JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De dankdag van Josafat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dankdag van Josafat

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Lezen:
2 Kronieken 20 : 1-17

Zingen:
Psalm 83 : 1, 3, 4, 10
Psalm 136 : 1, 2, 4, 17,  18, 21, 24, 26
Psalm 124 : 1, 2, 3, 4
Psalm 81 : 12, 7
Psalm 76 : 1, 4, 5
Psalm 75 : 1, 4, 6
Psalm 20 : 1, 3, 4, 5
Psalm 46 : 3, 4
Psalm 48 : 4, 6
Psalm 47 : 1, 2, 4
Psalm 52 : 7 (slotpsalm)

Kerntekst:
"O, onze God, zuil Gij geen recht tegen hen oefenen, want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U" (2 Kronieken 20 : 12).

"Looft den HEERE; want Zijne goedertierenheid is tot in eeuwigheid" (2 Kronieken 20 : 21).


Wat is het druk bij de tempel in Jeruzalem! Priesters, Levieten, maar ook gewone mannen, vrouwen en zelfs kinderen staan in de voorhof. Waarom zijn al die mensen bij elkaar gekomen? Waarom staan hun gezichten zo verdrietig? Wordt er niet één van de grote feesten gevierd? Nee, feest wordt er niet gevierd! Al die mensen zijn om heel iets anders naar de tempel gekomen...
Kijk daar eens! Op de stoel, die lang geleden koning Salomo heeft laten maken, staat iemand. Het is de koning van Juda. Josafat heet hij. Josafat heeft zijn volk bij elkaar laten roepen, hier in de tempel van de Heere. Want er is oorlog! Vijanden zijn het land binnengevallen. Ze willen het land veroveren. Ze zullen proberen alle mensen en kinderen te doden. Ze hebben tegen elkaar gezegd: "Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn; dat aan de naam van Israël niet meer gedacht worde". Dan zullen ze zelf in het land gaan wonen, dat de Heere aan het volk van Israël gegeven heeft.
De koning heeft gehoord dat er vijanden in het land zijn. Hij heeft gehoord dat ze al midden in het land zijn. Josafat is geschrokken! Wat moet hij doen? Zijn leger bij elkaar roepen? En dan? Het leger van de vijand is zo groot, daartegen kan hij niet vechten. En de vijand is al zo dichtbij. Wat moet hij toch doen?
Josafat weet het niet. Hij kan niet vechten tegen dat geweldige leger. Daarom zoekt hij hulp bij Iemand anders. Nee, hij stuurt geen boden naar de koning van Israël of naar die van een ander land om te vragen of die hem met zijn leger wil komen helpen. Josafat weet een beter middel. Hij gaat met zijn nood naar de HEERE. Want hij weet het: de HEERE is almachtig; Hij alleen kan redding geven.
Josafat roept een vastendag uit. Op die dag denken ze niet aan het eten en hel schoonmaken van het huis en aan al hun andere werk, maar ze bidden tot de HEERE. De oorlog is er gekomen om hun schuld. Nu vragen ze of de HEERE hen wil verlossen uil die grote nood. Of Hij uitkomst wil geven. Daarom staan al die mensen nu in het voorhof. Ze zijn gekomen om de HEERE om hulp te vragen.
Gaan al die mensen nu zelf een gebed bidden? Bidt misschien één van de priesters of Levieten hardop? Nee! Kijk eens! Daar strekt Josafat zijn handen uit naar de hemel en bidt. De koning bidt zelf voor zijn volk tot God in de hemel. En zijn volk bidt mee.
"O, HEERE, God van onze vaderen", bidt Josafat, "U bent toch die God in de hemel, Die regeert over alle koninkrijken en volken: U bent toch de Almachtige?" Josafat noemt de HEERE de God van zijn vaders. Dat is de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van Israël. Lang geleden heeft de HEERE Abraham geroepen. Hij maakte een verbond met Abraham en beloofde hem dat hij tot een groot volk zou worden. Maar bovenal beloofde de HEERE dat uit Abrahams nageslacht de Messias geboren zou worden. Josafat weet dat en daarom noemt hij de HEERE de God van het verbond!"
Ook had de HEERE beloofd dat Abrahams nageslacht het land Kanaan zouden krijgen om daarin te wonen. En dat was gebeurd. De Israëlieten wonen in Kanaan. Maar nu willen de vijanden hen uitroeien. Ze willen hen uit het land verdrijven. Ja, ze willen hen allemaal doden!
"HEERE, U woont bij ons", bidt Josafat verder. Heeft niet lang geleden Salomo deze tempel gebouwd? Heeft Salomo toen niet zelf gebeden tot de HEERE? Ja, Salomo heeft gevraagd of de HEERE wilde horen als er ook oorlog of ziekte of honger zou komen. Of Hij wilde helpen als het volk hier in de tempel tot de HEERE om uitkomst zou bidden. En de HEERE antwoordde toen. Hij kwam wonen in de tempel, in het Heilige der Heiligen.
Nu zijn er vijanden. En Josafat en zijn volk bidden tot de HEERE. "HEERE, U hebt toch altijd geholpen! En U blijft toch Dezelfde! Wilt U ons ook nu helpen? En wilt U ons ook nu vertellen wat we moeten doen? Want wij weten het niet!"
Moet Josafat gaan vechten tegen dat geweldige leger? Mag dat eigenlijk wel? De HEERE heeft de Israëlieten verboden om te vechten tegen volken, die familie van hen zijn.
En de Moabieten en de Ammonieten zijn kinderen van Lot, de neef van Abraham!
De Israëlieten hebben nog nooit tegen die volken gevochten.
Maar nu zijn de Ammonieten en de Moabieten zelf gekomen om te strijden.... En ze hebben zon groot en sterk leger. Hoe moet dat nu?
"In ons is geen kracht tegen deze grote menigte", bidt Josafat, " en wij weten niet wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U". Josafat weet niet naar Wie hij anders heen moet om hulp. Daarom vertelt hij alles aan de HEERE. Want één ding weet Josafat wel en dat weet hij ook héél zeker de HEERE alleen kan uitkomst geven.

