3. Je lichaam, een tempel
Aan de christelijke gemeente van Korinthe schrijft Paulus "Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is van de Heiligen Geest, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?" (1 Kor. 6: 19). Is het lichamelijke zo belangrijk? Laten we daarvoor eerst eens teruggaan naar het Paradijs.
Schepping
In het Paradijs leefden Adam en Eva in volmaakte harmonie met God en met elkaar. Adam en Eva, naar Gods beeld geschapen waren beiden naakt maar zij schaamden zich niet. Zonder schroom stonden zij tegenover elkaar en tegenover de alziende God.
Door de zondeval wordt die harmonie verbroken, hetgeen als eerste zichtbaar wordt in het feit dat Adam en Eva gewaar werden dat zij naakt waren. Ze maakten zich schorten van vijgebladeren. Opvallend is dat ze dat reeds deden voor ze de stem van de Heere hoorden. Tegenover elkaar verloren Adam en Eva direkt hun onbevangenheid.
Iets verder in Genesis 3 lezen we hoe Adam God tegemoet treedt na de zondeval: "Ik hoorde Uw stem in de hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij". Het lichaam, nu sterfelijk geworden, is als het ware een 'sta-in-de-weg' geworden in de verhouding tot God.
Wat voorheen goed en zuiver was, zowel ten opzichte van God als ten opzichte van de medemens, moet nu bedekt worden. Het lichaam is sterfelijk geworden en zondig, hetgeen een enorme afstand schept tussen de mens en de onsterfelijke, heilige God.
Hoe sterk moet Adam het gevoel van schaamte niet hebben ervaren, toen hij daar volledig onthuld, tegenover zijn Schepper stond.
Bovendien voelde Adam natuurlijk dat er iets teers, iets moois verbroken was. Zijn hart, dat voorheen altijd in vriendschap met God verkeerde, ging nu naar dingen uit, die met God niet konden samengaan.
Liefde tot God had plaatsgemaakt voor zondige begeerte. De mens had het kwade leren kennen en was in de greep daarvan geraakt. Het samenleven met God was in wezen onmogelijk geworden.
Een tempel?
In het licht van het voorgaande is het wel opmerkelijk dat Paulus schrijft: "Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van de Heilige Geest". Hoe kan Paulus dat nu zo zeggen? De strekking van Paulus' woorden is natuurlijk dat het zo met ons lichaam zou moeten zijn dat God weer in ons lichaam kan en wil wonen, dat wij weer als woonplaats van God kunnen dienen. Dat vraagt nogal wat van ons. Ons lichaam moet een tempel gelijk zijn, een geheiligde en gewijde plaats! Kijk nu eens in eigen hart. Leeft daar zuivere Gods- en naastenliefde? Is dat een plaats de Heere waardig? Als Salomo bij de inwijding van de tempel al moest uitroepen: "Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen?
Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te meer dit huis, dat ik gebouwd heb!" (1 Kon. 8: 27), wat moet een mens dan zeggen bij de gedachte dat de Heere intrek zou moeten nemen in het eigen hart?
Wat de heiligheid van God betekent, wordt op vele plaatsen in de Bijbel duidelijk gemaakt. Mozes mocht tot God niet naderen in de brandende braambos. Uza stierf bij het aanraken van de ark. Maria Magdalena kreeg van Jezus na Zijn opstanding te horen: "Raak mij niet aan".
Zonder Gods vernieuwend werk zullen we Hem nooit tot een tempel kunnen zijn.
Dat blijkt ook wel in de brief van Paulus aan de Korinthiërs. Immers, hij voegt direkt aan zijn vermaning dat de lichamen van de leden van de gemeente in Korinthe tempels van de Heilige Geest zijn, toe: "Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht".
Verplichtingen
Het zal duidelijk zijn dat het inwonen van de Heilige Geest enorme verplichtingen schept. De Bijbel zegt dat ook zelf, op vele plaatsen. Een paar voorbeelden:
- "Maar gelijk Hij. Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel. Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig" (1 Petr. 1: 16).
- "Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en God welbehagelijke offerande" (Rom. 12: 1).
