JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het tweede gebod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tweede gebod

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het tweede gebod is vast één van de makkelijkste geboden. Beelden hebben wij niet, noch in de kerk, noch in huis. Het is meer een gebod waar de Roomse kerk nog wat van kan leren, en waar vroeger het volk Israël wat van kon leren. Maar bij ons zit het gelukkig redelijk goed. Deze gedachten kunnen in je opkomen als het over het tweede gebod gaat. Maar tegelijk voel je wel aan dat het eigenlijk niet waar kan zijn dat er "makkelijke" geboden zijn. Wat heeft het tweede gebod ons eigenlijk te zeggen? Wat is de betekenis van dit gebod voor ons vandaag de dag?
Deze vragen - maar ook andere - komen aan de orde in de schets die voor je ligt.

1. Het tweede gebod

Het is zondagmorgen. Het eerste psalmvers is gezongen en de ouderling begint met het lezen van de Wet. "Ik ben de HEERE, uw God... het eerste gebod: gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Het tweede gebod: gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in de hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen...". Wie deze twee geboden hoort, kan misschien op het eerste gezicht weinig verschil ontdekken.
Beide geboden gaan over afgoden en beelden. Toch is er een belangrijk onderscheid. In het eerste gebod verbiedt de Heere om andere goden te dienen. Het gaat dan om Wie wij moeten dienen. Het tweede gebod gaat een stap verder. Want het is niet genoeg om te weten dat we de Heere moeten dienen.
De manier waarop we Hem (niet) moeten dienen, is net zo belangrijk.
Daarover gaat het in het tweede gebod. In het tweede gebod zegt de Heere hóe Hij gediend wil worden. Al onze eigen gedachten over de manie- ren waarop wij de Heere dienen, worden afgesneden. Ondanks dit verschil is er toch een sterk verband tussen het eerste en het tweede gebod. Want afgoden worden gediend door middel van beelden. En beelden bestemd voor de dienst van God noemt de Heere Zelf "andere goden" (1 Kon. 14 : 9).

De Roomse en de Lutherse kerk
De Roomse kerk en de Lutherse kerk maken geen onderscheid tussen het eerste en het tweede gebod. Zij zien deze twee als één gebod. Om toch aan tien geboden te komen, splitsen zij het tiende gebod. Door het eerste en het tweede gebod samen te voegen, wordt het tweede gebod een nadere uitwerking van het eerste. Het maken van beelden slaat dan niet meer op de dienst van de Heere, maar op de afgodendienst. De manier waarop wij de Heere dienen, wordt daarmee aan ons eigen goeddunken overgelaten. Deze andere indeling van de Wet is het gevolg van de beeldendienst, die in de loop van de tijd de kerk was binnengeslopen. Want eerst zijn de beelden toegelaten in de eredienst van de Roomse kerk, en daarna werd langzaam maar zeker het tweede gebod bij het eerste gevoegd. Ook de Lutheranen voegen het eerste
Ook de Lutheranen voegen het eerste en het tweede gebod samen. Het is niet duidelijk waarom Luther deze indeling van de Roomse kerk heeft overgenomen. Maar het is wel opmerkelijk dat ook binnen de Lutherse kerk de beelden een belangrijke plaats naast het gesproken woord innemen.

2. Geen beeldendienst

"Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet bui gen, noch hen dienen...". 

Nauwelijks waren deze woorden weggestorven, of daar klinkt de stem van Aäron: "Rukt af de gouden oorsierselen (...) en brengt ze tot mij. (...) En hij maakte een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: dit zijn uw goden, Israël! die u uit Egypteland opgevoerd hebben.
(...) en Aäron riep uit en zeide: morgen zal den HEERE een feest zijn" (Ex. 32 : 2-5). Maar Aäron! U heeft toch zojuist gehoord dat dat niet mag? Waarom dan toch een beeld gemaakt? Blijkbaar heeft het maken van beelden iets heel aantrekkelijks.
Daar is een aantal redenen voor.
Beelden hebben als doel om God dichterbij te brengen. God is zo ver weg en de mens kan Hem niet zien.
Een beeld overbrugt deze afstand en maakt God tastbaar. Als Mozes lang op de berg Sinaï blijft, zegt het volk tegen Aäron: "Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan. Want deze Mozes (...) wij weten niet wat hem geschied zij" (Ex. 32 : 1). Als Mozes weg is, ervaart het volk dus een soort leegte. Om deze leegte op te vullen, vragen ze aan Aäron om een beeld te maken. Dan hebben ze tenminste iets om naar te kijken en om daardoor hun gedachten op God te kunnen richten.
Bovendien geeft een beeld God een zodanige vorm, dat men met Hem kan omgaan, zonder verteerd te worden.
God is zo heilig en verheven, dat niemand Hem kan zien zonder verteerd te worden. In een beeld wordt dit wat afgezwakt. Je zou het kunnen vergelijken met een transformator, die levensgevaarlijke hoogspanning omzet in handelbare elektriciteit. Zo'n beeld is als het ware een handelbare vorm van de kracht van God. Beelden hebben dus verschillende functies. Zij zijn bedoeld om God tastbaar te maken en dichterbij te brengen. Daarnaast maken beelden de verhevenheid van God "toegankelijk"; men kan in een beeld over de kracht Gods beschikken en deze binnen handbereik brengen.
Daaruit blijkt hoe aardsgericht de mens is. De mens wil iets zien en vastpakken. Maar de Heere wijst een andere weg, namelijk de weg van het geloof. "Want wij wandelen door het geloof en niet door aanschouwen", zo schrijft Paulus aan Korinthe (2 Kor. 5 : 7). Het geloof is een bewijs van zaken die men niet ziet (Hebr. 11 : 1). Het aanschouwen bewaart de Heere voor in de hemel en op de nieuwe aarde.