"Volk van Juda en koning Josafat, zo zegt de HEERE: Vrees niet". Wie zegt dat? Kijk, daar tussen de priesters en Levieten staat Jahaziël. Hij is een Leviet, een zoon van Asaf. Ook Jahaziël heeft met Josafat meegebeden. Gebeden of de HEERE Zelf raad wil geven. Of Hij wil vertellen, wat Josafat en zijn volk moeten doen. En als Josafat klaar is met bidden, geeft de HEERE al antwoord. Daarvoor gebruikt Hij Jahaziël. De Geest van de HEERE komt op hem.
Door Die Geest mag hij het woord van de HEERE vertellen. Dat zegt Jahaziël ook: "Zo zegt de HEERE!" Josafat en zijn volk hoeven niet bang te zijn voor de vijand. Zij zullen zelf niets hoeven te doen, want zegt Jahaziël: "De strijd is niet uwe, maar Godes". De vijand die het land binnen is gekomen vecht eigenlijk niet tegen het vólk van Israël, maar tegen de Gód van Israël. Het zijn vijanden van Hem. "Volk van Israël", zegt de HEERE, "Vrees niet. Ga morgen naar de vijand toe en ziet het heil des HEEREN. Hij zal komen en Hij zal strijden en Hij zal de overwinning behalen." En de Israëlieten? Zij hoeven alleen maar te kijken, hoe de Heere dat zal doen! "Vrees niet, zegt Jahaziël nog eens, "want de HEERE zal met u zijn!"
Daar staat koning Josafat. Hij heeft de boodschap van de HEERE gehoord. Hij zal niet hoeven te vechten tegen de vijanden. De HEERE zal strijden. Wat is de HEERE goed! En dat voor een zondige koning en een zondig volk.
Vol verwondering buigt de koning zijn knieën om de HEERE te danken. Ook de andere Israëlieten knielen neer. De HEERE heeft het gebed van hun koning verhoord! Hij zal uitkomst geven, ook al is de vijand nu nog in het land, ja, heel dicht bij Jeruzalem.

