JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Gideon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gideon

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. De richterentijd

Na de dood van Jozua en „de oudsten die lang na Jozua leefden" eindigt een tijdvak in de Israëlitische geschiedenis. Een nieuw tijdvak begint, waarin de grondtoon te vinden is in de woorden: „Er was geen koning in Israël", „Een iegelijk deed wat recht was in zijn ogen", „De kinderen Israëls deden wat kwaad was in de ogen des Heeren", „Zo verkocht hen de Heere in de handen van ...", „De kinderen Israëls riepen tot de Heere". Op zo'n moment treedt dan steeds weer een richter naar voren.
Het volk van Israël moest de Heere dienen. Omgang met de heidense bewoners of met hun goden werd gestraft. Dit overeenkomstig de bedreigingen uit Lev. 26: 14-17 en Deut. 28: 15, 33, 43c.
De onwankelbare trouw van Israëls God schittert boven de schaduwen: hoewel Gods volk de Heere hardnekkig de rug toe keert, spaart God Israël om het verbond, met Abraham opgericht.

2. Het richterenambt

Het richterenambt is bekleed door de volgende personen:
- Otniël          - Debora en Barak   - Jaïr           - Elon            - Eli
- Ehud            - Gideon                     - Jeftha      - Abdon       - Samuël
- Samgar       - Thola                         - Ebzan      - Simson

De twee laatsten komen niet in het boek Richteren voor.

Meestal wordt er onderscheid gemaakt tussen de zes „grote" en de zes „kleine" richters. Van de „grote" richters is vaak hun roeping en levenswerk bekend.
Het woord richter betekent rechter. Toch was de richter geen gewone rechter. De richter moest meer het recht des Heeren handhaven en herstellen door de daad (de bevrijding van afgodische overheersing). De taak der ware richters was om èn de vreemde goden èn de vreemde volken uit te werpen. Israël hoorde immers geheel aan de Heere toe.

3. De midianieten

De veertig jaren van rust, die volgden nadat Dehora haar lofzang gezongen had, eindigen. Door de ontrouw van Israël komt er een nieuwe tuchtiging. De Heere gebruikt daarvoor de Medianieten. Dit volk was verwant aan Israël. Het stamde af van Abraham en Ketura (Gen. 25: 2). De verdrukking was zwaar, want Israël "versteekt" zich in de bergen (holen) om zichzelf en hun bezittingen te redden.
Het doel der Medianieten was: geen strijd en bloed vergieten, geen vernietiging, maar beroving. Ze kwamen uit het oosten, dus van over de Jordaan en werden met sprinkhanen vergeleken om hun ontzaglijk aantal en omdat ze weinig eetbaars overlieten. Als nomaden trokken ze met hun tenten en kamelen onder aanvoering van hun koningen Zebah, Tsalmuna, Oreb en Zeëb het land door. Elk jaar als Israël gezaaid had en de oogst naderde kwamen ze en trokken door Kanaän naar het westen en vervolgens door de kustvlakte naar het zuiden bij Gaza. Om dan terug te keren naar hun woestijnen tot de volgende oogsttijd aanbrak, waarop ze weer verschenen.

4. Woonplaats en afkomst

Ofra, de geboorteplaats van Gideon, was een dorp in westelijk Manasse ten noorden van de stad Sichem. Het wordt Ofra der Abiëzerieten genoemd. Abiëzer was de naam van het geslacht, waarvan Joas, de vader van Gideon, het hoofd was. De naam Gideon betekent neerhouwer. Zijn geslacht is het geringste in Manasse en bovendien is hij de jongste zoon thuis. Hij kan dus zeer weinig invloed uitoefenen. Ook wordt hij later Jerub-baäl, dat betekent Baälbestrijder, genoemd.
Dat hij de tarwe niet op de gebruikelijke manier dorste op de vrij liggende dorsvloer, maar met een stok het graan uitklopte (zoals de armen deden, Ruth 2: 17) toont de heersende nood, de gedrukte stemming en het gebrek aan moed. De vrees voor Midian heeft het volk verlamd.
Gideon dorste in de wijnpers die bestond uit twee vergaarbakken, uitgehouwen in de rotsen. In de boventse werden de druiven getreden en deze was groot genoeg om er ook in te dorsen.

5. De Baäl-dienst

Te Ofra is met goedvinden van Joas een altaar gebouwd voor Baäl als beschermgod van het land. Daarnaast staat de Asjera-paal. In de Bijbel wordt deze heilige paal aan Astarte gewijd, bos of haag genoemd. Astarte of Astóreth was de vrouwelijke tegenhanger van Baäl. De Baäl-Astartedienst ging gepaard met grote losbandigheid. De Baäldienst mag niet náást de dienst des Heeren voortbestaan. Gideon moet de var (stier) offeren en daarvoor een altaar bouwen. De Asjera-paal moet dienst-doen als brandhout. De Baäldienst moet vernietigd worden.

6. Een teken

De begeerte van Gideon om een teken te ontvangen, dient om meer zekerheid te krijgen. De bedoeling hiervan is: „Heere, ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

Mivo -16 | 10 Pagina's

Gideon

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

Mivo -16 | 10 Pagina's