Waarom geen beelden?
Een beeld maken om daardoor de Heere te dienen, dat klinkt heel onschuldig. Maar wie goed bekijkt wat het dóel is van beelden maken, ziet dat het toch niet zo onschuldig is als het lijkt.

Ten eerste. Een beeld maken heeft als doel om God dichterbij te brengen.
Maar daarmee miskent men Zijn alomtegenwoordigheid. De Heere hoeft niet dichterbij gebracht te worden. Hij Is al dichtbij, want Hij is overal. David zegt het zó in Psalm 139: "Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar.
(...) Woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zou Uw hand mij geleiden". En de Heere Jezus zegt tegen Zijn discipelen: "Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen" (Matth. 18 : 20). De Heere is niet tastbaar zoals de afgoden voor de heidenen. Maar toch is er geen god zo dichtbij als de Heere. De Heere openbaart Zich namelijk in Zijn Woord en spreekt tot ons door Zijn Woord. Hij wil in Christus zelfs wonen in ons hart en ons door het geloof de vrede en blijdschap geven in de gemeenschap met Hem.
Petrus zegt daarvan: "In Dewelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1 : 8). Hoewel wij de Heere niet met lichamelijke ogen zien, "zien" wij Hem dan wel met de ogen van het geloof. Daarin ligt een onuitsprekelijke vrede en blijdschap. Op die manier is de Heere veel dichterbij en openbaart Hij veel meer van Zichzelf dan een beeld ooit kan doen.
Ten tweede. Een beeld heeft als doel om lichamelijk dicht bij God te kunnen komen. Wie dat doet, heeft niet genoeg oog voor Gods verhevenheid.
Het is een aantasting van Gods wezen om Zijn heerlijkheid "verdraagbaar" te willen maken in een beeld. Het is een verachten van Zijn hoogheid en heerlijkheid, alsof die te vangen zou zijn in tastbare beelden. Paulus noemt het maken van beelden "het veranderen van de heerlijkheid van de onveranderlijke God" (Rom. 1 : 23).
De heerlijkheid van de Heere is zó groot, dat niemand Hem kan zien en blijven leven. Mozes vroeg eens aan de Heere of hij Zijn heerlijkheid mocht zien. Maar de Heere antwoordde: "Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien". Daarom zet de Heere Mozes in een kloof van een rots en bedekt hem met Zijn hand terwijl Hij voorbijgaat.
En toen de Heere voorbijgegaan was, mocht Mozes alleen als het ware het uiterste puntje van Gods heerlijkheid zien, maar niet Zijn aangezicht. Deze verhevenheid van God wordt in de Bijbel op verschillende manieren omschreven. In Deut. 4 : 11 wordt gezegd dat de Heere spreekt vanuit het vuur en dat er duisternis, wolken en donkerheid was. In 1 Tim. 6 : 16 wordt gezegd dat de Heere een ontoegankelijk licht bewoont. Deze afstand tot de Heere is in de eerste plaats zo groot omdat Hij de Schepper is en wij Zijn schepselen zijn. Ook de engelen bedekken hun aangezicht als zij voor de Heere staan (Jes. 6 : 3). Maar de zonde heeft deze afstand oneindig groot gemaakt. Door de zonde is ons lichaam sterfelijk geworden. Hoe zou een sterfelijk lichaam de heerlijkheid van God kunnen verdragen? Dat kan niet. Hoewel de Heere zo verheven is, dat wij Hem lichamelijk nooit kunnen ontmoeten, wil Hij ons toch toegang tot Zich verlenen. Niet door beelden of heiligen, maar alleen in de Heere jezus. Hier op aarde door het geloof, maar in de hemel van aangezicht tot aangezicht. Want dan is het sterfelijke lichaam veranderd in een verheerlijkt lichaam, dat Gods nabijheid wél kan verdragen.
Ten derde. Wie de Heere wil vangen in een beeld, beperkt als het ware Zijn vrijheid. Het gouden kalf kon men zelf oppakken en meenemen. Men kon het brengen waar men wilde. Zo kon men als het ware zelf over God beschikken. Een voorbeeld van dit soort "zelfbeschikking" vinden we in 1 Sam. 4. De Filistijnen hebben Israël verslagen. Maar dan komen de oversten van het volk op het idee om de ark te halen: "Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des HEEREN, en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden" (vs. 3). Op deze manier dacht het volk zeker te zijn van de aanwezigheid van de Heere, omdat Hij gezegd had dat Hij tussen de engelen op het deksel van de ark zou wonen. Zij denken daarmee over de aanwezigheid en de kracht van God te kunnen beschikken. Israël handelt met de ark op dezelfde manier als de heidenen met hun afgodsbeelden. Dat blijkt ook wel uit de reactie van de Filistijnen: "Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is in het leger gekomen. (...) Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden?" (vs. 7, 8). De afloop is bekend: Israël wordt verslagen en de Filistijnen nemen de ark mee. God laat Zich niet op deze manier door mensen meenemen. Het is juist omgekeerd: Hij beschikt over ons.

Geen afbeelding van de Heere
De Heere verbiedt niet alleen het maken van gesneden beelden om Hem daardoor te dienen. Hij verbiedt ook om afbeeldingen van Hemzelf te maken, ongeacht het doel dat men daarmee beoogt. De Heere mag op geen enkele wijze afgebeeld worden.
Het is trouwens ook onmogelijk om Hem af te beelden, omdat niemand Zijn gedaante gezien heeft. Toen de Heere Zich bekend maakte aan het volk Israël, hoorden zij wel een stem, maar hebben zij geen gedaante gezien. Mozes noemt dit als reden voor het feit dat de Heere niet afgebeeld mag worden: "Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage als de HEERE op Horeb uit het midden van het vuur tot u sprak; opdat gij u niet verderft..." (Deut. 4 : 15, 16). De Heere is met niets of niemand te vergelijken.
"Bij wie dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige" (Jes. 40 : 25). In deze vraag ligt het antwoord al opgesloten: met niemand ben Ik te vergelijken. Wie toch een beeld maakt, doet dit aan de hand van eigen voorstellingen.