De volgende morgen zijn Josafat en zijn volk al vroeg op. Vandaag zal de HEERE hun vijanden verslaan. Nog eens zegt Josafat tegen zijn volk, dat ze het woord van de HEERE moeten geloven en op Hem moeten vertrouwen. Want dan alleen zal het goed gaan. Dan gaan ze op weg.
Daar gaat het leger van Israël. Maar, kijk eens! Voorop lopen geen soldaten! Nee, voorop lopen de Levieten met hun muziekinstrumenten. Ze spelen en zingen. Ze loven de HEERE! Zo vast geloven ze dat de HEERE zal doen wat Hij heeft beloofd. Hoor maar, wat ze zingen: "Looft de HEERE; want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid!"
Al zingend en spelend gaan ze op weg. Achter die zingende Levieten komen de soldaten. Ze horen dat.de HEERE goed is, dat er aan Zijn goedheid geen einde komt. En dat, omdat uit dat volk van Israël de Zaligmaker geboren zal worden. Alleen om de Heere Jezus kan de Heere genade schenken aan zondaren. Het heil is des HEEREN.

Zo komen ze bij de plaats waar de vijand is. Terwijl de Israëlieten zingen tot eer van God, zien ze dat plotseling al die vreemde soldaten in verwarring raken.
En dan... O, kijk eens, wat er gebeurt! De soldaten uit Moab en Ammon beginnen zomaar te vechten met een groep soldaten die uit Seïr komen. Daarna slaan ze ook nog andere soldaten dood. De soldaten van dat grote leger beginnen tegen elkaar te vechten.
Het volk van Israël hoeft niets te doen. Ze hoeven alleen maar te kijken hoe de HEERE de vijanden verslaat. Van dat grote leger blijft niets over. Alle soldaten worden gedood. Wat overblijft is de buit. Die is voor de Israëlieten. Ze hebben wel drie dagen nodig om alle kleren en wapens weg te halen. Wat heeft de HEERE wonderlijk geholpen. Hem komt daarvoor de dank en eer toe.
Op de vierde dag komen ze bij elkaar in het dal Beracha. In dit Lofdal loven en danken de Israëlieten de HEERE voor wat Hij heeft gedaan. Hij, de Koning van alle koningen, heeft hen de overwinning gegeven. Hij verloste hen van hun vijanden. Hij, de Koning van Israël, is Koning over heel de aarde. Daarom moet iedereen Hem eren.
Dan gaan ze naar Jeruzalem om dankdag te houden. Weer komen ze in de tempel bij elkaar. Nu om de HEERE te danken voor de uitkomst die Hij gaf. Wat heeft de HEERE wonderlijk geholpen! Wat heeft Hij hen veel gegeven.
Wat hebben ook wij veel van de Heere gekregen! Zonder dat wij dat verdiend hebben. Heb je die Koning, Die je dat allemaal gaf, al leren kennen? Heb je Hem al nodig gekregen voor de vergeving van je zonden? Heeft Hij ook jou daarvan verlost? Dan zul je Hem vol verwondering daarvoor ook danken. Hier op aarde en eenmaal voor eeuwig bij Hem in de hemel. Danken voor alles, wat Hij gedaan heeft!


Ter inleiding
In deze Mivo zijn twee schetsen opgenomen die aandacht vragen rond een bepaalde tijd van het jaar. De eerste schets kan rond de dankdag aan de orde komen. De geschiedenis leert ons de noodzaak en de kracht van het gebed. Om in waarheid dankdag te houden, moeten we bidden hebben geleerd! Dat Geve de Heere ons en de kinderen. De schets van Gods (natuur-)verbond met Noach is geschreven voor het begin van het nieuwe jaar, het begin van een nieuw millennium. Bij alles wat verandert. God verandert niet. Zijn trouw schittert tegenover onze ontrouw. Dat is de boodschap naar de kinderen, als ook de opdracht die blijft staan: zolang deze aarde er is te bouwen en te bewaren. 't Is goed daar met elkaar weer eens bij stil te staan. Goede bijeenkomsten toegewenst.
Namens de commissie Mivo-12
Marianne Sollie


