JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Offers als schaduw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Offers als schaduw

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De offerdienst van het volk Israël had een plaats in de openbare eredienst ten tijde van het Oude Testament. Het brengen van offers is nu voorbij. Waarom zou je er dan nog over nadenken? Wat is het nut daarvan?
De offers uit het Oude Testament zijn afbeeldingen, schaduwen van de persoon en het werk van de Heere jezus. Daarom is het toch belangrijk om er over na te denken.
Hoofdstuk 1 beantwoordt de vraag waarom de offers een schaduw zijn van de Heere jezus. Hoofstuk 2 gaat in op de regels rond de offers en hun betekenis.
Hoofdstuk 3 en 4 behandelen de verschillende offers in de eredienst.

De illustraties op pagina 4, 8, 15, zijn overgenomen uit
'Huis van goud'.
De illustraties op pagina 6, 14, 16, 1 7, zijn overgenomen uit
'De Bijbel voor jongeren'
De illustraties op pagina 1, 7, 19, 21, 22, zijn overgenomen uit
'De Tempel', uitgeverij J.J. Groen en Zoon

De verenigingsavond

Bijbelstudie-avond 
• Opening 
• Korte inleiding op 'Offers als  schaduw' - n.a.v. Hoofdstuk 1
• Bijbelstudie over Hebreeën 9 : 11-28 - in groepjes, n.a.v. p. 23 
• Pauze 
• Plenaire bespreking 
• Sluiting 

Betekenis van de offers?   
• Opening 
• Inventarisatieronde - Betekenisvan de offers
• Inleiding 'Offers als schaduw' - n.a.v. de schets 
• Pauze
• Verwerking in groepjes 
• Plenaire bespreking 
• Sluiting - n.a.v. p. 22

1. Offers als schaduw

Waarom offers?
Nadenken over de offerdienst kan in deze tijd alleen op een afstand gebeuren. Het brengen van offers is immers voorbij: het had een plaats in de openbare eredienst ten tijde van het Oude Testament. Door Zijn lijden en sterven heeft de Heere Jezus de Wet vervuld en sindsdien heeft de offerdienst, afgedaan. Er is nu wel beter zicht op het geheel van de offers.

Het licht van het Nieuwe Testament verheldert sommige dingen die in het Oude Testament in nevels gehuld waren.
Maar hoe zat dat met de Israëliet die met zijn offerdier in de tabernakel (later: de tempel) kwam? Doorzag hij wat er gebeurde als hij bij het grote brandofferaltaar stond en zijn offer in vlammen op zag gaan? Betekende het brengen van een offer meer dan het vervullen van zijn godsdienstige plicht?

Geen middel tot zaligheid
Gods kinderen in het Oude Testament begrepen wel dat het brengen van offers op zichzelf hen niet aangenaam maakte voor God. Heel de ceremoniële eredienst bestond slechts in uiterlijke dingen, zoals "spijzen, en dranken, en verscheidene wassingen" (Hebr. 10 : 10). De offers zelf met alles eromheen konden mensen niet bevrijden van de last van de zonde. Het bloed van stieren en bokken kon niet werkelijk dienen tot vergeving van schuld (Hebr 9 : 11, 12 & 10 : 4). David heeft erover gezongen: "De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten" (Psalm 51). Waar het op aankwam is het hart. Was er werkelijk een band met de Heere, door het geloof? Dan was er door dat geloof zicht op het doel van de offers. Tot dat doel waren zij door God ingesteld. Daar ging het ten diepste om.

Voorbeeld
Het doel van de offers wordt duidelijk aangegeven in Hebreeën 9. Daar wordt gezegd dat de tabernakel (met de offerdienst) een afbeelding was (vers 9). In Kolossensen 2 vers 1 7 wordt het woord schaduw gebruikt: "Welke (namelijk spijs en drank, feestdagen, nieuwe maan en sabbatten) zijn een schaduw der toekomende dingen". Ook het woord 'voorbeeld' wordt in de Bijbel gebruikt (Hebr. 8 : 5). De offerdienst diende als voorbeeld, namelijk van de persoon en het werk van Christus (Hebr. 9 : 12).
De belofte van Zijn komst werd direct na de zondeval door God aan Adam en Eva gegeven (Gen. 3 : 15). Door de zonde was de band met de Heere verbroken. Maar God wees de weg aan waarlangs de verhouding met Hem weer hersteld kon worden. Zijn eigen Zoon zou de straf op de zonde dragen en de wet volmaakt houden. De Heere Jezus zou de Middelaar zijn tussen God en zondige, schuldige mensen. "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh. 3 : 1 6). Die boodschap werd steeds weer herhaald door de profeten (Jesaja 53).
Het Evangelie werd ook zichtbaar gemaakt in de offerdienst (HC antw. 19). De offers waren voorbeelden van het offer dat Christus zou brengen. Zij brachten zelf niet echt verzoening met God aan, hoeveel offers er ook gebracht werden. Maar het ene offer van de Heere Jezus was genoeg om Zijn kinderen vergeving van zonden en eeuwig geluk te kunnen geven (Hebr. 10 : 14).


Hoe weten wij dat de Heere Jezus de Middelaar is?
"Uit het Heilig Evangelie, hetwelk God zelf eerstelijk in het Paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der wet laten voorbeelden, en ten laatste door zijn eniggeboren Zoon vervuld" (Heidelberger Catechismus, antw. 19).


Van Adam tot Mozes
De gegevens uit het Oude en Nieuwe Testament laten duidelijk zien dat de tabernakel met de priesters en het geheel van de offerdienst voorbeelden waren van de Heere Jezus. God heeft de offerdienst ingesteld om Zijn volk te wijzen op Christus als het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1 : 29).
Maar voor de instelling van de offerdienst werden er ook al offers gebracht. In de Bijbel worden er verscheidene genoemd. Allereerst wordt het offer van Abel en Kaïn genoemd (Gen. 4 : 3-5). Abel bracht een offer van eerstgeboren lammeren, en Kaïn van de opbrengst van het land.
Vervolgens is in Genesis 8 te lezen dat Noach een altaar voor de Heere bouwde nadat hij uit de ark gegaan was. Hij offerde daarop brandoffers van reine dieren, waaronder vogels.
Verder is duidelijk uit Genesis 35 dat God aan Jakob gebood om een altaar voor Hem te bouwen te Bethel.
Ook Job bracht brandoffers aan de Heere, toen zijn kinderen feest hadden gevierd. Want, zo zei hij: "Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend" (d.w.z. gevloekt) (Job 1 : 5).
Een bijzonder offer was het offer van Abraham. Hij moest op bevel van God zijn zoon Izak offeren. Toen Abraham er blijk van had gegeven dat hij echt aan God gehoorzaam wilde zijn, verhinderde God dat Izak werkelijk gedood werd (Gen. 22).