Eigen denkbeelden
Maar wij hebben toch geen tastbare beelden van God? Wat moeten wij dan met het tweede gebod? Ook al hebben wij geen beelden, toch betekent dat niet dat het dan wel goed zit met de onderhouding van het tweede gebod. Wie een beeld van hout of steen maakt, heeft eerst in zijn gedachten een beeld gevormd. En dat laatste, daar ontkomt niemand aan. Iedereen heeft zich in zijn gedachten een bepaald beeld van God gevormd.
Het is alleen de vraag, of dat het ware beeld van God is. Sommigen stellen zich een God voor Die de zonde door de vingers ziet. Dan denkt men stilletjes dat de Heere net zo over de zonde denkt als wij. Dan denkt men dat de Heere de zonde eigenlijk niet zo erg vindt. En dat de Heere de zonden die wij allang vergeten zijn, óók vergeten is. Ongemerkt zijn we precies als degenen waarvan de Heere zegt: "...En zeggen: de HEERE ziet het niet en de God van Jakob merkt het niet" (Ps. 94 : 7) en "Deze dingen doet gij en Ik zwijg; gij meent, dat Ik ten enenmale ben gelijk gij" (Ps. 50 : 21). Of we denken dat de Heere aan sommige geboden meerwaarde hecht dan aan andere. Dat de zonde tegen het zevende gebod veel erger is dan kwaadspreken over je collega's of klasgenoten. Zo vormen wij ons een beeld van de Heere, waarin de rechtvaardigheid is weggelaten. Gods rechtvaardigheid eist immers de straf op de zonde. Wie denkt dat de Heere het toch niet zo nauw neemt met de zonde, denkt in feite dat het wel meevalt met Zijn rechtvaardigheid. Anderen doen juist het tegenovergestelde. Zij beelden zich een God in Die meedogenloos op de aarde neerkijkt. Je mag niks. Alles wat leuk en gezellig is, is verboden.
En doe je het toch, dan word je zonder medelijden in de hel gegooid. Een "nettere" vorm van dit denkbeeld komt ook voor. ]e wilt zo graag bekeerd worden, maar de Heere wil het maar niet geven. Er staat wel in de Bijbel dat de Heere Zijn handen de ganse dag uitbreidt tot een wederstrevig volk (Jes. 65 : 2), maar jij denkt het tegenovergestelde: je hebt je handen de ganse dag uitgebreid tot een wederstrevig God. Weer anderen hebben niet het juiste zicht op Gods heiligheid, op Zijn alwetendheid of op Zijn betrouwbaarheid. Wat kunnen er zo een verkeerde denkbeelden van God in omloop zijn. Uit onze eigen gedachten kan ook nooit meer een juist beeld van God voortkomen. Het enige juiste beeld geeft de Heere Zelf in Zijn Woord en dat wil Hij ook in ons hart openbaren.

Het juiste beeld van God
Wat is dan het beeld van God? Dat is de Heere Jezus Christus. Hij is het Afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid (Hebr. 1 : 3). Dat betekent dat in de Heere Jezus als het ware het beeld en de heerlijkheid van God is afgedrukt. In Hem openbaart de Heere Zijn rechtvaardigheid: Hij straft de zonde eerder aan Zijn Zoon, dan dat Hij ze ongestraft laat.
Hij wil vijanden met Zichzelf verzoenen. Ook de andere eigenschappen van God, zoals Zijn almacht en Zijn wijsheid, worden zichtbaar gemaakt in de Heere Jezus. Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien, zegt de Heere Jezus. In het tweede gebod gaat het dus ten diepste om de ware, zaligmakende kennis van God. Tegenover het verbod van het maken van verkeerde denkbeelden, staat het gebod om de Heere te kennen zoals Hij is. En tegenover het verbod van zelfbedachte godsdienst, staat het gebod om Hem te dienen zoals Hij dat wil. Het één hangt met het ander samen. Wie Hem mag kennen zoals Hij is, gaat Hem in beginsel ook dienen zoals Hij dat wil. Hem dienen zoals Hij dat wil betekent: Zijn geboden onderhouden met een volkomen ijver, met volkomen liefde en Hem de eerste plaats geven in je hart. Dat is de heiligmaking. Wie door het onderwijs van de Heilige Geest in de Heere Jezus God weer mag zien zoals Hij is, gaat zelf ook in beginsel dat beeld vertonen.

3. Beelden in de eredienst

Het maken van beelden, om daardoor de Heere te aanbidden, en het maken van eigen denkbeelden wordt duidelijk verboden in het tweede gebod. Toch zijn we dan nog niet klaar met dit gebod. De Heidelbergse Catechismus haalt nog een ander aspect naar voren in vraag en antwoord 98: "Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?" 

