Theodorus Van Der Groe
A Aanwijzingen voor het gebruik
- Houd de inleiding niet, alvorens eerst in elk geval enkele preken van Van der Groe zelf gelezen te hebben; dit is altijd de beste manier om een persoon enigszins te kunnen begrijpen (zie literatuuropgave).
- De schets valt uiteen in een historisch en een leerstellig gedeelte. Het is wellicht raadzaam beide facetten ook door twee verschillende inleiders te laten belichten.
- In de schets wordt ervan uitgegaan, dat de inleider enigermate op de hoogte is met het verschijnsel van de "Nadere Reformatie". Is deze beweging je onbekend, waag je dan niet aan deze inleiding, voor je eerst in de Nadere Reformatie te hebben verdiept.
B historisch gedeelte
Theodorus van der Groe leefde van 1705-1784. Wij rekenen hem tot de "oude schrijvers", anders gezegd: tot de vertegenwoordigers van de "Nadere Reformatie". Hij is van deze beweging een van de laatste en ook een van de belangrijkste woordvoerders. Wanneer wij het historisch overzicht van het leven van Van der Groe in schema willen brengen, kunnen wij dat het beste doen aan de hand van de drie plaatsen, waar hij geruime tijd heeft doorgebracht: Zwammerdam, Rijnsaterwoude en Kralingen.
1. Zwammerdam
Op 3 september 1705 werd Dirk (Theodorus) van der Groe in dit plaatsje geboren als zoon van Ludovicus van der Groe (predikant!) en Johanna Laats. Eerder was uit dit huwelijk al een dochter geboren, de later zo bekende en godvruchtige Eva van der Groe. Na de vroege dood van zijn vader werd Theodorus door zijn moeder voorbestemd om predikant te worden. Hij doorliep de lagere en latijnse school, waarna hij op achttienjarige leeftijd werd ingeschreven als theologisch student aan de Leidse Universiteit. Zijn voornaamste professoren: Johannes a Marck (kerkgeschiedenis) Johannes Wesselius en T.J. van den Honert (dogmatiek). Aan de uni- versiteit verwierf Van der Groe zich een grondige kennis van de grondtalen van de Heilige Schrift en van de andere theologische vakken.
2. Rijnsaterwoude
Nadat hij door het afleggen van de vereiste examens zijn beroepbaarstelling had verkregen, heeft Van der Groe een half jaar op zijn eerste beroep moeten wachten. Nadat hij een beroep ontving van het dorpje Rijnsaterwoude, heeft hij dit aangenomen; hij deed intrede met de woorden van 1 Thessalonicenzen 2:8. Hij deed zich in die eerste tijd kennen als een ijverig en getrouw predikant, maar hij miste toch de persoonlijke en bevindelijke kennis van de zaken die hij predikte. Door het eenvoudige onderwijs van een vrouw uit een naburige gemeente heeft het de Heere behaagd zijn ogen te openen voor de gevaarlijke staat, waarin hij verkeerde. Zijn prediking, die voordien al rechtzinnig was, werd van die tijd af scherper en "afsnijdender". Dit bezorgde hem geleidelijk meer vijandschap uit de kring van de gemeente van Rijnsaterwoude, een vijandschap, die zich in zijn tweede standplaats nog heviger zou openbaren.
3. Krälingen
Verreweg de langste tijd van zijn ambtelijke bediening heeft Van der Groe in Kralingen doorgebracht, toen nog een klein dorp onder de rook van Rotterdam, waar men voornamelijk in het levensonderhoud voorzag door het graven van turf. Door de grote waterplassen, die ontstonden in de afgravingen, werd het dorpje steeds meer in zijn bestaan bedreigd, reden, waarom hel tenslotte in zijn geheel verplaatst moest worden. Het kleine kerkje aan de Veenweg, waar Van der Groe zovele malen het Woord heeft bediend, is dan ook reeds in 1844 gesloopt. Op 10 juli 1740 werd Van der Groe te Kralingen bevestigd, waarna hij intrede deed met de woorden van 2 Korinthe 2:16 "En wie is tot deze dingen bekwaam?" Op 24 juni 1784 stierf hij er.