Wat was nu eigenlijk de aard van al deze offers, gebracht door een enkele persoon? Waren het alleen maar tekenen van eerbied, liefde en dankbaarheid jegens God? Ongetwijfeld zullen zij die betekenis gehad hebben. Kaïn en Abel brachten de vruchten van hun werk aan de Heere; zo erkenden zij Hem als de oorsprong van de zegen over hun werk. Maar op grond van gegevens uit het Oude en Nieuwe Testament is het aannemelijk dat sommige van deze offers ook al iets in zich hadden van een heenwijzing naar de beloofde Messias.

Daarbij is het uitgangspunt dat het Oude Testament één geheel vormt. Het Oude Testament is niet pas begonnen bij de Sinaï, maar het duurt van Adam tot Christus. Ook het verbond der genade is niet pas bij de Sinaï gesloten, maar het was daarvoor al gesloten met Christus, en in Hem met Adam (Gen. 3 : 15; de moederbelofte), Abraham, Izak en Jakob. Bij de Sinaï was sprake van een vernieuwing van het verbond der genade. Het ging ook om hetzelfde geloof bij Gods kinderen in de tijd van het Oude Testament. In Hebreeën 11 vers 13 wordt immers gezegd: "Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren". Het geloof waarvan in de Bijbel gesproken wordt, richt zich altijd op Christus. Van dat geloof wordt al gesproken in verband met het offer van Abel. Abel heeft zijn offer in geloof gebracht, en werd door dat geloof gerechtvaardigd. Dat blijkt daaruit dat God zijn offer aannam (Hebr. 11 : 4). Hier is dus al sprake van offeren dat gepaard ging met een geloofsverwachting.
Een ander element komt naar voren bij het offer van Noach. Hij bracht een offer van reine dieren en God verbond er Zijn goedkeuring aan. Hij beloofde daarna dat Hij de aarde niet meer door water zou verwoesten.
Verder is in Genesis 35 vers 1 te lezen dat het Gods eigen bevel aan Jakob was om een altaar voor Hem te bouwen in Bethel. En bij Job is er sprake van een verband tussen het doen van zonde en het brengen van een offer.
Bij het offer van Abraham bevestigde God uitdrukkelijk de belofte van de Messias. Dit deed Hij omdat Abraham Hem gehoorzaam was geweest.
Tenslotte kan nog gewezen worden op het lam dat geslacht werd door de Israëlieten, vlak voor de uittocht uit Egypte. Dit lam wordt 'pascha' genoemd (Ex. 12 : 21). Het paaslam was een voorbeeld van Christus, zoals blijkt uit 1 Korinthe 5 vers 7: "ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus", en uit Johannes 1 vers 29, waar Hij het Lam van God genoemd wordt, Dat de zonden der wereld wegneemt".
Al de genoemde offers samen laten iets zien van het ene offer van de Heere Jezus, eenmaal aan het kruis volbracht.

De ceremoniën: een zegen
Het volk Israël had in de ceremoniën een zichtbare evangelieprediking. Gods kinderen geloofden die boodschap en werden gerechtvaardigd door hun geloof (Hebr. 11; Rom. 4 : 2, 3). Daarom waren zij evengoed kinderen van God als die in het Nieuwe Testament. Het wezen van het geloof was immers hetzelfde, wat bijvoorbeeld blijkt uit Psalm 32 vers 1 en 2 en Romeinen 4 vers 6-8. Paulus haalt David aan die de mensen zalig spreekt van wie de ongerechtigheden vergeven zijn. God rekent hen rechtvaardigheid toe, zonder dat zij dat verdiend hebben.
Gods kinderen ten tijde van het Oude Testament kenden ook zekerheid in het geloof. Abraham bijvoorbeeld heeft de komst van Christus van verre gezien. Hij zag met brandend verlangen naar Hem uit. Zo zeer beschouwde hij Christus als het hoogste goed. Dat wil niet zeggen dat de gelovigen ten tijde van het Oude Testament al een duidelijk beeld hadden van de persoon van de Heere Jezus. Ook wisten zij nog niet hoe Hij Zijn werk vorm zou geven.
Hoewel de eredienst ten tijde van het Oude Testament dus slechts een schaduw was van Christus, had zij voor Gods kinderen grote waarde.
Weliswaar vormde zij op zichzelf geen manier om de zaligheid te verkrijgen, maar wees wel heen. naar de beloofde Messias. Als zodanig was zij een onderdeel van het Evangelie. Daarom vormden de voorschriften voor het brengen van offers en voor andere rituelen voor de Joden geen last.
Integendeel, zij beleefden de ceremoniën als een zegen. Zij verlangden ernaar (Psalm 42 : 2, 3), zij hadden verdriet als zij ze moesten missen (Psalm 120 : 5, 6), zij hadden er vreugde en sterkte uit (Psalm 63 : 3), en zij dankten God voor dit voorrecht: "Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!" (Psalm 147 : 19, 20).

2. Regels en hun betekenis

Verschillende offers
De Joden ten tijde van het Oude Testament hadden in de offers voorbeelden van het offer van de Heere Jezus. Dat was de kern waar het in heel de offerdienst om ging. De Heere wilde Zijn volk daar steeds bij bepalen. De offerdienst was verweven met het dagelijks leven van de joden. Dat blijkt duidelijk uit de vele regels voor het brengen van offers.

Brandofferaltaar
Alleen al uit de namen blijkt dat er verschillende offers waren. Zo waren er het brandoffer, slachtoffer, spijsoffer, drankoffer, vuuroffer, vuloffer, zondoffer, schuldoffer, dankoffer, lofoffer en het gedenkoffer. Al deze offers moesten, geheel ol gedeeltelijk, op het brand-offeraltaar verbrand worden. Het vuur waarmee deze offers werden aangestoken, was bij het begin van de offerdienst door de Heere gegeven. Het mocht nooit uitgaan en moest dus door de priesters onderhouden worden. Zij mochten alleen met dit vuur de offers aansteken.
Er zijn nog andere aanduidingen voor offers te vinden. Die kunnen betrekking hebben op onderdelen van offers, of ze geven bijvoorbeeld de aanleiding voor een bepaald offer weer. Te denken valt aan hefoffer, beweegoffer en gelofteoffer. Deze drie namen komen bij de bespreking van het dankoffer aan de orde.