Met deze vraag hebben de opstellers van de Catechismus de opvatting van de Luthersen op het oog. Luther verwierp weliswaar de beelden om die te vereren, maar hij liet de beelden zelf wel staan. Hij gaf ze een nieuwe functie, namelijk als platenboek voor degenen die niet konden lezen. Dat klinkt heel aannemelijk. Toch wijst de Catechismus deze opvatting duidelijk af: "Neen, want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Dewelke Zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging van Zijn Woord wil onderwezen hebben". Met "stomme beelden" wordt bedoeld: beelden die niet spreken. De opstellers van de Catechismus zijn bang dat, indien beelden of schilderijen als boeken der leken dienst doen, zij daarmee op gelijke voet met de levende verkondiging van het Woord komen te staan.
En dat is iets wat in de Bijbel nergens wordt geleerd. Paulus zegt: " (...) en hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? (...) Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods" (Rom. 10 : 15, 17). Paulus spreekt met geen woord over zichtbare beelden, terwijl ook in zijn tijd velen niet konden lezen. Afbeeldingen kunnen de prediking onmogelijk vervangen. Die kunnen nooit het volledige Evangelie weergeven. De Heere laat geen ruimte open voor iets anders dan het gepredikte Woord. Het Woord moet verkondigd worden aan alle creaturen (Mark. 16 : 15), het Woord is nuttig tot lering en onderwijzing (2 Tim. 3 : 16), en wij doen wèl als wij acht nemen op het profetisch Woord (2 Petr. 1 : 19). Dat is dus het middel waardoor de Heere mensen wil bekeren. Vanuit dit oogpunt gezien is de levendigheid van de verkondiging van ondergeschikt belang. Of nu een dominee heel boeiend of heel saai preekt, in beide gevallen wordt het Woord Gods gepredikt.
Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat de prediker de taak heeft om zijn uiterste best te doen het Woord zo dicht mogelijk bij het hart van de hoorder te brengen, bijvoorbeeld door een levendige voordracht. En hoe zit het met het lezen van een preek? In de eerste plaats moeten we bedenken dat de Heere Zelf de verkondiging van het Woord door middel van predikanten heeft ingesteld. Het lezen van een preek is een noodoplossing. Toch staat dat de Heere niet in de weg om dit middel te zegenen. Het gaat er immers om of het Woord verkondigd wordt. Daarom mag men onder een gelezen preek evenveel verwachting van de Heere hebben als in een dienst waarin een dominee het Woord bedient.

Beeldende kunst in het Oude Testament
Maar mogen er dan helemaal geen beelden gemaakt worden? De Catechismus geeft een helder antwoord: "God kan noch mag in generlei wijze afgebeeld worden. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God, hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen". De Heere mag dus in geen enkel geval afgebeeld worden. Schepselen mogen wel afgebeeld worden, als die afbeeldingen maar niet gebruikt worden om de Heere daardoor te dienen. Als ze maar niet een te belangrijke plaats innemen naast het Woord. Dat beeldende kunst op zich niet verboden is, blijkt duidelijk uit alle mooie afbeeldingen die in de tabernakel en de tempel aanwezig waren. Denk bijvoorbeeld aan de ark. Op het deksel van de ark stonden twee engelen, met hun gezicht naar het deksel en met de vleugels tegen elkaar. Zij waren van goud, uit één stuk gegoten met het deksel. Ook het voorhangsel tussen het heilige en het Heilige der heilige was een bijzonder kunstwerk: het was een linnen doek, met engelen erop geborduurd. De gouden kandelaar in de tabernakel was versierd met knopen en bloemen. Om deze kunstwerken te maken, heeft de Heere Bezaleël en Aholiab vervuld met Zijn Geest, "om te bedenken vernuftige arbeid; te werken in goud, en in zilver en in koper, en in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk" (Ex. 31 : 4, 5). In de tempel van Salomo stond het koperen wasvat op twaalf runderen.
Ook buiten de eredienst komen beelden van schepselen voor. Bijvoorbeeld de koperen slang die Mozes maakt als het volk door de slangen gebeten wordt. Maar al deze zichtbare dingen waren geen middelen om daardoor de Heere te dienen. Het waren kunstwerken met een symbolische betekenis. Zodra men dat uit het oog verliest en de voorwerpen gaat vereren of goddelijke kracht gaat toedichten, zit men fout. Daarom trok de Heere Zich terug toen de Israëlieten uit bijgelovigheid de ark in het leger haalden. Daarom liet Hiskia de koperen slang vernietigen toen het volk Israël daarmee afgoderij bedreef.
Afbeeldingen in de kerk zijn wij niet meer zo gewend. Maar uit het bovenstaande blijkt wel dat kunst op zich niet verboden is. Een gebrandschilderd raam of een symbool dat op de preekstoel is aangebracht, is best toegestaan. Als het maar geen betekenis krijgt als genademiddel. Als het maar geen vervanging is van het Woord en als het de aandacht maar niet afleidt van de preek. En wat moeten we denken van een heel andere vorm of aan kleding van de eredienst dan zoals wij die kennen' Bijvoorbeeld hetgebruik van kleden over de kansel in klein en die passen bij het kerkelijk jaar. Of bloemen voorin de kerk, of het optreden van muziekgroepjes in de eredienst. Aan de ene kant is het goed om te bedenken dat onze liturgie niet de enig ware is. In andere kerken kan het er heel anders aan toe gaan. Op zichzelf genomen is de liturgie geen absolute maatstaf om de zuiverheid van een kerk aan af te meten. De Nederlandse geloofsbelijdenis legt in artikel 29 een andere maatstaf aan. Namelijk de zuivere verkondiging van het Woord en het juiste gebruik van de sacramenten en de tucht. Aan de andere kant is het goed om te blijven bedenken welke gevaren franje in de liturgie met zich meebrengt. De mens wil immers graag wat te zien hebben in de eredienst. En daar speelt een mooi bloemstuk, een grote kaars of een muziekgroepje op in. Met als mogelijk gevolg dat de plaats van deze dingen ontaardt. Dat het zichtbare net zo belangrijk en interessant gevonden wordt als het Woord. De Roomse kerk is niet aan het gevaar van de overheersing van het zichtbare ontkomen. Het is dan ook niet zonder goede reden dat Calvijn de eredienst zo sober mogelijk heeft willen houden. Het is dan ook niet zonder goede reden dat ook onze eredienst zo sober is.