Met getrouwheid en diepe ernst heeft Van der Groe zijn ambt in Krälingen bediend in de vierenveertig jaar, die de Heere hem daar gaf. Zeer veel heeft hij er ook geschreven(zie de literatuurlijst). Veel aandacht trokken ook zijn uoensdagavondpredikaties, die hij 's winters elke week hield. Vermeldenswaard is misschien, dat hij hiervoor ƒ 100,— per jaar ontving. Van der Groes getrouwheid in zijn bediening blijkt onder meer uit zijn vrees voor ontheiliging van de sacramenten. Er is een brief bewaard gebleven, door hem geschreven aan de Classis van Schieland, waaruit zijn zorg blijkt aangaande het verschijnsel, dat in openbare zonden levende ouders toch hun kinderen willen laten dopen, en waarin hij vraagt om raad. Bekend is ook, hoe Van der Groe een zekere Voskuil, lidmaat der gemeente, in 1744 het Heilig Avondmaal onthield wegens ontheiliging van de dag des Heeren.
Dit overzicht van de levensloop van Van der Groe moet beknopt zijn, daar over zijn uiterlijke levensomstandigheden ons weinig bekend is. De geruchtmakende strijd met Groenewegen zal tersprake komen in C (leerstellig gedeelte). Op te merken valt nog, dat Van der Groe in veel kerkelijke geschilpunten een behoudend standpunt innam; zo was hij een tegenstander van de invoering van de Psalmberijming van 1773, van de vaccinatie tegen de pokken en van de nieuwe drukletter en de pas ingevoerde nieuwe spelling.
Tenslotte moeten wij nog wijzen op een conflict, dat Van der Groe in 1756 kreeg met zijn Rotterdamse ambtgenoot Ds. P. Hofstede.
Het ging over het oude geschilpunt, of de Overheid zeggenschap hebben mocht in kerkelijke aangelegenheden. Hofstede meende van wel. Daartegen schreef Van der Groe toen een vertaling van het latijnse werkje van Gisbertus Voetius "Verhandeling.over de kerkelijke macht", waarin hij zich deed kennen als een Voetiaan. Bitter scherp, rancuneus en kwaadaardig was de reactie van Ds. Hofstede in zijn "Kralingiana, of Zedige Aenmerkingen over de Kralinger Twistschriften", waarin hij een karikatuur tekent van Van der Groe, die helaas door velen is overgenomen.
In zijn Kralingse tijd is Van der Groe in het huwelijk getreden met Johanna Cornelia Bichon in 1754. Het huwelijk bleef kinderloos.
C Leerstellig gedeelte
Boetprediker
Een gedachte, die in de predikaties van Van der Groe -"vooral in zijn "Biddagspredikatiën - telkens weer naar voren komt, is die van het diep verval, waarin kerk en volk verkeerden. Vèr achtte hij de kerk afgeweken van de sporen, die een Calvijn en een Teelinck hadden aangewezen. Hij beschouwde het grootste gedeelte van zijn gemeente als onbekeerd. Wel kon hij ook de onbekeerden op een lieflijke wijze vermanen, maar de gerichtsprediking overheerste. Een citaat uit een biddagspredikatie over Openbaring 3:10,11:"Gij Godlozen, gij gerusten, gij blinden en geveinsden, gij halfbekeerden, gij sleur- en blote naamchristenen; ulieden allen gezamenlijk moet ik zeggen, dat de Heere Jezus ook uwe werken weet; dat Hij geen aasje waarachtig geloof of lijdzaamheid der heiligen nog in ulieden vindt; dat gij een vreselijke ure der verzoeking van Hem zult hebben, tot uw tijdelijk een eeuwig verderf, als gij u niet eens haastelijk en in der waarheid tot Hem bekeert en Hem oprecht gelovig om Zijn genade en Geest wilt bidden; dat de tijd uwer verdraagzaamheid en bekering zeer kort zal zijn, en dat gij of eens zonder uitstel 't woord Zijner lijdzaamheid zult moeten leren bewaren, of dat Christus anders eens al Zijn geduld en lijdzaamheid omtrent ulieden voor eeuwig geheel zal afleggen; want Hij roept ook tot u allen: Ziet, Ik kom haastelijk...."