Verplichte offers
De aanleiding voor het brengen van een offer kon heel verschillend zijn. In de eerste plaats waren er verplichte offers die door de Heere voorgeschreven waren. De priesters brachten deze in de tabernakel en vertegenwoordigden daarbij het hele volk. Deze offers moesten op vaste tijden en bij bepaalde gelegenheden gebracht worden. Zo was er het morgen- en avondoffer, er waren de offers op de sabbat, de nieuwe maan en de feestdagen. Een offer dat jaarlijks terugkeerde was het offer op de Grote Verzoendag.
Daarnaast waren er offers die door de enkeling gebracht moesten worden. Dat was bijvoorbeeld het geval wanneer een Israëliet onrein geworden was. Onrein werd iemand bijvoorbeeld door het aanraken van een dood dier. Hij moest dan een offer brengen om weer rein te worden. Het kon ook zijn dat iemand een bepaalde zonde gedaan had. Het ging dan om zonden die gedaan waren uit onkunde of dwaling. De zonde was dus niet opzettelijk gedaan. Wanneer men een zonde had gedaan zonder het te weten en men kwam daar achter, dan moest er een zond- of schuldoffer gebracht worden. Deze offers worden apart besproken in hoofdstuk 4.

Vrijwillig
Er waren ook offers die vrijwillig gebracht werden Zij werden gebracht door de enkeling. Voorbeelden van vrijwillige offers zijn het brandoffer en het daarbij behorende spijsoffer.
Eventueel kon daar ook een dankoffer aan toegevoegd worden. Een dankoffer kwam ook als een zelfstandig offer voor. Brandoffers kwamen, zoals gezien in het eerste hoofdstuk, ook al voor bij Abet en Kaïn, Job en anderen. Het brand-, spijs- en dankoffer zoals ze zijn ingesteld bij de Sinaï komen in hoofdstuk 3 aan de orde.

Offers van dieren
Als een Israëliet een offer bracht, was hij daarbij gebonden aan bepaalde regels. De Heere had precies aangegeven welke offers voor Hem aangenaam waren en welke niet. Als iemand dus dacht op zijn eigen manier God te kunnen dienen, had hij het mis.
Eigenwillige godsdienst is ook nu niet aangenaam voor de Heere. Hij wil dat mensen Hem gehoorzaam zijn en Hem dienen naar Zijn wil.
Voor offers van dieren golden de volgende regels. Het dier moest rein zijn, en van de kudde (Lev. 1 : 2; Deut. 14). Dat wil zeggen dat het iemands eigendom moest zijn. Men kon ook een offerdier kopen; dan was het zijn eigendom geworden. Dieren die geofferd mochten worden, waren koeien, schapen, geiten en duiven. De duiven moesten jonge gewone duiven of volwassen tortelduiven zijn.
Een offerdier mocht niet voor verkeerde doeleinden gebruikt zijn, bijvoorbeeld voor afgoderij. Het moest ook onschuldig zijn. Dat wil zeggen dat het geen mens gedood mocht hebben. Verder moest het dier een bepaalde leeftijd hebben (Lev. 22 : 27).
In de praktijk kwam het er op neer dat offerdieren ouder dan een maand en jonger dan drie jaar (stier) of twee jaar waren (schaap of geit). Tenslotte moesten de offerdieren zonder gebrek zijn, volkomen gaaf (Lev. 22; Deut. 17).

Onbloedige offers
Als mensen te arm waren om een dier te kunnen offeren, konden zij volstaan met het offeren van meelbloem of groene aren. Dat was dan een zelfstandig offer. Meelbloem kon ook deel uitmaken van het spijsoffer. Dan moest er olie en wierook bij gedaan worden. Bovendien moest het spijsoffer altijd gezouten zijn. Zout heeft de eigenschap dat het bederfwerend is. Het zout bij het spijsoffer werd door de Heere het 'zout van het verbond' genoemd (Lev. 2 : 13). In Numeri 18 vers 19 komt de aanduiding 'eeuwig zoutverbond' voor, evenals in 2 Kronieken 13 vers 5. Het zout bij het offer is dus een herinnering aan het verbond der genade, dat de Heere voor eeuwig gesloten heeft met Zijn volk.
Het kwam ook voor dat er wijn geofferd werd. Dat was dan geen zelfstandig offer, maar een plengoffer, behorend bij een offer van dieren Wat niet op het altaar mocht komen was zuurdeeg en honing. Het zuurdeeg van toen is de gist van nu. Het was een beetje deeg wat door bederf was gaan gisten en nieuw deeg kon laten rijzen. Bij het lofoffer (een dankoffer) hoorden weliswaar ook gezuurde broden, maar deze waren voor de priester en de offeraar om te eten. Zij mochten niet op het altaar komen.

2.2 Betekenis van het offeren
Als een Israëliet een offer bracht, dan moest hij dus rekening houden met allerlei voorschriften. Zoals gezien hadden de offers echter alle hetzelfde doel, namelijk heenwijzen naar het offer van de Heere Jezus. Op welke manier waren de offers nu een afbeelding van Hem? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn aanknopingspunten te vinden in het Oude en Nieuwe Testament.

Een dien zonder gebrek
De Israëliet die bij de deur van de voorhof van de tabernakel kwam om te offeren had zich (als het goed was) ervan verzekerd dat het dier volkomen gaaf was. Er mocht immers geen gebrek aan zijn. In 1 Petrus 1 : 19 wordt de Heere Jezus vergeleken met een lam waar geen lelijke plek of misvorming aan te zien was. De volkomenheid van het offerdier wees heen naar de volkomenheid van de Heere Jezus als Offerlam. Hij had nooit zonde gedaan; er was ook niets zondigs in Hem. Hij was volmaakt in heel Zijn doen en laten.

Plaatsvervanging
Als de offeraar bij de priester kwam die bij het altaar dienst deed, moest hij zijn hand op de kop van het dier leggen en er zwaar op leunen. Dat betekende dat het offerdier de plaats innam van de offeraar. Bij het zondoffer bijvoorbeeld ging het om vergeving van de zonde. Het offerdier kreeg de straf die de offeraar verdiend had. Het moest sterven in plaats van de zondaar zelf. Dit is ook duidelijk te zien bij het offer op de Grote Verzoendag. Daar hoorden twee bokken bij. De ene kreeg door handoplegging symbolisch de zonden van het hele volk op zich geladen. Hij werd daarna weggestuurd in de woestijn. Deze bok was daarin een voorbeeld van de Heere Jezus, van Wie Johannes zei: "Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt" (Joh. 1 : 29). De andere bok moest buiten de legerplaats gedood worden. Hij nam de plaats in van het volk, dat eigenlijk zelf de doodstraf verdiend had. Nu ging het volk echter vrijuit. In Jesaja 53 wordt al voorzegd dat zo de Messias de plaatsvervanger zal zijn van allen die echt in Hem geloven: "De straf, die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden". In 2 Korinthe 5 vers 21 staat dit duidelijk van de Heere Jezus vermeld. God heeft Zijn Zoon de zonden van Zijn kinderen toegerekend, en Zijn kinderen de gerechtigheid van de Heere Jezus.