Hoe nauw dit luistert is onder meer af te leiden uit de geschiedenis van Uza (2 Sam. 6: 6-11). Het is zo maar niet om het even hoe wij met het lichamelijke omgaan. Steeds opnieuw roept bijvoorbeeld Paulus de door hem gediende gemeentes op hun lichamen te onttrekken aan de heerschappij van de zonde. In plaats van dienstknechten der zonde, moeten christenen dienstknechten der gerechtigheid zijn (Rom. 6)!
Onmogelijk
Een onmogelijke opgave, zo lijkt het. Als je ziet waar je hart zo al naar uit gaat, lijken de eisen die Paulus stelt te veel gevraagd. Hoe kunnen we ooit tempels zijn?
Paulus zelf heeft zich dat ook wel eens afgevraagd. "Ik ellendig mens. wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Rom. 7: 24). Naar de mens is verlossing inderdaad uitgesloten, maar niet naar God. Paulus beantwoordt zijn vraag namelijk zelf als volgt: "Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere". God maakt plaats voor Zichzelf. Uit genade wil Hij intrek nemen in onze harten. Daardoor gaan mensen, net als Paulus weer zeggen: "Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar de inwendige mens" (Rom. 7: 22). Precies hetgeen Adam en Eva
22). Precies hetgeen Adam en Eva hadden in het Paradijs.
Strijd
Dat wil niet zeggen dat bekering zonder meer leidt tot heiliging van het leven. Er blijft een levenslange strijd. Dat is te zien in het leven van alle bijbelheiligen. David moet wel volkomen in de ban zijn geweest van de schoonheid van Bathseba.
Hij was van jongs af aan de man naar Gods hart. Ondanks dat werd hij niet alleen overspelig, maar is zelfs zo ver gegaan dat hij een mens als Uria liet omkomen op een lafhartige wijze.
De heiligmaking is altijd een zaak van vallen en opstaan, beter gezegd, weer opgericht worden. "Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik" (Rom. 7: 19).
Alleen voor bekeerde mensen?
Het is goed mogelijk dat je bij de overdenking van dit alles gaat zitten rekenen. Aan de ene zijde trekt het christelijk leven wel aan. Het wonder van het leven onder Gods vleugelen, laat volkomen onbewogen.
Aan de andere zijde geldt, dat de mens met de rijke jongeling vele goederen heeft en voelt dat hij die niet kan loslaten. Augustinus heeft die strijd zo helder beschreven in zijn eigen levensverhaal. "Mijn willen werd door mijn vijand gevangen gehouden en daaruit had hij mij een keten gesmeed en mij daarmee gebonden. Immers daar mijn wil verkeerd was, was ze tot hartstocht geworden, en terwijl ik die hartstocht diende, werd ze tot gewoonte, en terwijl ik aan die gewoonte geen weerstand bood, werd ze tot noodzakelijkheid. En in die, als het ware, onderling verbonden schakels - daarom noemde ik het een keten - hield een harde slavernij mij gekluisterd. De nieuwe wil echter, die in mij begonnen was te werken, om U om Uwszelfs wil te dienen en U te genieten mijn God, die de enige onwankelbare genieting zijt, was nog niet geschikt om mijn vroegere wil die door de lange duur krachtig geworden was, te overwinnen. Zo streden twee willen in mij met elkaar, de ene oud, de andere nieuw, de ene vleselijk, de andere geestelijk, en door hun onenigheid verdeelden zij mijn ziel". Elders bekent Augustinus, die vooral
Elders bekent Augustinus, die vooral te kampen had met een zeer sterk verlangen naar zinnelijke liefde, als jongeman wel te hebben gebeden: "Geef mij kuisheid en zelf
"Geef mij kuisheid en zelfbeheersing, maar nu nog niet". Want, zo zegt hij dan, "ik vreesde,
Want, zo zegt hij dan, "ik vreesde, dat Gij mij terstond zoudt verhoren en terstond zoudt genezen van de ziekte van de begeerte en ik wilde liever dat die verzadigd werd dan uitgedoofd".
Een dergelijke strijd vangt eerst aan als Gods Geest ons laat zien dat God de enige "onwankelbare genieting" is, zoals Augustinus dat noemt. Augustinus zag dat ook wel, maar wilde nog geen afstand doen van zijn zonden. Dat ontslaat ons niet van de plicht om met die strijd te beginnen. Het kan zijn dat we daar innerlijk nog niet van overtuigd zijn.