Leerqeschillen
In het midden van de achttiende eeuw, de tijd waarin Van der Groe arbeidde, rees in de kerk van Nederland een leergeschil. De strijd ging over de vraag, of de verzekering des geloofs tot het wezen van tiet zaligmakend geloof behoort, of tot het welwezen. Ter verduidelijking: tot het wezen van het geloof behoren die zaken, zonder welke het geloof geen geloof meer is; tot het welwezen van het geloof rekenen wij die dingen, die tot een krachtig en gezond geloofsleven behoren. Een voorbeeld: een ziek mens is wel niet een mens in zijn welwezen, maar hij blijft toch een méns (in zijn wezen). Zo was de strijdvraag nu: kan een geloof bestaan, dat de verzekering mist? De strijd werd begonnen door Ds. Theodorus van Thuynen te Dokkum. Hij stelde dat het geloof bestaat in een verzekerd vertrouwen. Van Thuynen werd over zijn stellingen aangevallen door de Groningse professor A. Driessen, die beweerde, dat. het wezen des geloofs niet in verzekerd vertrouwen, maar in een toevluchtnemen tot Christus bestaat, dat zich openbaart in een hongeren en dorsten naar Zijn gerechtigheid, waarop later de verzekering dan volgt. Ieder voelt, hoe belangrijk deze vragen zijn. Het gaat hier over eeuwig wel of eeuwig wee. Heeft iemand, die wél hongert en dorst naar Christus' gerechtigheid, maar niet de verzekering kent, nu het waarachtig geloof of heeft hij het niet?
Briefwisseling
In deze strijrlvragen werd ook Theodorus van der Groe betrokken. De aanleiding daartoe was als volgt: de bekende Rotterdamse koopman Adriaan van der Willigen, vriend van Alexander Comrie, kwam over het genoemde leergeschil in conflict met Jacobus Groenewegen, de schrijver van het tweede deel van de bekende bundel geestelijke liederen "Lofzangen Israëls". Groenewegen was geen predikant, maar theologisch toch zeer onderlegd. Hij stelde zich in de twisten aan de zijde van Prof. Driessen en leerde dus, dat er bij hongeren en dorsten naar Christus reeds geloof aanwezig is. Daarmee was Van der Willigen het niet eens; hij werd nu bijgevallen door Van der Groe. Zó hoog liep het conflict, dat Van der Groe evenals zijn zuster Eva tot de mening kwam, dat Groenewegen zich bedroog voor de eeuwigheid. Opgemerkt moet hierbij wel worden, dat Groenewegen zich over Van der Groe op erg onheuse wijze had uitgelaten. Heel duidelijk leren wij in dit conflict met Groenewegen het standpunt kennen van Van der Groe: hij rekent de zekerheid tot het wezen van het geloof. Alles komt aan op deze zekerheid. Uel erkent hij,dat er ook in de wedergeborene nog twijfel en ongeloof is, maar hij stelt duidelijk, dat Gods kinderen hebben te staan naar de bestendige zekerheid des geloofs. Groenewegen beriep zich op Wilhelmus cl Brakel, die het toevluchtnemen naar Christus tot het wezen, en de verzekering tot het welwezen van het geloof rekende in zijn "Redelijke Godsdienst". Van der Groe weet wel, dat Brakel zo schrijft, maar hij acht het toch beter terug te keren tot de "oude theologanten" (hiermee bedoelt hij vooral Calvijn), die altijd hadden geleerd, dat de zekerheid tot het wezen van het geloof behoort.