Het bloed als voorbeeld
Het was de Israëlieten altijd en overal verboden om bloed te eten. Het bloed symboliseerde het leven. De Heere had tegen het volk gezegd dat het bloed diende om verzoening te doen over de zonde (Lev. 17 : 11). Zonder bloedstorting kon er geen vergeving geschonken worden (Hebr. 9 : 22). Het was echter niet zo dat het bloed van stieren en bokken werkelijk vergeving van de zonde kon bewerken (Hebr. 10 : 4). Het was een voorbeeld van het bloed van de Heere Jezus. Zijn offer zou werkelijk voldoende zijn om vergeving van de zonden aan te brengen (Rom. 3 : 25; Ef. 1 : 7; Hebr. 9 : 12, 14). Bij Zijn hemelvaart is Jezus teruggekeerd tot Zijn Vader in de hemel. Dat was mogelijk doordat Hij Zijn bloed gegeven had (Hebr. 9 : 11, 12). Daarom is het nu ook mogelijk voor de gelovigen om bij hun sterven de hemel binnen te gaan. Onder het Oude Testament hield het voorhangsel van de tabernakel de mensen als het ware tegen: zij mochten het heilige niet binnengaan. Dat mocht alleen de priester. Het Heilige der heiligen mocht zelfs maar een keer per jaar betreden worden, en dan slechts door de Hogepriester. Hij mocht alleen met bloed naar binnen gaan (Hebr. 9 : 25). Maar nu mogen alle ware gelovigen op grond van het bloed van de Heere Jezus met vrijmoedigheid toegaan (Hebr. 10 : 19-22). Dat wil zeggen dat zij tijdens hun leven door het gebed tot God mogen naderen en bij hun sterven bij Hem in de hemel mogen komen. Er is echter ook een keerzijde. In Hebreeën 10 vers 29 volgt een waarschuwing voor allen die geen gebruik maken van het bloed van Jezus, door het geloof. Zij achten het bloed van Jezus onrein en zullen daarom zelf hun straf moeten dragen.

Een liefelijke reuk
Van het brand-, spijs- en dankoffer staat dat zij geofferd werden tot een liefelijke reuk voor de Heere (o.a. Lev. 1 : 13). De uitdrukking 'liefelijke reuk' had niets te maken met een aangename geur die van het offer zou opstijgen. Er werd immers een dier verbrand. Dat zal eerder een typische brandlucht veroorzaakt hebben. Het betekende dat God een welgevallen in het offer had. De Heere was verblijd als Hij zag dat mensen Hem gehoorzaam waren op Zijn bevel. Hij had immers bevel gegeven tot de offerdienst. Zie Ezechiël 20 vers 40 en 41. Ook had Hij behagen in de verzoening die door middel van de offers afgebeeld werd. Door het offer van Zijn Zoon kon de relatie tussen Hem en Zijn volk hersteld worden.
Bij het spijsoffer hoorde niet alleen meel en olie, maar ook wierook. De wierook werd, samen met een gedeelte van het meel en de olie, verbrand op het brandofferaltaar. Het was een symbool voor het gebed van Gods kinderen. David bidt in Psalm 141 vers 2: "Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer". Ook in Openbaring 8 vers 4 wordt de rook van reukwerk in één adem genoemd met de gebeden van Gods kinderen. Maar het reukwerk was ook een voorbeeld van het bidden dat Christus doet in de hemel, namelijk voor Zijn volk. Hij is de grote Hogepriester (Ps.110 : 14, Hebr. 5 : 5, 6; Hebr. 2 : 7; Hebr. 9 : 11, 12). Zoals de (hoge)priester offerde, zo heeft Christus als Hogepriester Zichzelf geofferd (Hebr. 10 : 10, 14). En zöals de priesters voor het volk baden en het zegenden, zo bidt Christus voor Zijn volk (1 Joh. 2 : 1).

3. Offers tot een liefelijke reuk

In de eerste zeven hoofdstukken van Leviticus worden vijf offers beschreven die in dit hoofdstuk aan de orde komen. Het gaat om het brandoffer, spijsoffer, dankoffer, schuld- en zondoffer. Deze offers waren bedoeld voor de enkeling, de individuele Israëliet. De eerste drie genoemde offers werden gebracht tot 'een liefelijke reuk' voor de Heere.

Dat wil zeggen dat zij voor God aangenaam waren (zie h.2). De andere twee offers waren bedoeld om verzoening te doen (Lev. 4 : 20). Een Israëliet die een bepaalde zonde gedaan had, was verplicht een zondoffer of een schuldoffer te brengen. Daardoor werd God, Die Zich vertoornt over de zonde (Deut. 9 : 7), verzoend (zie h.4). Deze vijf offers wezen alle heen naar het ene offer van Christus. Zij zijn echter ieder op zichzelf gegeven voor verschillende personen, tijden en omstandigheden. Achteraf gezien is het aannemelijk dat ieder offer ook een meer bijzondere betekenis gehad heeft. Er zijn soms opmerkelijke overeenkomsten aan te wijzen met de Persoon en het werk van de Heere )ezus. Of de Israëlieten die betekenis er altijd in gezien hebben is moeilijk te achterhalen.

3.1 Het brandoffer
Vrijwillig
Dagelijks werden in de tabernakel brandoffers gebracht door de priesters: 's morgens en 's avonds. Dat waren offers voor het hele volk. Zij werden betaald uit een soort belasting. Op de sabbat en de nieuwe maan werden er zelfs tweemaal zo veel offers gebracht. Er was echter ook een brandoffer voor de individuele Israëliet. Dat was een vrijwillig offer.
Dat wil zeggen dat het iedere man vrij stond om al dan niet zo'n offer te brengen. Het oorspronkelijke woord voor brandoffer had de betekenis van 'toenadering'. Later betekende het meer 'toewijding'. Zo werden er bijvoorbeeld bij de inwijding van de tabernakel brandoffers gebracht (Lev. 9). De tabernakel werd toegewijd aan de dienst van de Heere.

Offerdier
Het brandoffer bestond in een mannelijk dier. Al naar gelang de offeraar betalen kon, bracht hij een stier, een schaap of geit, of twee duiven. Er mocht geen gebrek aan zijn. Kon hij ook geen duiven bekostigen, dan was het mogelijk om een offer te brengen van meel, zonder toevoeging van olie of wierook. Anders zou het namelijk een spijsoffer zijn.