Christelijke symbolen 

Symbolen zijn tekens waarin een geestelijke betekenis duidelijk wordt gemaakt. Het zijn zinnebeelden waarmee een verhaal, een gedachte, een bedoeling zichtbaar wordt gemaakt. Joodse symbolen hebben vaak direct of indirect met de tempeldienst te maken. De eerste christelijke symbolen zijn ontstaan in de eerste eeuwen na Christus. In de Middeleeuwen breidde het aantal enorm uit. Symbolen werden steeds meer verweven met de eredienst. Vaak was de grens tussen symbolen als beeldende kunst of als beeldendienst moeilijk te trekken.

Joodse symbolen:
• de zevenarmige kandelaar: door alle eeuwen heen is dit het belangrijkste symbool van het Jodendom;
• de Davidster: sinds de 14e eeuw is dit een geliefd joods symbool. Tot die tijd was het een teken dat in vele culturen gebruikt werd. De naam van dit symbool berust op de legende dat David dit teken opzijn schild droeg. Sinds 14 mei 1948 is dit het nationale symbool van de staat Israël

Vroeg-christelijke symbolen:
• vis: het Griekse woord voor vis is ichthus. Ichthus zijn de eerste letters van de griekse woorden lesous CHristos THeou Uios Soter, en dat betekent Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser.
• lam: symbool voor Christus
• chi en rho: eerste letters van het Griekse woord Christus; dit wordt vaak het Christusmonogram genoemd.
• alfa en omega: wordt vaak verwerkt in het Christusmonogram; het betekent dat Christus het begin en het einde is van alle dingen.
• duif: teken van de Heilige Geest
• anker: teken van de hoop


Beeldende kunst nu

Afbeeldingen in de kerk zijn wij niet meer zo gewend. Maar uit het bovenstaande blijkt wel dat kunst op zich niet verboden is. Een gebrandschilderd raam of een symbool dat op de preekstoel is aangebracht, is best toegestaan. Als het maar geen betekenis krijgt als genademiddel. Als het maar geen vervanging is van het Woord en als het de aandacht maar niet afleidt van de preek. En wat moeten we denken van een heel andere vorm of aankleding van de eredienst dan zoals wij die kennen' Bijvoorbeeld het gebruik van kleden over de kansel in klein en die passen bij het kerkelijk jaar. Of bloemen voorin de kerk, of het optreden van muziekgroepjes in de eredienst. Aan de ene kant is het goed om te bedenken dat onze liturgie niet de enig ware is. In andere kerken kan het er heel anders aan toe gaan. Op zichzelf genomen is de liturgie geen absolute maatstaf om de zuiverheid van een kerk aan af te meten. De Nederlandse geloofsbelijdenis legt in artikel 29 een andere maatstaf aan. Namelijk de zuivere verkondiging van het Woord en het juiste gebruik van de sacramenten en de tucht. Aan de andere kant is het goed om te blijven bedenken welke gevaren franje in de liturgie met zich meebrengt. De mens wil immers graag wat te zien hebben in de eredienst. En daar speelt een mooi bloemstuk, een grote kaars of een muziekgroepje op in. Met als mogelijk gevolg dat de plaats van deze dingen ontaardt. Dat het zichtbare net zo belangrijk en interessant gevonden wordt als het Woord. De Roomse kerk is niet aan het gevaar van de overheersing van het zichtbare ontkomen. Het is dan ook niet zonder goede reden dat Calvijn de eredienst zo sober mogelijk heeft willen houden. Het is dan ook niet zonder goede reden dat ook onze eredienst zo sober is. 

Beelden in verschillende godsdiensten

Beelden bij de Islam
Bij de Islamieten is elke vorm van afbeeldingen van schepselen verboden, althans binnen de eredienst. De moskee is dan ook uitsluitend met teksten en figuren (arabesken) versierd. Deze opvatting hebben de Islamieten overgenomen van een strenge richting van het late Jodendom. Deze Joodse richting was van mening dat de woorden "gij zult u geen gesneden beeld maken van hetgeen dat in de hemel, op de aarde of onder de aarde is" betekenden dat men helemaal geen afbeelding van schepselen mocht maken.

Beelden bij de Roomse kerk
In de Roomse godsdienst nemen beelden een grote plaats in. Beelden en relikwieën worden vereerd en aangebeden. Het zijn middelaars tussen God en de mens en zij kunnen wonderen verrichten. Voor de achtergrond van deze heiligenverering moeten we terug naar de eerste eeuwen van onze jaartelling. De eerste christenen verzetten zich met hand en tand tegen de heiligenverering. Juist ook vanuit de strijd met hun tijdgenoten en hun vele godenbeelden. Maar al snel bleek dat ook binnen de kerk de heidense hang naar beelden niet was overwonnen. Her en der begonnen de beelden weer op te duiken. Bad men vroeger tot Minerva, nu kon men tot Maria bidden.
Aanvankelijk probeerde men deze heiligenverering de kop in te drukken.
Maar het kwaad zat te diep. In de achtste eeuw is het toch zover dat de verering van beelden officieel in de leer wordt opgenomen. En om niet in de problemen te komen met de tien geboden, verdwijnt vanaf de elfde eeuw het tweede gebod uit allerlei catechisatieboekjes. De verkondiging van het Woord wijkt voor de aanbidding van Maria, de aanbidding van de hostie en allerlei andere afgodische liturgische handelingen. Wie een Roomse kerk binnengaat kan dat ook zien: de preekstoel staat aan de rand, het altaar voor de mis staat in het centrum van de kerk.

Beelden bij Luther
Luther verwierp de verering van de beelden hartgrondig. Maar de beelden zelf liet hij wel in de kerk staan. Dat gold wel voor meer Roomse gebruiken, zoals bijvoorbeeld de mis. Luther deed dat met opzet: hij wilde de mensen niet teveel voor het hoofd stoten; daarom zette hij niet meteen alle tradities overboord. Hij gaf ze echter wel een andere inhoud. Zo vond Luther beelden of schilderijen in de kerk een nuttig hulpmiddel bij het begrijpen van de preek. Ze dienden als een soort platenboek, met name voor de mensen die niet konden lezen. Door deze zienswijze van Luther is de lutherse liturgie en kerkinterieur tot op de dag van vandaag veel "Roomser" gebleven dan die bij de reformatorische kerken.