Toch gebiedt de Heere dat we Zijn geboden zullen onderhouden. Achter onbekeerdheid kan niemand zich verschuilen.
We kunnen juist uit het leven van Augustinus en de bijbelheiligen troost putten. Hun zondige harten waren voor God geen verhindering om in hen te werken. Zou dat vandaag dan anders zijn?
Brengt waarlijk christelijk leven ascese met zich mee?
Ascese betekent, het zich onthouden van zingenot; lusten en begeerte van het vlees. Als voorbeeld van iemand die ascese nastreefde kun je aan Luther denken. Hoe probeerde hij niet af te zien van alle genietingen. Zelfs de gedachte daaraan achtte hij zondig. Met zelfpijniging probeerde hij dit soort gedachten te voorkomen. Luther stond daarin niet alleen. De middeleeuwen zijn vol met kloosterlingen en kluizenaars, die afstand deden van ieder lichamelijk genot. Geen sexuele bevrediging/genot,
Geen sexuele bevrediging/genot, geen ander eten dan water en brood, geen andere kleding dan ruwe pijen. Is dat wat Paulus be doelt met het "verheerlijken van God in uw lichaam en geest"?
Zeker vandaag is dat een belangrijke vraag. Vergeleken met vroeger leven de mensen gemiddeld veel langer en hebben zij veel meer vrije tijd. Als je aan een moderne westerse mens vraagt wat doe je nu met al die tijd, dan hoor je als antwoord meestal allerlei varianten op het woord genieten. Je moet iets moois maken van je leven! Neem er net zo veel van als je krijgen kunt! In dat klimaat leven wij. In zekere
In dat klimaat leven wij. In zekere zin kun je deze tijd wel vergelijken met de eerste eeuw na Christus, toen in het Romeinse rijk vrede en welvaart heersten. Als doel van het leven gold ook toen 'brood en spelen'. In zo'n omgeving is het heel wat moeilijker om aan de dingen na dit leven te denken dan bijvoorbeeld in de middeleeuwen, toen de mensen jong stierven en het leven over het algemeen zwaar en moeilijk was. Toen gold als stelregel "gedenkt te sterven". Het is dan ook wel begrijpelijk dat juist in die eeuwen velen ascese als ideaal kozen. In plaats van je over te geven aan
In plaats van je over te geven aan allerlei genot kon je beter je tijd gebruiken om na te denken over vragen van dood en eeuwigheid. Naarmate de levens langer gingen
Naarmate de levens langer gingen duren en de materiële omstandigheden verbeterden, kwamen de aardse dingen meer op de voorgrond te staan. Juist in de rijke westerse landen stromen de kerken leeg.
En wij? Ook wij besteden veel meer tijd aan ontspanning dan vroegere geslachten. Op zichzelf is dat ook niet verkeerd. Onze zintuigen, ja ons lichaam, zijn ook scheppingen van God. De Bijbel verbiedt nergens dat de mens deelneemt aan het aardse leven, in tegendeel. Jezus nam deel aan het bruiloftsfeest te Kana. Het Hooglied tekent de liefde tussen Christus en Zijn bruidsgemeente.
Dit wordt gedaan aan de hand van beelden die zijn ontleend aan de liefde tussen man en vrouw, beschreven in alle schakeringen, die God daarin heeft geschonken.
Abraham en Job leefden in hun tijd als vorsten, zeer rijk, in vee, in zilver en in goud. De voorbeelden zijn gemakkelijk uit te breiden.
Geniet de gaven Gods met blijd schap, zo leert ons Salomo in zijn boek Prediker. Hij voegt eraan toe: maar bedenkt dat het alles ijdelheid en kwelling des geestes is (zie ondermeer Pred. 2).
Hoezeer de mens niet zonder aardse genietingen leven kan en in Bijbelse zin ook niet hoeft, ten diepste bevredigt het hem niet. Wie louter opgaat in het aardse mist juist die dimensie die het leven ten volle zinvol maakt.
Bij het genieten van alle goede gaven van God is het voor de ware christen beslissend of God in zijn hart als in een tempel wil wonen.
Opdracht voor de inleider
Zoek naar enkele bijbelse voorbeelden waaruit blijkt dat bij bijbelheiligen sprake is van een strijd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990
Mivo +16 | 24 Pagina's