Aantekeningen bij de tekst 

2 Kronieken 20
vers 1: na deze: Dit is het laatste gedeelte van Josafats regering geweest.
anderen: de Syriërs en de Edomieten, die op het gebergte Seïr woonden.
vers 2: een grote menigte: In Psalm 83 : 7-9 worden een tiental volken genoemd, die bij of wat verder van Juda vandaan liggen.
der zee: de Zoutzee of Dode Zee
vers 3: stelde zijn aangezicht: had een vast voornemen in zijn hart.
riep een vasten uit: opdat een ieder bekwamer zou zijn om God te bidden voor de welstand van het land en de afkering van de vijanden en om een openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun voorgaande zonden, en van een oprecht voornemen om in het toekomende zich te beteren (zie verder achtergrondinformatie).
vers 5: stond: op de koninklijke stoel die Salomo had laten maken, zodat iedereen hem zien kon, te vergelijken met een preekstoel (2 Kronieken 6 : 13). nieuwe voorhof: het buitenste voorhof, waarin het volk stond.
vers 7; tot in eeuwigheid: tot de Messias is gekomen en de Wet is vervuld.
vers 9: Uw Naam in dit huis is: de Heere had bij de inwijding Zelf de tempel vervuld met Zijn heerlijkheid (2 Kronieken 4 : 14).
vers 11: vergelden: ze vergelden ons kwaad voor goed...
vers 12: recht tegen hen oefenen: hen straffen. onze ogen zijn op U: wij vertrouwen op U.
vers 13: voor het Aangezicht des Heeren: in het grote voorhof met het gezicht naar de tempel gekeerd.
vers 15: de strijd is niet uw, maar Godes: niet u zult strijden, volk van Israël, maar de Heere zal het doen.
vers 17: zal met u wezen: de Heere is met ons met Zijn Vaderlijke gunst, voorzienigheid en krachtige bijstand.
vers 18: neigde: boog en liet zo zien dat hij de belofte van de Heere geloofde.
vers 19: Kahathieten: kinderen van Kahath, die geen priesters, maar wel zangers waren (1 Kronieken 6 : 22).
vers 20: gelooft aan Zijn profeten: gelooft de belofte van God, gesproken door Zijn profeten.
vers 21: de heilige Majesteit: de heilige en heerlijke God voorde toegerusten: voor de soldaten, die ten strijden uittogen.
vers 22: achterlagen: letterlijk betekent dit woord soldaten die zich verscholen hadden en keken of ze de vijand onvoorzien konden overvallen. De Heere heeft een geest van verwarring gestuurd, waardoor ze hun vrienden voor vijanden aanzagen.
vers 25: dode lichamen: kleding
vers 27: voorspits: voor aan het leger
vers 28: tot het huis des Heeren: in het grote voorhof
vers 29: verschrikking Gods: door God gezonden, die zo groot was, dat niet één vijand nog in het land durfde komen.

Achtergrondinformatie 

Josafat
Josafat was de zoon van de godvrezende koning Asa, die aan het eind van zijn leven ziek werd (zie 2 Kronieken 16 : 12). Zijn naam betekent "Jehova is Rechter". Als Josafat 35 jaar is, wordt hij koning in de plaats van zijn vader. Josafat is een godvrezende koning van wie we, zoals ook van zijn vader Asa, lezen "dat hij wandelde in de wegen van zijn vader David" en "dat hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn geboden" (2 Kronieken 17 : 3, 4).
Vijfentwintig jaar heeft Josafat over Juda geregeerd. Daarbij zijn waarschijnlijk ook de twee jaar meegeteld, dat Josafat samen met zijn zieke vader Asa geregeerd heeft. Tijdens zijn regering heeft Josafat vriendschap gesloten met het koningshuis van Israël, waar in die tijd de goddeloze Achab koning was. Die vriendschap ging zelfs zover, dat Josafats zoon trouwde met Athalia, de dochter van Achab en Izebel. Josafat heeft ook meegevochten in twee oorlogen, die Achab en later zijn zoon Joram voerden (zie 2 Kronieken 18 en 2 Koningen 3). Op wonderlijke manier wilde de Heere hem in deze oorlogen bewaren en gaf Hij op een ongedachte wijze uitkomst. Josafat werd om deze vriendschap door de Heere bestraft en ook gestraft (zie 2 Kronieken 19 : 1-2, 2 Kronieken 20 : 35-37). In de nu te behandelen geschiedenis blijkt opnieuw de trouw van de Heere. Op een manier die Josafat niet had kunnen bedenken, geeft Hij uitkomst. Ook komt in deze geschiedenis het geloofsvertrouwen van Josafat sterk naar voren. Zijn kinderlijke afhankelijkheid is ook in deze geschiedenis op te merken. De betekenis van Josafats naam wordt hier wel heel sterk bewaarheid: "Jehova is Rechter".