Gang van zaken
Als het offer een dier was, dan bracht de offeraar dat dier naar de voorhof van de tabernakel. Bij de priester gekomen, legde hij zijn hand op de kop van het dier en leunde daarop. Vervolgens sneed hij zelf het dier de keel door. De priester ving het bloed op in een schaal en sprengde het bloed rond het altaar op de grond. Daarna werd het dier van zijn huid ontdaan en in stukken verdeeld. Alleen het ingewand en de schenkelen werden met water gewassen. Alle delen samen werden op het altaar gelegd en verbrand. Alleen de huid werd niet verbrand, want die was voor de priester (Lev. 7 : 8).
Was het dier een duif, dan maakte de priester het hele offer zelf klaar, op het altaar. De as van het offer bleef tot de volgende morgen op het altaar liggen.

Betekenis
Zoals gezien betekent het woord voor brandoffer toenadering of toewijding. Door het brengen van een brandoffer gaf de offeraar vrijwillig uitdrukking aan zijn verlangen om de Heere te dienen. Het was de Heere aangenaam als mensen op deze wijze tot Hem naderden in Zijn Huis. Het was een offer 'tot een liefelijke reuk' voor de Heere.
Daarbij was plaats voor blijdschap en vreugde, zoals bijvoorbeeld blijkt uit Jesaja 56:7. Daar staat: "en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op mijn altaar".

De vrijwilligheid van dit offer komt overeen met de vrijwilligheid waarmee de Heere Jezus Zijn offer bracht. Hij gaf Zich vrijwillig over om in de plaats van Zijn kinderen de straf op de zonde te dragen. Hij was ook uit vrije wil volkomen gehoorzaam aan Zijn Vader (Hebr. 10 : 5-7). Het offer van Christus was, evenals het brandoffer, voor Cod de Vader tot een liefelijke reuk (Ef. 5 : 2). Zijn offer was dus voor God aangenaam. God had behagen in Zijn Zoon als Degene Die de straf op de zonde zou dragen om voor Zijn volk verzoening te verwerven (Matth. 1 : 17). Ook was het Hem tot vreugde dat Jezus vrijwillig en volkomen gehoorzaam was aan Hem (Hebr. 10 : 7, 9).

3.2 Het spijsoffer
Het spijsoffer hoorde bij het brandoffer als vrijwillig offer. Er was nog een offer dat spijsoffer genoemd zou kunnen worden, maar dan was het een brandoffer van iemand die te arm was om een dier te kunnen offeren. Zo'n zelfstandig offer van meel was ook het 'offer van de jaloersheid' (Num. 5 : 15). In beide gevallen bestond het offer alleen uit meel of geroosterd koren, zonder toevoeging van olie of wierook.

Wat werd geofferd
Een spijsoffer bestond uit meel, olie en wierook. Het meel en de olie konden op verschillende manieren geofferd worden. Het meel kon 'los' geofferd worden, samen met olie. Het meel kon ook als geroosterde, lijngewreven korrels van groene aren aangeboden worden. Verder konden van het meel en de olie koeken gebakken worden.
Tenslotte konden van het meel met een beetje water platte koeken gebakken worden. Dat gebeurde in een pan met een holle bodem. De olie werd in dal geval bij het offeren op de koeken gegoten.

Gang van zaken
De priester nam een handvol meel en olie, of een deel van de (ongezuurde) koeken en alle wierook. Dat alles werd verbrand op het brandofferaltaar. De rest van het meel en de olie of de koeken was voor de priesters. Zij mochten het eten in de tabernakel. Dat is een verschil met het brandoffer, dat, behalve de huid, in zijn geheel verbrand werd. Daar mocht dus niets van gegeten worden.

Bijzonderheden
Er mocht geen zuurdeeg gebruikt worden bij het bakken van de koeken. Ook mocht er geen honing geofferd worden. Er moest wel altijd zout aan het spijsoffer toegevoegd worden (Lev. 2 : 13). Dat herinnerde aan het verbond dat God met het volk Israël gesloten had. Het zout wees op het eeuwigdurende karakter van dat verbond (zie h.2).
Tot een bijzondere vorm van het spijsoffer zouden de toonbroden gerekend kunnen worden. Die waren gebakken van meel met olie. Zij lagen in twee stapels op de tafel der toonbroden in het heilige van de tabernakel. Op die stapels stond een schaal met wierook. Deze wierook werd verbrand op het reukofferaltaar, waarna een rookwolk het heilige vervulde. De priesters mochten de oude toonbroden eten als er nieuwe voor in de plaats gelegd waren. Zo lagen er dus altijd nieuwe toonbroden in de tabernakel.

Betekenis
Evenals van het brandoffer wordt van het spijsoffer gezegd dat het tot een liefelijke reuk voor de Heere was (Lev. 2 : 2). Het was de Heere aangenaam, en was daarin een voorbeeld van het offer van de Heere Jezus. In dat offer had God immers ook een behagen. Van het spijsoffer staat ook dat de priesters geheiligd werden door het eten ervan (Lev. 6 : 18). Uit 1 Petr. 2 : 5 en 9 blijkt dat de leden van de Gemeente van Christus vergeleken mogen worden met de priesters van toen. Zij worden een 'koninklijk priesterdom' en een 'heilig volk' genoemd, zij worden evenals de priesters geheiligd, maar dan door het offer van Christus. Christus was Zelf volkomen heilig en verwierf daardoor de heiligmaking voor Zijn kinderen. Zij ontvangen de zegeningen die Hij verworven heeft.

3.3 Het dankoffer
Het dankoffer is het derde offer waarvan geldt dat het tot een liefelijke reuk voor de Heere was. Het moest gebracht worden in combinatie met het brandoffer en het spijsoffer. Eerst werd het brandoffer gebracht, daarna het spijsoffer en als laatste het dankoffer. Het stond dus niet op zichzelf! Er worden drie soorten dankoffers genoemd, en voor elk dankoffer is een bepaalde aanleiding. De drie dankoffers zijn:
- Lofoffer
- Vrijwillig offer
- Gelofte-offer

Aanleiding
Het lofoffer was bedoeld om de Heere te loven en te danken voor een bijzondere zegen. Het vrijwillig offer werd spontaan gebracht, uit een verlangen om de Heere daardoor te dienen. Een voorbeeld daarvan is het offer dat Elkana jaarlijks bracht (1 Sam. 1 : 3).
Het gelofteoffer diende om een belofte aan de Heere in te lossen. In het Oude Testament komt het regelmatig voor dat een Israëliet een offer belooft te brengen als de Heere hem uit zijn nood zal verlossen. (Zie bijvoorbeeld Richt. 11 : 30; 1 Sam. 1 : 11; Psalm 22 : 26.)
Samenvattend kan gezegd worden dat bij het dankoffer de dankbaarheid centraal staat. Maar dit offer gaat samen met een brandoffer. Dat wil zeggen dat de dankbaarheid verbonden is aan het werk en de verdienste van Christus. Niemand kan uit zichzelf dankbaar zijn. Het is een gave van God Die Hij Zijn kinderen uit genade schenkt, als een zegen die door Christus verworven is.

