Hij droegh onse smarten
't En sijn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijck u spogen in 't gesicht,
Noch die u knevelden en stieten u vol puysten;
't En sijn de crijchsluy niet die, met hun felle vuysten,
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten,
lck ben 't, o Heer! ick ben 't, die u dit heb gedaen,
lck ben den swaren boom, die u had overlaên,
lck ben de taeye strengh daermeê ghy waert gebonden,
De nagel en de speer, de geessel die u sloegh,
De bloedbedropen croon, die uwe schedel droegh;
Want dit is al geschiedt, heylaas! om mijne sonden!
Jacobus Revius
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988
Mivo +16 | 24 Pagina's