiend hebben; laten we voortaan dan op Hem vertrouwen! Dat het volk zich daartoe niet gemakkelijk liet bewegen, toont ons de geschiedenis uit Joz. 24: 1-28. Men meende het houden van Gods geboden wel aan te kunnen. Maar voor toen en voor nu is het spreekwoord van toepassing: "De weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid".

Want wie op eigen kunnen vertrouwt, komt beschaamd uit: "Aan wie vertrouwen op hun benen, wil Hij geen hulp of gunst verlenen" (Ps. 147: 5). Behalve bijzondere dagen en tijden voor verootmoediging kende men er ook vaste tijden voor, n.l. aan het begin van het nieuwe jaar, vlak voor de Grote Verzoendag (de tiende dag van het nieuwe jaar). Nu nog maken de Joden in die tijd een lange alfabetische lijst van hun zonden, om die voor de Heere te belijden, als aan de verzoening voorafgaande. En al komt deze gewoonte in die vorm bij ons misschien wat wettisch over, we mogen er best uit leren, dat het nodig en goed is om er de tijd voor te nemen om onze zonden te overdenken.

Het Nieuwe testament

In het Nieuwe Testament vinden we geen duidelijke inzetting voor het houden van bede- en boetedagen, ook niet als vervanging van de tijd voor de Grote Verzoendag. De schaduwdienst heeft dan afgedaan; het gebed is dan ook niet meer aan Jeruzalem en de tempel gebonden, zoals de Heere Jezus aan de Samaritaanse vrouw meedeelde (Joh. 4: 21). Overal ter wereld, op elke plaats en op iedere tijd, mag men zijn noden aan God voorleggen.

Wél vinden wij in het Nieuwe Testament een waarschuwing voor het onderhouden van dagen, maanden of gezette tijden (Gal. 4: 9, 10). Sommigen vinden hierin aanleiding om het houden van vaste bid- en dankdagen voor onze tijd te veroordelen. Alleen bijzondere gebeurtenissen zouden er voor in aanmerking komen. Zonder de opvatting t.a.v. het eerstgenoemde te delen, zou ik toch ook voor het laatste een warm pleidooi willen voeren. Ook in de Bijbel treffen we vooral zulke bijzondere tijden van verootmoediging en gebed aan, gericht op een bijzonder doel.

Oudtestamentisch zijn er enkele genoemd; Nieuwtestamentisch denk ik aan persoonlijke tijden van afzondering en gebed, gepaard gaand met vasten (!), zoals bij Paulus en Cornelius, maar ook aan gebedsbijeenkomsten van de gemeente (Hand. 12).

In ons land

Het uitbreken van de pest, overstromingen, stormrampen, tijden van droogte, runderziekte, de kroning van een vorst, een verwachte bevalling in het vorstenhuis, verdrukking van de kerk in andere landen, afnemende handel, schaarsheid, het gaf alles reden tot het uitschrijven van een biddag of bidstond, terwijl het afwenden van het gevaar of de komst van een afgebeden verlossing reden gaf tot het uitschrijven van een dankdag of dankstond.

Opmerkelijk is het, dat deze bijzondere dagen of diensten uitgeschreven werden door de vorsten, de staten der gewesten, Staten- Generaal, of ook wel door het stadsbestuur, maar in ieder geval door de overheid. Weliswaar besloten verschillende synoden (o.a. de synode van Dordrecht), dat de predikanten hierom moesten vragen, opdat de overheid haar gezag daartoe zou aanwenden en zo de kerk steunen, maar al met al is het toch vanaf de tijd van Willem van Oranje (± 1572 ) tot aan de Franse tijd (1795) in ons land zo geregeld geweest dat bij bijzondere gebeurtenissen door de overheid door middel van biddagsbrieven bijzondere dagen werden uitgeschreven.

