2. Schriftgegevens
... en een wolk nam Hem weg van hun ogen (Hand. 1: 9)
Kleine kinderen vertellen de waarheid, zegt een oud spreekwoord. Niet zonder grond. Je moet maar eens een week meelopen met een kleutergroep.
Dan zul je verbaasd staan dat je bij zoveel huisgezinnen als het ware binnen kunt kijken. Veel meer dan de ouders lief is wordt in alle onschuld op school rondverteld. Het is niet voor niets dat in vele kleutergroepen uitleg wordt gegeven aan het begrip huisgeheim. Soms blijkt dat kinderen daarin goede verstaanders zijn. Zo kwam ooit een kleuter naar zijn vader met een klemmende vraag. Hij had die dag genoten van echt winterweer. Sleetje rijden in de sneeuw, wat een pret ! 's Avonds bij het naar bed gaan wilde het jongetje van zijn vader weten of er in de hemel ook wel sneeuw lag. Die vraag was niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Bij gebrek aan wetenschap kon vader natuurlijk niet zonder meer beamen dat er in de hemel sneeuw te vinden zou zijn. Aan de andere kant zou een ontkennend of ontwijkend antwoord de hemel voor het kind minder aantrekkelijk doen lijken. De vader dacht even na over het meest geschikte antwoord. Het kind evenwel merkte zijn aarzeling op en gaf zichzelf een nieuwe vraag, die tevens de oplossing was voor zijn en vaders moeilijkheid: "Of is dat een huisgeheim van de Heere 7 "
Waarom deze anecdote onder de tekst "en een wolk nam Hem weg van hun ogen"?.
Wie bezig wil zijn met de hemelvaart van Christus moet Gods huisgeheimen respecteren. Hij werd weggenomen door een wolk. Het staat er zo eenvoudig, maar hoeveel vragen roept het niet op. Zullen die niet ook zijn gerezen in de harten van de discipelen, die getuige waren van het wonder? Maar de twee mannen die in witte kleding bij hen kwamen daar op de Olijfberg riepen hen slechts toe: "Gij Galilése mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel?". Geen toelichting, geen antwoorden. Wel een belofte, namelijk dat Jezus alzo zal komen, gelijkerwijs Hij naar de hemel is heengevaren. Voor de discipelen was het genoeg, ze keerden terug naar Jeruzalem. Nergens lezen we dat de discipelen zijn gaan dis puteren over alle verborgenheden rond de hemelvaart. Ze hebben de wolk gelaten, waar hij was ! Dat moet ook het uitgangspunt zijn van ons denken over hemelvaart.
Oude Testament
Wie wel eens in hotelkamers heeft geslapen zal daar in vele gevallen een exemplaar van het Nieuwe Testament hebben aangetroffen. Je ziet ook wel eens edities van psalmberijmingen waarbij alleen het Nieuwe Testament is ingebonden. Eigenlijk is dat vreemd. Het wekt de
Eigenlijk is dat vreemd. Het wekt de indruk alsof het Nieuwe Testament kan bestaan zonder het Oude en als het ware op zichzelf gelezen zou kunnen worden, zoals dat wel eens het geval is bij een romancyclus, waarbij ieder deel een verhaal apart vormt, ook al keren dezelfde personages in alle delen terug. Het Oude en Nieuwe Testament
Het Oude en Nieuwe Testament hebben evenwel een zodanige samenhang dat ze eigenlijk niet gescheiden kunnen en mogen worden. Samen vormen ze de Bijbel.
Je kunt niet zeggen dat het ene deel daarvan meer waarde heeft dan het andere, al valt niet te ontkennen dat eerst in het Nieuwe Testament Gods heilsplan ten volle is geopenbaard in de persoon van de Heere Jezus.
De Messias wordt in het Oude Testament op vele plaatsen voorzegd, maar eerst Maria hoort Gabriël spreken: "en zult Zijn naam heten Jezus". Israël leefde bij de dienst der schaduwen. Er was wel een Messiasverwachting, maar Wie Hij was, werd eerst in het Nieuwe Testament geopenbaard.