4. Het nageslacht

De Heere voegt nog wat toe aan het tweede gebod. "Want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden". 

Wat klinkt dat eerste stuk bedreigend. Is het eigenlijk niet oneerlijk? Als mijn vader het niet zo serieus neemt met de dienst van de Heere, moet ik daar dan voor boeten? Zou de Heere dat bedoelen? Laten we eerst eens nagaan wat deze woorden van het tweede gebod betekenen, voordat we dit soort eigen denkbeelden van de Heere laten postvatten in onze gedachten.

Een ijverig God
Het woord "ijverig" heeft vandaag de dag een heel andere betekenis dan wat hier in het tweede gebod bedoeld wordt. Het Hebreeuwse woord wordt ook wel vertaald met "jaloers". Maar dan niet in de negatieve betekenis van een ander iets misgunnen. Deze jaloersheid betekent zoiets als het zich gekrenkt voelen in het eigendomsrecht, als dat door een ander wordt aangetast. Net als in een huwelijk. Als iemands echtgenoot met een andere vrouw uitgaat, is het zeer terecht dat ze boos en gekrenkt is. Het zou toch vreemd zijn als zij zou zeggen: "Welnee, dat vind ik helemaal niet erg". Echte liefde kan niet delen. Zo is het ook met de Heere. Hij wil de hoogste plaats in ons leven hebben. Met jaloersheid waakt de Heere over de verhouding tussen Hem en Zijn bruid.
Ik ben de HEERE, uw God. Ik wil de uwe zijn en Ik wil u als Mijn eigendom.
Daarom wil Hij niet dat wij iets anders de hoogste plaats geven in ons leven.
En ook niet dat wij Hem op een andere manier dienen dan zoals Hij dat wil.
De jaloersheid van de Heere heeft ook een andere kant. Daarvan spreekt het laatste gedeelte van het tweede gebod. Hij zal barmhartigheid bewijzen aan duizenden dergenen die Hem liefhebben. God ijvert over degenen die Hem liefhebben, om hen te zegenen. 
Daarvan spreekt de Heere op meerdere plaatsen in de Bijbel. Bijvoorbeeld in Joel 2 : 18, 19: "Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land en Hij zal Zijn volk verschonen. (...) Ziet Ik zend ulieden het koren en de most en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen". En in Zach. 1 : 14, 16 zegt de Heere: "Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een grote ijver. (...) Ik ben tot Jeruzalem weergekeerd met ontfermingen".

Haten
God bezoekt de misdaad van de vaderen aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht dergenen die Hem haten. Wie zou er eigenlijk de Heere haten? Bij kerkmensen valt dat toch zeker wel mee? Dat hangt er vanaf wat het woord haten hier in het tweede gebod betekent. Het Hebreeuwse woord haten betekent "niet verkiezen, minder liefhebben dan". Alles wat geen eerste keus is, valt onder het haten. Opnieuw kan de vergelijking met het huwelijk gemaakt worden. Stel, een vrouw vindt haar man echt heel aardig. Maar de buurman vindt ze net zo aardig. Eigenlijk zou het haar niet uitmaken of haar eigen man 's avonds thuis komt, of dat de buurman de keuken binnen stapt. Daar klopt natuurlijk iets niet. Deze lijn kunnen we doortrekken naar onze verhouding met de Heere. De Heere haten is: iets anders belangrijker (of net zo belangrijk) vinden dan Hem. Dus eigenlijk is het niet zo erg om de Heere te haten?
Want iemand op de tweede plaats zetten is veel minder erg dan iemand hartgrondig verafschuwen. Nee, de Heere wil juist laten zien dat Hij geen onderscheid maakt tussen deze twee dingen. Hem op de tweede plaats zetten is net zo erg als Hem verafschuwen. Haten staat tegenover liefhebben met het gehele hart. Onder haten valt elke vorm van "niet liefhebben", variërend van Hem niet zo belangrijk vinden tot openlijke vijandschap. Een neutrale tussenweg tussen haten en liefhebben is er niet. Zó komt het haten van de Heere wel erg dichtbij. Wie altijd maar liever aan zijn brommer sleutelt, wie altijd liever computert, of wie altijd liever aan z'n huiswerk blijft dan naar een doordeweekse kerkdienst gaat, zou die de Heere op de eerste plaats hebben staan? Hoe vaak komt het zoeken van het Koninkrijk van God niet op de laatste plaats? De tijd is helemaal gevuld: huiswerk maken, kranten rondbrengen, naar de zang of muziekles, nog een uurtje sporten, vrijdagavond of zaterdag een baantje, en vul zelf maar verder aan. En voor het slapen gaan natuurlijk even Bijbellezen en bidden. 
Maar vandaag niet te lang, want ik ben erg moe. In de tijd dat de Heere Jezus op aarde leefde, kwam dit ook al voor. In Luk. 14 vertelt de Heere Jezus een gelijkenis van iemand die een grote maaltijd maakt en velen uitnodigt. Maar de één zegt: ik heb een akker gekocht en daar moet ik eerst nog naar toe. Een ander zegt: ik heb ossen gekocht en die moet ik eerst nog testen. Een derde zegt: ik ben getrouwd en kan mijn vrouw niet zomaar achterlaten. Wat zegt de Heere Jezus daarvan? "Ach, het zijn toch geoorloofde dingen?" Nee, Hij zegt: "Indien iemand tot Mij komt en niet haat (= op de tweede plaats zet) zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn" (Luk. 14 : 26). Mag je dan niet genieten van de goede dingen die de Heere nog geeft? Zeker wel, maar daar gaat het hier niet over.
Hier gaat het erom wat de hoogste plaats in je leven inneemt.
De opstellers van de Catechismus kenden deze haat in hun hart. In zondag 2 laten zij zien wat er in hun hart en in ieders hart leeft: "Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten". Maar gelukkig gaat de Catechismus verder en wijst de weg hoe wij hiervan verlost kunnen worden. Namelijk door de Heere Jezus Christus, Die gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing.
Tot wijsheid, om te verlossen van de blindheid voor wie wij zelf zijn en Wie de Heere is. Tot rechtvaardigheid, om de verhouding met de Heere weer recht te maken. Tot heiligmaking, om te verlossen van de heerschappij van de zonde. Samengevat, Hij is gekomen als Zaligmaker, om te verlossen van de zonde en te brengen tot de gemeenschap met de Heere.