Inval van de Moabieten en de Ammonieten
De Moabieten en de Ammonieten waren de kinderen van Lot (zie ook Genesis 19 : 36-38). Samen met de Edomieten waren dit broedervolken van Israël. De Heere had de Israëlieten verboden tegen deze volken te strijden (Deuteronomium 2 : 5, 9, 19). Zo hadden ze bij de inname van het land Kanaän niet tegen Edom, dat hen de doorgang weigerde, mogen vechten. De Israëlieten moesten om dat land heen trekken (Numeri 20 : 14-21). Nu vallen deze volken, samen met nog anderen, Juda binnen. In Psalm 83 worden ze genoemd. Het zijn de Edomieten van het gebergte Seïr, die net als de Moabieten en de Ammonieten, ten oosten van de Dode Zee woonden, de Hagarenen, een zwervende volksstam die zich wat meer naar het oosten tot aan de Eufraat bevond. Gebal, dat misschien ten zuiden van de Dode Zee lag, Amalek, dat ook meer zuidelijk bij de Perzische Zee lag. Verder worden nog genoemd het in het westen aan de zee gelegen Palestina (dat zijn de Filistijnen), Tyrus en Assur. Deze tien volken hebben zich tegen de Heere en Zijn volk verbonden. Hun doel is het volk van Israël uit te roeien en te vernietigen, "dat zij geen volk meer zijn; dat aan de naam Israëls niet meer gedacht worde" (Psalm 83 : 5).
Om Kanaän in bezit te nemen en daarin te gaan wonen, waren ze opgetrokken met alles wat ze hadden, zoals blijkt uit vers 25. Zij hadden hun eigen woonplaats voorgoed verlaten, om het land Kanaän te veroveren. Om zo het grote doel, dat God met Zijn volk had, te verijdelen. Het was hier weer de oude strijd van satan tegen de Heere. Want zou die opzet gelukken en Juda en daarbij het huis van David vernietigd worden, dan zou ook de belofte van het Vrouwenzaad niet worden vervuld. Het doel was ten diepste te voorkomen, dat de Messias uit het volk van Israël geboren zou worden. Daarom hadden de vijanden ook dit plan bedacht.
Het was daarom niet een strijd van Israël, maar van God Zelf. Daarom zal ook de God van Israël tegen hen strijden. Het volk hoeft alleen maar toe te kijken. Evenals eenmaal bij de Rode Zee geldt het ook hier "De HEERE zal voor u strijden en gijlieden zult stil zijn" (Exodus 14 : 14).

Een vasten
Als Josafat hoort van de vijandelijke inval, maakt dat op hem zo'n overweldigende indruk, dat hij maar één ding weet te doen. Hij laat voor heel Juda een dag voor verootmoediging en gebed uitschrijven, opdat zij zich met elkaar zouden verenigen om hun zonden te belijden en de Heere om hulp te vragen. Vasten, het zich onthouden van spijs en drank, is een teken van verootmoediging van de zonden die zijn gedaan. Zo moet het volk uitdrukking geven aan de rouw, die door deze inval over hen allen gekomen is, en de aandacht van de Heere vestigen op de daardoor ontstane noodtoestand (vergelijk Richteren 20 : 26). Dit vasten is dan ook de eerste schrede tot het "vragen van de Heere" om daardoor te weten wat te doen. En dat gebeurt in Jeruzalem, in de tempel, waar de Heere Zijn woning houdt.
Dit vragen van de Heere moet door middel van de priesters gebeuren. Maar eerst houdt Josafat een aangrijpend gebed.
Josafat zelf was de mond der gemeente tot God en heeft dit niet overgelaten aan de priesters en Levieten. Josafat de koning van Juda, bidt zelf voor zijn volk. Hij laat dat niet over aan zijn volk, maar is zelf de voorspreker. De Heere Jezus, de eeuwige Koning van Zijn volk, is ter rechterhand Gods, waar "Hij ook voor ons bidt" (Romeinen 8 : 34).