Jezus Zelf heeft tijdens zijn omwandeling op aarde duidelijk gemaakt dat de schaduwen naar Hem verwezen. In het bijzonder is dat zichtbaar in het verhaal van de Emmaüsgangers: "En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was" (Luk. 24: 27; zie ook Luk. 24: 44-45 voor de andere discipelen). Welke voorbeelden Christus de
Welke voorbeelden Christus de beide Emmaüsgangers heeft gegeven, vermeldt Lukas niet. Misschien zijn de hemelvaartsprofetieën niet ter sprake gekomen. Zeker is echter dat de kerk van het
Zeker is echter dat de kerk van het Oude Verbond de verhoging van Christus van verre heeft mogen zien.
De Psalmen
Op de pinksterdag gaat Petrus in het voetspoor van Christus (zie Mark. 12: 35-37). In ieder geval wel terug naar de hemelvaartsprofetieën. "Want David is niet opgevaren in de hemelen", zo preekt hij daar, "maar Hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijnen Heere: Zit aan mijne rechterhand totdat ik uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank uwer voeten" (Hand. 2: 34-35).
Petrus citeert hier Psalm 110 en hij geeft daarbij direct uitleg. Hij maakt immers duidelijk dat deze psalm spreekt over de hemelvaart en de verhoging van Christus tot Gods rechterhand.
De statenvertalers noemden deze psalm 'een kort begrip van het gansche Evangelie'. Het is een lied van de overwinning van Christus en van Zijn verhoging tot de hoogste plaats in de hemel. Het zitten ter rechterhand wijst op de ereplaats, die Christus als overwinnaar ten deel is gevallen. Het beeld is ontleend aan de wijze van doen van koningen die diegenen aan hun rechterzijde plaatsten die zij bijzondere eer verleenden.
Salomo boog voor zijn moeder Bathséba en liet een stoel voor haar zetten aan zijn rechterhand (1 Kon. 2: 19; zie ook Ps. 45: 10).
Het is ook een psalm die spreekt over hoe Christus in de hemel als Overwinnaar is ontvangen.
In het Nieuwe Testament lezen we niets over deze blijde intocht. Maar de dichter van Psalm 47 ziet God met gejuich opvaren ten hemel en hij hoort de bazuinen klinken.
Wat voor de discipelen verborgen bleef, heeft een kind van God van de oude dag gezien: de engelen die Hem hebben verwelkomd als de grote Overwinnaar.
Als David zich in psalm 24 inleeft en verheugt over de inwijding van de nieuwe tempel, die zijn zoon Salomo zal gaan bouwen, dan gebruikt hij woorden die niet alleen naar het intrekken van God in het heilige der heilige verwijzen, maar ook de hemelvaart lijken te omvatten: "Heft uwe hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren; opdat de Koning der eere inga".
Hetzelfde vinden we terug in het triomflied van David, Psalm 68:
"Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja ook de wederhoorigen, om bij U te wonen, o HEERE God ! (vers 19).
Dat het in deze psalm om de hemelvaart van Christus gaat blijkt onmiskenbaar uit Efeze 4 vers 8 tot en met 10, in welke verzen Paulus vers 19 van Psalm 68 aanhaalt en bespreekt: het is Christus die is opgevaren en de mensen gaven geeft.
Andere oudtestamentische verwijzingen
Zonder naar volledigheid te streven kan hier nog worden verwezen naar Henoch en Elia, die in hun hemelvaart een afschaduwing vormen van Christus, zoals Boaz dat op andere wijze is in zijn borgtocht ten behoeve van Ruth en Naomi (Gen. 5: 24 en 2 Kon. 2: 1).
Zacharia ziet de Heere in heerlijkheid staan met Zijn voeten op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt (Zach. 14: 4). In heerlijkheid stond Christus daar op de dag van zijn heengaan.
In Hebreen 8 wordt beschreven dat de oudtestamentische dienst van de hogepriester in de tabernakel een afschaduwing is van de dienst van Christus als hogepriester van het nieuwe verbond (vers 5).
"Wij hebben", zo schrijft de auteur van deze brief, "zodanige Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen: een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens" (vers 1 en 2).
De jaarlijkse gang van de hogepriester in het heilige der heilige op de grote verzoendag, moet worden bezien in het licht van de hemelvaart van Christus: "Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons" (Hebr. 9: 24; zie ook Hebr. 4: 14 en 7: 26). Zo beschouwd was Christus' werk
Zo beschouwd was Christus' werk zonder hemelvaart niet volkomen. Zijn ambt van hogepriester vereiste dat Hij na Zijn dood en opstanding nog met Zijn offer in het heiligdom voor Gods aangezicht verscheen. Op dit laatste lijkt ook de Heere
Op dit laatste lijkt ook de Heere Jezus zelf te doelen als hij tegen de Emmaüsgangers zegt: "Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan" (Luk. 24: 26).