Belofte en bedreiging
Hoe zit het nu met de zonde van de vaders die aan de kinderen gestraft wordt? In de dagen van Ezechiël was er een spreekwoord, dat luidde: "De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn stomp geworden" (Ez. 18 : 2). Daarmee wilden zij zeggen: wij zitten in de ballingschap, omdat onze vaders gezondigd hebben; en dat vinden wij niet eerlijk. De Heere wijst deze redenering echter af, want Hij zegt: de ziel die zondigt, dié zal sterven (vs 4) en: wanneer nu iemand rechtvaardig is, (...) die rechtvaardige zal gewisselijk leven (vs. 5,9). In Deut. 24 : 16 wordt hetzelfde gezegd: "De vaders zullen niet gedood worden voor de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood worden". Zijn deze Bijbelgedeelten niet in tegenspraak met de toevoeging aan het tweede gebod? Nee, toch niet. In bovengenoemde gedeelten wil de Heere laten zien dat Hij de zonden niet onrechtvaardig straft. Vanuit die gedachte moeten wij de woorden uit het tweede gebod Iezen, De Heere straft kinderen niet enkel om het feit dat hun vaders gezondigd hebben. Maar Hij straft de kinderen wel als zij in de voetstappen van de vaders voortgaan. In het Oude testament zijn verschillende voorbeelden te vinden van nageslachten die gestraft worden om de zonden van hun voorouders. Als de achterkleinzoon van Manasse op de troon zit, wordt het land Juda verwoest door de Chaldeeën, Syriërs, Moabieten en Ammonieten. Daarvan zegt de Heere letterlijk: "Zekerlijk geschiedde dit naar het bevel des Heeren tegen juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de zonden van Manasse, naar alles, wat hij gedaan had" (2 Kon. 24 : 3). Is het nageslacht van Manasse nu het zielige slachtoffer? Nee, want zij zijn doorgegaan in de zonde van hun vader. Manasses zoon Amon "deed wat kwaad was in de ogen des Heeren, want hij wandelde in al de weg, die zijn vader gewandeld had, en hij diende de drekgoden die zijn vader gediend had en hij boog zich voor die neer" (2 Kon. 21 : 20, 21). Manasses kleinzoon Josia deed wat recht was in de ogen des Heeren, maar de zoons van Josia wandelden opnieuw in het kwaad dat hun vaders gedaan hadden. En dan komt de Heere om het land van Juda te verwoesten. Matthew Henry schrijft bij deze geschiedenis:
"Zolang heeft Hij gewacht met de zonden van Manasse te bezoeken, om te zien of het volk berouw zou hebben en zich zou bekeren, maar zij bleven onboetvaardig, in weerwil van Josia's pogingen tot hervorming (...) Nu zal het oude oordeel over hen komen, dat bij God was opgesloten". Als kinderen gestraft worden, worden ze nooit onrechtvaardig gestraft, maar hen wordt vergolden naar hun daden.
In het tweede gebod waarschuwt de Heere voor deze ernstige gevolgen van de zonde. "Denk erom welk kwaad je je kinderen berokkent, als je hen voorleeft in de zonde. Als jullie aan je kinderen leert om Mij door middel van beelden te dienen, dan zal Ik de kinderen straffen voor deze beeldendienst". Kinderen nemen de levensstijl van de ouders makkelijk over. Kijk maar hoe iemand over de catechisatie denkt, als zijn moeder hem makkelijk thuis houdt. Kijk maar hoe iemand over het houden van de verkeersregels denkt, als zijn vader die met gemak overtreedt. Kijk maar of je doordeweeks kinderen in de kerk ziet van ouders die zelf nooit gaan.
Daarom is het zo belangrijk welk voorbeeld de ouders aan hun kinderen geven. Want onze zonde kan hun val worden. Daarom is het ook zo belangrijk welke keuze men maakt bij het zoeken en vinden van een levensgezel.
Een stap van de kerk af heeft niet alleen gevolgen voor jezelf, maar ook voor het nageslacht.