Josafats gebed
Josafat erkent de soevereine heerschappij van de Goddelijke voorzienigheid. Hij geeft God de eer en ervaart er voor zichzelf de vertroosting van. Hij wijst de Heere op het verbond, dat Hij uit enkel genade met Abraham en zijn nakomelingen heeft gemaakt. Hij wijst op het recht vanwege de belofte, dat zij hadden op het goede land, waarin zij woonden. Hij maakt melding van het heiligdom, dat zij gebouwd hadden voor Gods Naam, het teken van Gods gunstrijke tegenwoordigheid onder hen. Hij wijst op de ondankbaarheid en onrechtvaardigheid van zijn vijanden. Hij belijdt zijn totale afhankelijkheid van God voor redding en uitkomst.
Josafat noemt de Heere "God onzer vaderen". Israël is immers het volk door de Heere verkoren. Daarom ook "onze God" (vers 7, 12), "Uw volk" (vers 7) Hij was het ook. Die het land Kanaän aan Israël tot een bezitting gaf. Vandaar "Gij hebt de inwoners verdreven" (vers 7), "Uw bezitting, die Gij ons gegeven hebt" (vers 7,10).
Ook spreekt uit dit gebed de zekerheid van de almacht van de Heere. Dat er voor Hem niets onmogelijk is. Hij is de God in de hemel. Die heerst over alle koninkrijken der aarde". Dit gebed wijst terug naar Salomo's gebed (2 Kronieken 6 : 24-42); Van de zekerheid van de gebedsverhoring, zo dikwijls Israël uit zijn benauwdheid roept tot Hem, Wiens Naam "in dit huis is", dat wil zeggen Die van daaruit Zijn machtsopenbaring zal doen uitgaan (vers 9).
Josafat is hier zeer gering in eigen ogen, toont zich diep afhankelijk van zijn God en bewijst ook daarmee dat hij wandelde in de voetstappen van zijn vader David.

Jahaziël
Jahaziël, één van de zonen van Asaf, een tempelzanger, mag het Woord van de Heere verkondigen. Hij wordt hier uitdrukkelijk getekend als "Leviet", waardoor het onverwachte van het optreden van deze man als drager van het woord Gods in het volle licht wordt gesteld. We lezen dan ook alleen hier van het profetisch optreden van Jahaziël.
Hij mag verkondigen dat de Heere Zijn volk zal helpen, omdat de vijand ten diepste strijdt tegen de God van Israël. Waarschijnlijk is Jahaziël ook de dichter geweest van Psalm 83.

De verhoring van Josafats gebed
Josafat en zijn volk ontvingen de verzekering van de overwinning met geloof, eerbied en dankbaarheid. De belofte dat het volk van Juda zelf niet zal behoeven te strijden, maakt op Josafat zo'n indruk, dat hij in aanbiddende houding op de knieën valt en met zijn gezicht de aarde aanraakt. Het volk werpt zich languit ter aarde om zo hun eerbied te betuigen voor het majesteitelijke Godswoord. Het Levietenkoor heft het hallel aan ter ere van de Heere.
Daarna wijst Josafat het volk erop, dat het in de Heere hun God moet geloven. Het moet de Heere voor de Betrouwbare houden, ook al weten ze niet hoe Hij de vijanden zal overwinnen. Koning en onderdanen gehoorzamen de stem des Heeren. De volgende dag trekken ze de vijand tegemoet. Voorop lopen de Levieten met achter hen de soldaten uit Juda en Jeruzalem. De koning laat dus de heilige zangers, de zangers des Heeren, aantreden, alsof het niet ging tot een strijd, maar tot een heilige, feestelijke samenkomst. Zo sterk was het geloof van Josafat. Deze heilige zangers waren ook tot steun en sterkte voor het volk, opdat ze niet zouden wankelen in het geloof. En zoals eenmaal bij Jericho geeft de Heere ook hier de overwinning. En dat zonder dat het leger iets hoeft te doen.