In zo'n brief werden dan uitvoerig de noden van de tijd blootgelegd, met het verzoek daar in een kerkdienst Gods aangezicht voor te zoeken. In zeker opzicht had zo'n biddagsbrief een zelfde functie als nu de Troonrede; alleen getuigde de inhoud meestal wel van een bijbelser visie op het leven dan nu helaas het geval is! De magistraat ontving de brief, en gaf deze over aan de predikant, die ze op de zondag, aan de biddag voorafgaande, in de gemeente voorlas. De biddag zelf werd op bijzondere wijze gevierd. Driemaal was er een (lange) kerkdienst Tussen de diensten bleef men meest in het bedehuis, terwijl er uit de Bijbel gelezen werd. Men vastte, of nuttigde slechts brood en water; het openbare leven lag stil, herbergen waren gesloten en publieke vermakelijkheden waren verboden Het was met recht een boetedag, die niet naliet een diepe indruk achter te laten. Wie er nog iets van wil proeven, leze de vele nagelaten biddagpreken (o.m. van Smytegelt of van Van der Groe), die op zulke dagen zijn gehouden.

Biddagen in onze tijd?

Wat is hier nu nog van overgebleven? Wij kennen in het voorjaar een biddag voor gewas en arbeid en de dankdag hiervoor in het najaar. Het houden van deze dagen op vaste tijden is een gewoonte, die eerst in Zeeland en Overijssel aangenomen is, en zich in de loop der tijden over het hele land verbreid heeft. Daar ze op vaste tijden gehouden worden, zijn ze voor velen tot een (goede) gewoonte geworden. De predikant kan en zal (zij het dan nu naar eigen inzicht) ook de nood van de tijd ter sprake brengen en aan de Heere voorleggen, toch is het karakter van vroeger voor het grootste deel verloren gegaan. Een dag van afzondering vindt men teveel; één kerkdienst is velen genoeg. Het nalaten van werk, het laten staan van voedsel, men denkt er nauwelijks over. Wij verwereldlijken langzaam mee. Gelukkig is er in 1976 binnen onze gemeenten een poging gedaan om iets van de zinvolle gewoonte om een bijzondere bidstond te houden vanwege de nood der tijden, te herstellen. Moge verder herstel volgen!

Er moet in dezen (net als bij alle godsdienstige gewoontes) niet naar behoefte gehandeld worden want dan zou men voor velen de jaarlijkse bid- en dankdag wel kunnen afschaffen! Maar er moet op aangedrongen worden (het is een onderdeel van de verkondiging) dat men zich bij bepaalde gelegenheden in het bijzonder verootmoedigt, om Gods hulp en zegen ergens over af te smeken. De gemeente moet door haar predikanten worden opgewekt zich af te zonderen, om als onwaardigen en strafwaardigen in zichzelf de Heere om Zijn reddende hulp te smeken over land en volk, in de politieke, economische of zedelijke toestand, voor landbouw, veeteelt of industrie, voor alles, wat in een bepaalde tijd verontrust of terneerdrukt. Dit kan zowel op vastgestelde data, als ook op bijzonder daarvoor aangewezen tijden. Dit laatste heeft (m.i. terecht) in vroeger tijd altijd de voorkeur gehad. En moet er dan geen verwonderd erkennen van Gods hulp zijn als Hij gegeven heeft, waarom gesmeekt werd? Moeten dan de eerstelingen niet meer voor de Heere zijn?

Het is te hopen, dat de bid- en dankdagen onder ons niet verder afslijten, maar dat de zinvolle gewoonte om zowel op vastgestelde dagen in het voor- en najaar, als op bepaalde speciaal daarvoor uitgeschreven dagen de Heere in de gemeente om Zijn hulp en redding te smeken, verder hersteld wordt; niet omdat het verdienstelijk maakt, maar omdat verootmoediging voor de Heere en erkenning zowel van onze afhankelijkheid als van Zijn hulp, ons allen altijd past.


Een collage maken

Het onderwerp "biddag" is uitstekend geschikt voor het maken van een collage. In het ledenblad staat op blz. 5/6 een voorbeeld van zo'n collage. Maar er zijn natuurlijk talloze andere vormen denkbaar:

- verschil rijk-arm

- wat hebben we nodig tot onderhoud van ons lichaam?

- waarom biddag? (affiche)

enz .

Laat de groepjes die een collage gemaakt hebben, aan de groep vertellen wat ze gedaan hebben.

Geef ze voldoende aanwijzingen, maar laat ze wel zoveel mogelijk zelf hun ideeën uitwerken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1986

Mivo +12 | 24 Pagina's

Biddag toen... en nu

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1986

Mivo +12 | 24 Pagina's