Steeds dienen we, dat leert de Bijbel ons hier zelf, te bedenken dat de ceremoniële diensten en gebruiken diepere betekenis hadden.
Het Nieuwe Testament
Het is opmerkelijk dat slechts Lukas de hemelvaart beschrijft, zowel in zijn evangelie als in de Handelingen der Apostelen.
Markus noemt het alleen als feit, zonder er bijzonderheden over te vermelden (Luk.24; Hand.1; Mark. 16: 19).
Christus gaat niet ten hemel zonder laatste groet. Er staat immers bij Lukas dat Hij Zijn handen ophief en hen zegende en dat Hij terwijl Hij hen zegende werd opgenomen in de hemel. Zegenen was het werk van de priesters Als de priester zijn dienst had volbracht dan kwam hij uit het heilige en zegende het volk. Een zegen is als een gebed, een gebed om Gods gunst en bescherming. Nu Christus op aarde Zijn werk heeft volbracht zegent Hij Zijn discipelen. Ook hier zijn de schaduwen geweken en verliest de priesterdienst aan oudtestamentische betekenis.
De discipelen, die zich zo lang hadden blind gestaard op een aards koninkrijk, hebben eerst in de veertig dagen van Jezus' omwandeling voor Zijn hemelvaart, leren begrijpen wat de ware zin van Zijn bediening op aarde was. Ook dat Hij op aarde Zijn bediening niet kon voltooien. Lukas zegt immers dat zij, nadat Hij van hen scheidde en opgenomen werd in de hemel, Hem aanbaden en naar Jeruzalem terugkeerden met grote blijdschap (Luk. 24: 51-53). Direct na de opstanding is de Heere begonnen klaarheid te brengen in de harten van de discipelen. Klaarheid over Zijn gehele levensgang hier op aarde. Klaarheid ook over Zijn hemelvaart. Tegen Maria Magdalena zegt Christus bij het graf: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun:
Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God" (Joh. 20: 17).
Veertig dagen verbleef Christus na Zijn opstanding nog op aarde, toen voer Hij op naar de hemel. "Niet eerder", zo schrijft W.a Brakel, "opdat Zijne discipelen ten volle verzekerd zouden worden van Zijne opstanding, en onderwezen worden in de dingen des koninkrijks der hemelen, 't welk zij te voren wegens hun zwakheid niet konden dragen, Joh. 16: 12. Niet later, opdat zij niet te veel aan Zijne lichamelijke tegenwoordigheid zouden blijven hangen, en opdat zij van de inbeelding van de wederoprichting des koninkrijks van Israël op dien tijd verlost zouden worden".
Blijdschap bij de hemelvaart, terwijl er eerder bij de gedachte aan de scheiding droefheid was. Als Christus met Zijn discipelen spreekt over Zijn heengaan tot de Vader dan zegt Hij zelf: "Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft droefheid uw hart vervuld" (Joh. 16: 6). Al voor de kruisiging was Jezus begonnen Zijn discipelen een dieper inzicht bij te brengen aangaande Zijn werk als Messias.
Daarbij heeft Hij ook gesproken over de hemelvaart. In het bijzonder getuigt daarvan Johannes.
In de hoofstukken 14 tot en met 17 van zijn evangelie komt dat gegeven een aantal malen terug, waarbij steeds duidelijk is dat de gedachte weerstand en vrees heeft opgeroepen bij de discipelen. Toch onthult Jezus de dingen die komen zullen. Wat moet het een versterking voor het geloof van de discipelen zijn geweest toen zij bij zichzelf blijdschap opmerkten bij het heengaan van Christus naar Zijn Vader. Wat zullen ze teruggedacht hebben aan Zijn woorden. Zelfs hun blijdschap had Jezus reeds voorspeld: "Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. Gij hebt gehoord, dat Ik tot u
Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik. En nu heb Ik het u gezegd, eer het geschied is; opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt" (Joh. 14: 27-29). Was deze blijdschap geen be
Was deze blijdschap geen bevestiging van de oprechtheid van hun liefde?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1991
Mivo +16 | 24 Pagina's