Vereniging met Christus
Het hoofdthema van de prediking van Van der Groe zouden wij kunnen noemen zijn voortdurend wijzen op de noodzakelijkheid van de persoonlijke en bewuste kennis van Christus. Aan die kennis van Christus gaat vooraf een zich totaal verloren en verdoemlijk weten voor God door de scherpe prediking der heilige Uet Gods. Uiterst scherp kon Van der Groe de Wet prediken, uiterst rijk daartegenover ook de Christus uitstallen. Voortdurend wijst hij erop, dat de ziel nooit rust zal hebben, voor zij op Christus en Zijn volbrachte arbeid rusten mag. liel moeten wij hier opmerken, dat het niet juist is, wat sommigen ook nu nog stellen, nl. dat Van der Groe van geen geestelijk leven wilde spreken vóór de rechtvaardignaking. Ook is, het niet zo, dat hij in zijn predikaties alleen maar klappen geeft aan "bekommerde" zielen, die tot de verzekerdheid des geloofs nog niet gekomen zijn. Mild kan hij zulke zielen opbeuren, maar nooit zal hij nalaten erop te wijzen, dat zij Christus deelachtig moeten worden. In de Gereformeerde Gemeenten wordt Theodorus van der Groe bemind om de ernst van zijn predikaties, om de wijze, waarop hij het Woord Gods recht snijdt, en om zijn voortdurend wijzen op de noodzakelijkheid van het verliezen van al onze "steunsels" en het persoonlijk deelachtig worden van Christus' gerechtigheid. Wat de twisten over het wezen des geloofs betreft, heeft echter Alexander Comrie op onze gemeenten een grotere invloed uitgeoefend dan Van der Groe. Bekend is, dat de twisten Comrie smartten. Hij wees toen op het onderscheid tussen de "hebbelijkheid" en de "dadelijkheid" van het geloof. De hebbelijkheid Van het geloof is de planting van het geloof, die God in het hart van Zijn uitverkorenen plant in de wedergeboorte. In die planting van het geloof zijn alle vermogens om tot geloofsdaden te komen (kennis, toestemmen en vertrouwen, zie Heidelbergse Catechismus Zondag 7!) in de kiem aanwezig, zoals in de bloembol de gehele bloem in de kiem schuilgaat. Nu moet het ingeplante geloof, de hebbelijkheid dus, komen tot de dadelijkheid, dat wil zeggen tot de oefeningen des geloofs, zoals de bloembol zich moet ontvouwen tot de bloem in haar pracht. Deze visie van Comrie lijkt het meest schriftuurlijk en evenwichtig, en is daarom in onze gemeenten algemeen aanvaard.
D Gespreksvragen
1. Is het goed, de "oude schrijvers" te blijven lezen in de leesdiensten? Lees je ze zelf wel eens?
2. Wat denk je zelf over de vraag, of het hongeren en dorsten naar Christus tot het wezen des geloofs behoort?
3. Vind je het een goede ontwikkeling, om van biddagen "bidstonden" te maken?
Welk karakter moet een biddag- of een dankdagpredikatie dragen?
4. Mag de overheid iets te zeggen hebben in kerkelijke zaken? Hoe was dat bv. ten tijde van de Synode van Dordrecht?
5. Van der Groe schreef zijn "Toetssteen van ware en valse genade". Wat is "valse genade" eigenlijk?
Zou je op grond van de Heilige Schrift enige kenmerken van ware en valse genade kunnen noemen?
E Literatuuropgave
Christelijke Encyclopedie, Kampen, 1958, deel III, blz 310
G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek, Utrecht, 1966, deel III blz. 162-165 (betr. de twisten over het wezen van het geloof)
C. Graafland, De zekerheid van het geloof, Wageningen, 1961, blz. 200-244
A.W.C. van Dijk, Die des nachts zijn huis bewaakt, Dordrecht, 1972
Th. van der Groe, De waarachtige bekering, Utrecht, z.j.
Th. van der Groe, Zestien biddagspredikatiën, Veenendaal, 1975
Th. van der Groe, De genezing van de blinde Bartimeüs, Utrecht z.j.
Th. van der Groe, Het ware zaligmakende geloof, Utrecht, z.j.
Th. van der Groe, Toetssteen der ware en valse genade (2 delen), Utrecht, z.j.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978
Salvo | 68 Pagina's