De vijand uitgeroeid
De Heere stelde achterlagen. Het Hebreeuwse woord betekent een volk dat zich verborgen heeft en nu de vijand bespiedt om hem te overvallen. God heeft een geest van verwarring onder hen gezonden, zodat ze elkaar voor vijanden hielden. Zo hebben ze elkaar bevochten en gedood. Zoals de Heere lang tevoren de Kanaänieten en de Midianieten verslagen heeft, zo ook de Moabieten en de Ammonieten (zie ook Richteren 4 : 15; 7 : 21, 22). De Heere heeft Juda's vijanden in hun eigen zwaard doen vallen.

Psalm 83, 47, 48
In deze tijd zijn de Psalmen 83, 47 en 48 ontstaan.
Psalm 83 spreekt van de vrees voor de vijand en het gebed tot God om verlossing van die vijanden, die zovelen zijn. Het is een krijgsgebed, waarmee het beangste volk Gods de hemel om uitkomst en redding bestormt. Talrijke en machtige volken hebben zich onder aanvoering van de Moabieten en de Ammonieten samen verbonden om Israël te verdelgen en zijn naam van de aarde te verdoen, dat het geen volk meer zij.
Psalm 47 is gedicht naar aanleiding van de overwinning van de Heere op Juda's vijanden. Daarbij heeft Hij Zich bewezen de God van Zijn volk en de Koning van de ganse aarde te zijn. De Heere is nedergekomen tot redding van Zijn volk Daarvoor moet Hij de eer ontvangen. De Heere, Die Israël eenmaal het land Kanaän gaf, heeft dat bevestigd. Zijn liefde tot Zijn volk is een eeuwige liefde en daarom onveranderlijk. "God vaart op met gejuich" betekent niet, dat Josafat de Ark mee had genomen in de strijd. Er wordt mee bedoeld een onzichtbaar wederkeren van de Heere, nadat Hij was nedergekomen "in de betoning van Zijn schitterende almacht en rechtvaardigheid aan Zijn vijanden. Dit opvaren van God als Overwinnaar, nadat Hij Zijn vijanden verslagen en Zijn volk redding heeft aangebracht, is een voorbeeld en onderpand van de hemelvaart van Christus, nadat Hij de volkomen overwinning op de machten van zonde en satan had behaald. (In Psalm 47 vinden we een heenwijzing naar het dal Beracha (= Lofdal), waar het volk de Heere loofde voor Zijn wonderlijke redding. "Uit dit Lofdal hield God na volbrachte verlossing als het ware Zijn hemelvaart: gelijk het leger naar de heilige stad, zo keerde de Legeraanvoerder naar de hemel terug".)
Psalm 48 is gebruikt toen het volk voor de tweede keer samenkwam in de tempel in Jeruzalem om de Heere te danken. In het eerste vers staat eerst een "lied" en dan een "psalm". Dat is om duidelijk te maken, dat het een zuivere lofpsalm is, een lied tot verheerlijking van de Naam en stad van de Heere. Jeaizalem is in deze psalm niet alleen het voorbeeld van de Kerk van het Nieuwe Testament, maar ook de bron, waaruit alle geestelijk heil in de Messias voor de ganse aarde vloeien zou. In het achtste vers van deze Psalm wordt de almacht des Heeren waarmee Hij de vijanden vernietigd heeft, gelijkgesteld met die, welke Hij in het vernielen van de schepen van Tarsis ten toon spreidde. Dat is een duidelijke zinspeling op het Goddelijk gericht, dat Josafat ongeveer vijf jaar eerder zelf had ondervonden, toen hij zich met Ahazia van Israël verbond tot vernieuwing van de handelsscheepvaart naar Ofir (vers 35). In deze Psalm vinden we een beeld van de Gemeente Gods, de Kerk van Christus, waarvan Sion en Jeruzalem het voorbeeld en de grondslag zijn.

Het dal van Josafat
Dit dal was in wezen een gedeelte van het Kedrondal. In Joël 3 : 2 wordt ook nog een keer over dit dal gesproken. Daar wordt gezegd dat de Heere alle heidenen zal vergaderen en af zal voeren naar het Dal van Josafat en daar met hen zal richten, "vanwege Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid en Mijn land gedeeld". De Heere zal Zijn vijanden en de vijanden van Zijn volk richten, (vergelijk Heidelbergse Catechismus Zondag 19 vraag en antwoord 52), "Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen zal..."