Het offer
Het dankoffer lijkt veel op het brandoffer. Dezelfde dieren mochten ervoor gebruikt worden, behalve duiven.
Bij het lofoffer hoorde ook een spijsoffer. Dat bestond uit ongezuurde en gezuurde koeken. De laatsten mochten echter niet op het altaar komen omdat ze met zuurdeeg klaargemaakt waren. Dit spijsoffer was bestemd voor de priesters en de offeraar zelf. Zij mochten ervan eten bij het altaar, dus in de voorhof van de tabernakel

Gang van zaken
Ook bij het dankoffer moest de offeraar zijn hand op de kop van het dier leggen. Het verschil met het brandoffer was dat de huid van het dier niet afgetrokken werd. Ook werd het niet in stukken gedeeld zoals bij het brandoffer, en er hoefden geen stukken gewassen te worden. Het grootste verschil was dat niet alles uitsluitend voor de Heere bestemd was. Er was ook een deel voor de priester en voor de offeraar zelf.
Het vet rond de ingewanden en de nieren en de lever waren voor de Heere. Het overige vet van dit offer mocht niet gegeten worden, maar men mocht het wel gebruiken in het dagelijks leven (Lev. 7 : 23, 24). Het kon bijvoorbeeld dienen om leer in te vetten. Het vet van reine dieren die niet als dankoffer dienden, mocht wel gegeten worden.
De dienstdoende priester kreeg de rechterschenkel. In 1 Samuël 9 werd die gereserveerd voor Saul als een geëerde gast.
Het borststuk van het offerdier was voor alle priesters bestemd. De rest, dat was het grootste deel van dit offer, was uiteindelijk voor de offeraar en zijn gezin. In tegenstelling tot andere offers mocht de offeraar bij dit offer veel zelf doen. Hij slachtte het dier, nam het vet weg en deelde het dier.

Bijzonderheden
De rechterschouder, die voor de priester bestemd was, werd als een hefoffer omhoog geheven en daarna weer omlaag gebracht. Daarmee maakte de offeraar als het ware duidelijk dat dit offer een gave was aan God, Die Zelf de oorsprong van alle gaven is.
Het borststuk van het dier, dat voor alle priesters was, werd door offeraar en priester samen naar voren en terug bewogen. Het betekende: "Heere, wij brengen U dit offer, het behoort U toe; wij ontvangen het ook weer van U terug als een gave van U aan ons" (Lev. 7 : 30-34).

Het Heilig Avondmaal
Het eten van de offermaaltijd doet denken aan het 'eten' van het lichaam van Christus zoals dat in het Heilig Avondmaal afgebeeld wordt. Het brood en de wijn van het Heilig Avondmaal zijn tekenen van het lichaam en bloed van de Heere Jezus. Zijn lichaam is aan het kruis als het ware geofferd en gebroken, en Zijn bloed is daar vergoten. Het Heilig Avondmaal is een zichtbare verkondiging van het offer van Christus, net zoals de offers dat waren. "Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank" (Joh. 6 : 55). Het Heilig Avondmaal zou een zegel op de prediking van Christus' offer genoemd kunnen worden.
Daarbij moet in het oog gehouden worden dat niet de deelname aan het Heilig Avondmaal op zichzelf met Christus verenigt. Het eten van het dankoffer had ook geen waarde op zichzelf, behalve dan dat men in uiterlijke zin de Heere diende. Het moest met geloof samengaan, wilde het de offeraar werkelijk tot zegen zijn. Eten van het lichaam van Christus kan ook alleen door het geloof. Anders blijft deelname aan het Avondmaal niet meer dan een uiterlijk eten en drinken van brood en wijn. Maar het is juist ingesteld tot Zijn gedachtenis (Luk. 22 : 19). Dat betekent overigens ook dat de vereniging met Christus niet alleen mogelijk is tijdens de viering van het Heilig Avondmaal. Dat blijkt ook wel uit de prediking van Jezus over het eten van Zijn vlees na de wonderbare spijziging (Joh. 6). Het eten van Zijn vlees gebeurt telkens als iemand in geloof zijn ogen op Christus richt. Eten betekent zien op Christus en geloven in het offer dat Hij bracht. Daardoor wordt vergeving van de zonden en het eeuwige leven verkregen. Eten betekent ook: hoe langer hoe meer verenigd worden met het lichaam van Christus. Dat houdt in: door dezelfde Geest als Hij leven en geregeerd worden.
Zoals brood en wijn dienden tot dagelijks voedsel, zo is het gelovig zien op de Heere Jezus voedsel voor de ziel. Niet eten betekent de dood voor ogen hebben. Wel eten houdt in zien op Christus en daardoor verzadigd worden. En dat geldt voor alle ware gelovigen, die daarin ook de gemeenschap der heiligen mogen beleven.

4. Offers tot verzoening

De twee offers die in dit hoofdstuk aan de orde komen, zijn het zondoffer en het schuldoffer, Deze offers zijn niet tot een liefelijke reuk voor de Heere, zoals de offers, besproken in hoofdstuk 3. Deze twee offers dienen tot verzoening, als er sprake is van bedreven zonden.

Herhaaldelijk is dat te lezen in Leviticus 4, o.a. in vers 35: "en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden". Het gaat hier dus over offers van de individuele Israëliet. Deze Moesten, behalve na bepaalde zonden, ook gebracht worden bij onreinheid. Daarnaast werden er zondoffers gebracht op de grote leesten. Deze vallen hier buiten beschouwing.

4.1 Het zondoffer
Het zondoffer moest gebracht worden als Iemand was 'afgedwaald van Gods geboden' (Lev. 4 : 1). Het ging om zonden die bedreven waren uit onbedachtzaamheld of onwetendheid. Iemand was er zich dus niet van bewust, dat hij zondigde. Het kon zijn dat iemand anders hem er op wees, of dat hij er zelf achter kwam. Het kon bijvoorbeeld gebeuren dat een Israëliet per ongeluk iemand doodde. Ook al was dat onopzettelijk gebeurd, er was verzoening nodig. Ook als iemand niet wist dat hij iets verkeerds deed, en erachter kwam, moest hij een zondoffer brengen. Er was dus geen verontschuldiging mogelijk. Het zondoffer bestond in het offeren van een dier. Het bloed van het dier moest verzoening bewerken tussen God en de zondaar (Lev. 17 : 11).