Het doel van de belofte en de bedreiging.
De bedreiging bij het tweede gebod is niet bedoeld om bang te maken voor de Heere, maar om bang te maken voor de zonde. Bang om de zonde van de ouders na te volgen en bang om onze kinderen in de zonde voor te leven. God waarschuwt uit liefde. Dat blijkt ook uit het vervolg, als Hij in één adem erbij zegt dat Hij barmhartigheid zal bewijzen aan duizenden dergenen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. God straft tot in het derde en vierde geslacht, maar Zijn barmhartigheid loopt door tot in het duizendste geslacht. Ook daarvan zijn verschillende voorbeelden te vinden in het Oude Testament. Als de Heere laat profeteren dat het rijk in tweeën zal scheuren, zegt Hij er gelijk bij dat Salomo dat niet meer zal meemaken "om Mijns knechts Davids wil, die Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft" (1 Kon. 11 : 34). Bovendien zal in het tweestammenrijk het geslacht van David op de troon blijven. En als de nakomelingen van David doen wat kwaad is in de ogen des Heeren, wil de Heere Juda toch nog niet straffen:
"Doch de HEERE wilde Juda niet verderven, om David Zijns knechts wil" (2 Kon. 8 : 19). De Heere belooft aan degenen die Hem vrezen dat zij de zegen daarvan zullen zien in de nageslachten. De barmhartigheid die de Heere belooft betreft niet alleen het tijdelijke leven, maar ook en vooral de bekering tot Hem. Niet dat genade daarmee een erfgoed is geworden. Bekering blijft een persoonlijke zaak. Maar toch is het vaak een gouden draad die door de geslachten heen loopt. Zó bezien zijn zowel de bedreiging als de belofte eigenlijk één grote nodiging, om ons hierdoor tot Hem te trekken.

Besluit
De laatste woorden van de toevoeging aan het tweede gebod laten zien wat de ware dienst van de Heere is: Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Wie de Heere mag zien zoals Hij is, kan niet anders dan Hem liefhebben. En wie Hem liefheeft, wil niet anders dan Hem dienen zoals Hij dat vraagt in het tweede gebod. Dat is onmogelijk voor degenen die Hem haten. Maar het is wel mogelijk door Christus, Die gekomen is om voor vijanden een volkómen Zaligmaker te zijn. Dat zegt de Heere Zelf in 1 Tim. 1 : 15: "Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken".

Verwerking 

Het kennen van de Heere

1. Lees onderstaande gedeelten. Wat kennen wij van de Heere als Hij in ons leven komt? Nah. 1 : 2, 3; Ps. 25; Ps. 33; Ex. 34 : 6-7.

2. Wat betekent de uitdrukking: de Heere Jezus zien met de ogen van het geloof? Zie bijvoorbeeld Joh. 3:14.

3. Wat zijn onze afgodsbeelden van de Heere?

4. Hoe kan je weten of jouw beeld het ware beeld van de Heere is?

5. Lees Ex. 33 : 11 en Gen. 5 : 24. Wat is het verschil tussen het zijn van 'Jesus freak' of 'fan van Jezus' en het leven van Henoch en Mozes met de Heere?

Kerkelijke kunst

1. Stel je bent met vakantie in Frankrijk of Italië. Op een dag ga je een kerk in de buurt bekijken. Voorin de kerk is een koepelvormig plafond met een groot mozaïek. Bovenin is God de Vader afgebeeld in de vorm van twee handen in een wolk, omgeven door lichtstralen. Uit deze handen wordt een duif losgelaten, die neerdaalt op de Heere Jezus. Wat vind je hiervan in het licht van het tweede gebod? Wat vind je van de zogenaamde Jezusfilms (bijvoorbeeld 'Jesus Christ, Superstar') of de recente film over het leven van Mozes 'Prince of Egypt'?

2. Is er verschil met de plaatjes in de Kinderbijbel? Zo ja, wat is het verschil?

3. Wat vind je van gebrandschilderde ramen, beelden of andere kunstvoorwerpen in de kerk in het licht van het tweede gebod?

4. Sacramenten zijn zichtbaar onderwijs.
Wat is het verschil met bovengenoemde zichtbare dingen?

5. Kun je bedenken welke afbeeldingen al in de schepping aanwezig waren?

6. Wat vind je van allerlei vernieuwingen in de kerkdienst (bijvoorbeeld meer zang en muziek, de gemeente actief mee laten doen, enz.) om de kerkverlating tegen te gaan? Fundeer je antwoord op de Bijbel.

7. Hoe moet je over symbolen als teken van de Heilige Geest of de Heere Jezus denken in het licht van het tweede gebod?

De prediking

Stel de gemeente waar je lid bent heeft geen eigen predikant, 's Zondags en op tweede feestdagen hebben jullie meestal leesdienst. Maar pas was op een tweede feestdag een predikant in een naburige gemeente. Je besloot om niet naar de leesdienst in de eigen gemeente te gaan, maar de dominee in de naburige gemeente.
1. Welke redenen kunnen er zijn om dit te doen?

2. Wat vind je hiervan en waarom? Zou je het op zondag doen?

3. Lees Rom. 10 : 14-1 7. Door welk middel wil de Heere mensen bekeren?

4. Welke rol speelt daarbij de manier waarop het Woord gebracht wordt (bv. boeiend preken, leesdienst of dominee)?

5. Wat kun je er zelf aan doen?

6. Je hebt vast wel eens in een preek horen zeggen: "God eist Zijn beeld van ons terug".
• Wat wordt daarmee bedoeld?
• Hoe krijgt God Zijn beeld terug?

Nageslacht

1. Welke invloed heeft de manier waarop de ouders over bv. de preek, de ambtsdragers of de kerk spreken op de kinderen?

2. Als opa en oma vroeger gaandeweg steeds minder naar de kerk gingen, wiens verantwoordelijkheid is het dan als de kleinkinderen niet meer naar de kerk gaan?

3. "Maar Gij strekte Uw hand uit en trok mijn ziel uit de diepste duisternis; want mijn moeder bad met tranen tot U, zij weende meer over mij, dan dat moeders over gestorven kinderen doen. (...) En Gij, Heere, hebt haar verhoord. Gij hebt haar verhoord en hebt haar tranen niet veracht. (Uit: Augustinus' belijdenissen, boek 3 paragraaf 11)
• Is genade een erfgoed?
• Wat betekent het om godvrezende (groot)ouders te hebben?

4. Wat is jouw verwachting als het gaat om de bekering van jongeren en ouderen in de toekomst (het nageslacht dus)?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Mivo +16 | 20 Pagina's

Het tweede gebod

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Mivo +16 | 20 Pagina's