Antwoorden

Weet je het nog?
1. Koning Josafat
2. Moabieten en Ammonieten met nog andere volken.
3. Hij riep een vastendag uit.
4. In de tempel in Jeruzalem.
5. Jahaziël
6. De Heere zou de vijand verslaan en het volk van Israël hoefde alleen maar te kijken.
7. Ze geloofden het Woord van de Heere en prezen Zijn Naam.
8. Voor de soldaten uit liepen de Levieten, die zongen tot eer van de Heere.
9. De Heere zorgde ervoor dat de vijanden elkaar versloegen. "Hij stelde achterlagen".
10. Zij dankten eerst in het dal Beracha en later in de tempel te Jeruzalem de Heere voor wat Hij hen had gegeven.

Om over te praten
1. Koning Josafat bad of de Heere hem en zijn volk wilde verlossen van de vijanden die het land waren binnen gekomen. Hij vroeg of de Heere uitkomst wilde geven en wilde gedenken aan het verbond, dat Hij gemaakt had. Josafat was hier dus voorbidder voor zijn volk. Daarin lijkt Josafat op de Heere Jezus. Die aan de rechterhand van Zijn Vader bidt voor al degenen, die Hem van Zijn Vader gegeven zijn (Johannes 17). Dat zijn zij, die al een nieuw hart hebben, maar ook alle mensen die nog een nieuw hart moeten krijgen. Als we een kind van de Heere zijn geworden, bidt de Heere Jezus voor ons of Zijn Vader ons bewaren wil van de boze en of Hij ons eenmaal een plaats geeft bij Hem in de hemel. Als we nog geen kind van de Heere zijn, moeten (en mogen!) we Hem vragen om waarachtige bekering.

2. Op deze vraag zijn heel persoonlijke antwoorden mogelijk. Algemenere antwoorden zijn: gezondheid, verstand om op school ons werk te doen, eten en drinken, kleren om aan te trekken, dat we in een land mogen wonen waar geen oorlog is enzovoorts. Dat wij het Woord van de Heere mogen hebben en ernaar mogen luisteren en erin lezen.

3. Ieder kind heeft op zijn tijd wel iets wat hij heel moeilijk vindt. Op deze vraag zullen dus heel verschillende antwoorden komen. Het is mogelijk dat er zelfs dingen naar voren komen, waar we geen idee van hadden. Al deze problemen oplossen, of ze nu wel of niet genoemd worden, zal ons niet lukken. Het belangrijkste is echter, dat de kinderen ervan doordrongen zullen mogen zijn, dat al kunnen mensen niet helpen, voor de Heere niets te wonderlijk is. En dat ze met alle dingen naar Hem toe mogen gaan.

4. Kanttekening 7 bij 2 Kronieken 20 : 3 is hierover heel duidelijk: 'Opdat een ieder te bekwamer zou zijn om God te bidden voor de welstand van het land en de afkering van de vijanden en om een openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun voorgaande zonden en van een oprecht voornemen ook in het toekomende zich te beteren.' Probeer dit met eigen woorden de kinderen uit te leggen.

5a. De Moabieten en de Ammonieten probeerden het volk van Israël, het volk van de Heere, waaruit de Messias geboren zou worden, uit te roeien. Ze probeerden dus eigenlijk te voorkomen, dat de Heere Jezus geboren zou worden.
5b.De vijanden van de Heere zullen door hem gestraft worden. Er zal er niet een van overblijven.
5c.Zolang we onbekeerd voortleven, zijn we vijanden van de Heere. Dan zullen ook wij eenmaal door de Heere geoordeeld worden. Wat een wonder als we van de zonden verlost worden door het bloed van de Heere Jezus. Dan zullen we vrijgesproken worden van alle schuld en zonden en een plaats krijgen bij Hem in de hemel om Hem eeuwig te loven en te danken voor wat Hij gedaan heeft. En dat alleen uit genade!

Even puzzelen
Muziek puzzel (puzzel 2) "Looft den HEERE want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid" (2 Kronieken 20 : 21). 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Mivo -12 | 30 Pagina's

De dankdag van Josafat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Mivo -12 | 30 Pagina's