Het offer
Welk offer er gebracht moest worden als zondoffer, was afhankelijk van de positie van de offeraar. Het was dus geen offer naar vermogen, zoals bij het brandoffer. Hel offer werd bepaald door de plaats die iemand in het volk innam. Er waren vier mogelijkheden: de hogepriester, het volk als geheel, een overste uit het volk of een gewoon lid van het volk. Als de hogepriester gezondigd had, of het hele volk, dan moest er een stier geofferd worden. Van een overste werd een geitebok gevraagd, en van een gewone man een geit of een lam.

Gang van zaken
De hogepriester die gezondigd had, moest met de jonge stier in de voorhof komen, vlakbij de tabernakel. Hij leunde met zijn hand op de kop van het dier, en beleed zijn zonde. Daarna doodde hij het dier en ving het bloed op in een schaal. Daarmee ging hij het heilige binnen en sprenkelde daarvan zevenmaal voor het gordijn tussen het heilige en het heilige der heiligen. Hij streek ook bloed aan de hoornen van het reukaltaar, en de rest van het bloed goot hij uit op de grond bij het brandofferaltaar.
Het vet en de nieren werden op hetzelfde altaar verbrand. De rest van het dier werd vervolgens buiten de legerplaats, op een speciale 'heilige' plaats, verbrand (Lev. 4 : 1-12).
Het hele ritueel was hetzelfde als het volk gezondigd had. Alleen moesten dan de oudsten van het volk hun handen op de kop van het dier leggen en de zonde belijden.
Als er een overste gezondigd had en er dus een geitebok geofferd werd, moest de priester het bloed strijken aan de hoornen van het brandofferaltaar. De rest van het bloed werd weer uitgestort aan de voet van dit altaar. Het vlees van de bok mocht door de priesters gegeten worden in de voorhof.
Een gewone Israëliet moest een geit of een lam offeren. Hier mocht dus een vrouwelijk dier het offer zijn. Verder ging alles hetzelfde als bij het offer van een overste.

Betekenis
Het zondoffer is een offer om verzoening te doen over onopzettelijke zonden. Elke zonde moet voor de Heere beleden worden en het bloed van het offerdier dient tot vergeving van de zonde. Het wijst heen naar de Heere Jezus, Die tot zonde gemaakt is, terwijl Hij Zelf geen zonde gekend heeft, noch gedaan (2 Kor. 5 : 21). Hij neemt de plaats in van schuldige zondaars en draagt voor hen de straf op hun zonde. Hij maakt ook dat zij weer in een verzoende verhouding met God kunnen leven.

4.2 Het zondoffer
Evenals het zondoffer heeft het schuldoffer met zonde te maken, maar op een andere manier. Het zondoffer werpt met name licht op de zondige natuur van mensen, op de zonde als macht in hun leven. Bij het schuldoffer ligt de nadruk meer op het doen van boete en herstellen van gemaakte schuld tegenover God en mensen.

Het offer
Het schuldoffer bestond altijd in een ram. Als het ging om een overtreding tegen de Heere (men had bijvoorbeeld vergeten de tienden van een deel van zijn inkomen aan de Heere te geven), dan moest er eerst een ram geofferd worden. Daarna moest men de waarde in geld van wat men aan God verschuldigd was, betalen. Daar kwam nog een boete bij van een vijfde deel van iemands schuld.
Had men echter een zonde tegen de naaste bedreven, dan was het precies andersom. (Vanzelfsprekend was dat ook zonde tegenover God, maar met een ander accent.) Men moest dan eerst belijdenis doen, daarna de gemaakte schuld vergoeden en een boete betalen, en dan offeren.
De offeraar moest de ram zelf doden. Het bloed van de ram werd rondom op het altaar gesprengd. Op het altaar werden verbrand: het vet van het ingewand en van de staart, de beide nieren en hun vet, en het vlies over de lever. Het overige van het dier mocht door de priesters gegeten worden in de voorhof.

Betekenis
Bij het zond- en schuidoffer staat de gedachte centraal dat de offeraar zijn zonde zelf moet belijden. Het gaat om aanwijsbare zonden, die daadwerkelijk bedreven zijn. De offers wijzen, zoals alle offers, heen naar het offer van de Heere Jezus. Door Zijn offer is het mogelijk geworden dat God zonden vergeeft. Het refrein in Leviticus 4 luidde dat de beleden zonde vergeven zou zijn na het brengen van een offer. Zo geldt in het Nieuwe Testament: "Indien wij onze zonden belijden, God is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechligheid" (1 Joh. 1 : 9). Op het belijden van de zonde volgt voor Gods kinderen vergeving van de zonde, op grond van het offer van Christus. Uiteraard is dit niet anders mogelijk dan door het geloof. Het zond- en schuldoffer symboliseren dat de breuk met God, die door de zonde ontstaan was, weer geheeld kan worden. Zo is nu door het geloof in de Heere Jezus vergeving van de zonde mogelijk en herstel van de verhouding met Hem.
Daarnaast laat de gang van zaken bij het schuldoffer zien dat de schuld tegenover God en de naaste, waar mogelijk, betaald moet worden. Voor het Nieuwe Testament gelden de regels van het schuldoffer niet meer. Daar staat tegenover dat God vraagt om Hem lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf (Matth. 22 : 37-39). Die eis geldt nog steeds. Dat betekent dat men zijn naaste moet behandelen zoals men zelf graag behandeld zou willen worden. De volgorde: eerst belijden en dan offeren komt ook voor in de Bergrede. Daar zegt de Heere Jezus: "Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave" (Matth. 5 : 23, 24). Er moet dus herstel plaatsvinden van het kwaad. Met andere woorden: er is behalve belijdenis ook bekering nodig. Daaruit valt de oprechtheid van de belijdenis af te lelden Zie het voorbeeld van Zacheus. Hij gaf vierdubbel terug wat hij ten onrechte verkregen had (Luk. 19 : 8).

Tot slot
De ceremoniële wet is vervuld door Christus. Er hoeven geen (bloedige) offers meer gebracht te worden. Zijn offer was voldoende. Hij verwierf alles wat nodig was tot Gods eer en de zaligheid van allen die werkelijk in Hem geloven.
Ten tijde van het Oude Testament herinnerden de offers in de tabernakel en later de tempel voortdurend aan het offer van Christus dat gebracht zou worden. Nu, in de Nieuwtestamentische tijd, worden Gods kinderen op een andere manier gewezen op het offer van Christus, namelijk door middel van de sacramenten. De Heilige Doop en het Heilig Avondmaal vormen beide een zichtbare verkondiging van het Evangelie. In tegenstelling tot de offers gebeurt dat op een onbloedige manier. Het zijn waartekenen en zegels, door God ingesteld. Hij wilde dat Zijn kinderen door het gebruik ervan de belofte van het Evangelie des te beter zouden begrijpen. Die belofte luidt dat God allen die in Christus en Zijn offer geloven, vergeving van hun zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt (HC antw. 66).


Literatuur 

Brakel, W. à, - Redelijke Godsdienst 
Been, R. e.a., - Offers en priesterdienst 
Harinck, ds. C, - De tabernakel 
Koekkoek, H.G., - De geheimen van de offers 
Kole, drs. I.A. (red.), - Bijbelse Aardrijkskunde en Oudheidkunde 
Kooten, drs. R. van, - Meer kennis van Christus 
Kooten, drs. R. van, - Verzoend door Christus


Verwerking

Overeenkomsten en verschillen
Vóór de instelling van de offerdienst werden ook al offers gebracht. De offers van Kaïn en Abel, Noach, Job en Abraham zijn hier bekende voorbeelden van.
a. Noem enkele overeenkomsten en enkele verschillen tusen deze offers en de offers van de tabernakel en tempel.
b. Noem enkele overeenkomsten en enkele verschillen tussen de eredienst in de tabernakel en tempel en de eredienst nu.

Vergelijking Oude Testament - Nieuwe Testament
De offers in het oude Testament wezen heen naar de Heere Jezus. Hiervoor zijn aanknopingspunten te vinden in het Oude in Nieuwe Testament.
Vergelijk de volgende teksten met elkaar. Welke heenwijzingen liggen er in de offers?
OT                                 NT 
Leviticus 22 : 17          1 Petrus 1 : 19 
Leviticus 16 : 21-22     Johannes 1 : 29 
Jesaja 51 : 4-5              2 Korinthe 5 : 21 
Leviticus 17 : 11            Efeze 1 :7, Hebreeën 9 : 12, 14
Leviticus 4 : 20b         Hebreeën 9 : 11-14

Offers in onze tijd
'Het brengen van offers is immers voorbij' (Hoofdstuk 1, pagina 4)
a. Zijn de sacramenten in onze tijd dan geen offers? Leg uit.
b. Wijzen ze wel heen naar het offer van Christus?
c. Welke kerk ziet het Heilig Avondmaal wel als offer?
d. Waarop baseert ze die gedachte?
e. Kun je nu uitleggen waarom dit een dwaling is?
f. Kan het nadenken over de offers wat beteken voor je persoonlijk leven?
g. Wat betekent het offer van Christus voor jou persoonlijk?
De offer, wezen niet alleen heen naar Christus, maar hadden vaak een aanleiding en bedoeling. Denk aan het dankoffer, het zondeffer en het schuldoffer.
h. Kunnen we in deze zln nog offers brengen? Geef concrete voorbeelden.
i. Wat moet ook bij onze offers centraal staan?

Bijbelstudie Hebreeën 9 : 11-28
In Hebreeën 9 wordr eerst de onvolmaaktheid van de offers van het oude verbond aangetoond. Het loopt uit op vers 10: "Bestaande alleen in spijzen en dranken en versheiden wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd." Vanaf vers 11 wordt Christus aangeprezen als het volmaakte offer. Alleen door Zijn bloed is verzoening voor onze zonden mogelijk.
Als het offer in het Oude Testament ontoereikend was, waardoor zijn de gelovigen toen zalig geworden?

Vers 11-14
A. Wat betekenen de onderstreepte tekstgedeelten? Maak eventueel gebruik van de verwijsteksten. Wanneer je dit kunt, plaats een '!' tussen de haakjes. Wanneer je er niet uitkomt, plaats een '?' tussen de haakjes achter de woorden.

11 Maar Christus, 1de Hogepriester der toekomende goederen (...). gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel (...), niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel,  12 Noch door het bloed der bokken en kalveren (...), 2maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom (...). een eeuwige verlossing (...) teweeggebracht hebbende. 
13 3Want indien het bloed der stieren en bokken en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinigheid des vleses (...). 
14 Hoeveel te meer zal 4het bloed van Christus, 5Die (...) door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd (...) heeft, uw consciëntie (...) reinigen van dode werken (...). 6om den levenden God te dienen (...)? 

1 Hebr. 3 : 1, 4 : 14, 6 : 20, 8 : 1 
2 Hand. 20 : 28, Ef. 1 : 7, Kol. 1 : 14, Hebr. 10 : 10, 1 Petr. 1 : 19, Openb. 1 : 5, 5 : 9 
3 Lev. 16 : 14, Num. 19 : 4, Hebr. 10 : 4 
4 1 Joh. 1 : 7, Openb. 1 : 5 
5 Gal. 1 : 4, Ef. 5 : 2, Tit. 2 : 14 
6 Luk. 1 : 74, Rom. 6 : 13, Gal. 2 : 20, 1 Petr. 4 : 2

B. Inventariseer de onderstreepte tekst waar je niet uitkomt.
- Zijn de betekenissen in de Kanttekeningen terug te vinden?
- Bewaar ze anders voor de planaire bespreking.
C. Wat is de kernboodschap van deze pericoop?

Vers 15-28
vs. 15 Wat wordt bedoeld met 'het eerste Testament'?
vs. 16, 17 Geef in eigen woorden de betekenis van dit gedeelte weer.
vs. 18 Vers 18 volgt uit de verzen 16 en 17. Leg uit waarom,
vs. 22 Wat betekent het, dat er zonder bloedstorting geen vergeving is? Waarom is dit alle eeuwen door en ook in onze tijd bestreden?
vs. 24 Wat betekent 'ons' in deze tekst?
Wat betekent 'ons' in de ogen van degenen, die de algemene verzoening leren?
Wat betekent 'ons' in de ogen van degenen, die de alverzoening leren?
Kun je weten of je bij 'ons' hoort?
vs. 25, 26 Hoe moet je, aan de hand van deze teksten, oordelen over de Roomse Mis? Zie ook HC Zondag 30.
vs. 27,28 Wat heeft vers 27 met vers 28 te maken?
vs. 28 Verwacht jij Hem?
Hoe zal Christus gezien worden van degenen die Hem niet verwachten?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1997

Mivo +16 | 24 Pagina's

Offers als schaduw

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1997

Mivo +16 | 24 Pagina's