JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

III. Verkiezing en verantwoordelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

III. Verkiezing en verantwoordelijkheid

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Dordtse Leerregels bestaan uit vijf hoofdstukken. De verdeling van deze hoofdstukken is als volgt:

Hoofdstuk I: In dit hoofdstuk wordt gesproken over de Goddelijke verkiezing en verwerping.

Hoofdstuk II: Het tweede hoofdstuk handelt over de dood van Christus en de verlossing van de mensen daardoor.

Hoofdstuk lII en IV: Deze twee hoofdstukken zijn door de synode in één artikel samengevoegd. De reden hiervoor was dat de artikelen III en IV van de remonstrantie feitelijk één geheel vormden. De synode wilde de overeenkomst in nummering behouden, vandaar "hoofdstuk III/IV". In deze hoofdstukken komt de verdorvenheid van de mens en de bekering tot God aan de orde.

Hoofdstuk V: Het laatste hoofdstuk handelt over de volharding der heiligen.

Het is onmogelijk om binnen de beperkte omvang van deze schets aan alle hoofdstukken of artikelen aandacht te schenken. We beperken ons tot hoofdstuk I.

Twee gevaren

De Heilige Schrift leert ons duidelijk dat God een souverein God is en dat de mens verantwoordelijk is. Wanneer we spreken over Gods souvereiniteit en de verantwoordelijkheid van de mens, dreigen er twee gevaren. Het eerste gevaar is dat we zo bezorgd zijn voor Gods souvereiniteit dat wij het zicht op de verantwoordelijkheid van de mens verliezen. Men maakt dan van de mens een machine en van Gods besluit een noodlotsleer.

Het tweede gevaar is, dat we zo bezorgd zijn om de verantwoordelijkheid van de mens te handhaven, dat het zicht op de souvereiniteit van God teloorgaat. De mens neemt dan met zijn keus en vrijheid van handelen de plaats in van Gods besluit. Men heeft God dan van de mens afhankelijk gemaakt.

Er wordt wel gezegd: Het is een goed theoloog, die de balans tussen deze twee waarheden kan houden.

 

Hoe spreken we over de verkiezing? D.L. I, 1-16

Het mag geen vraag zijn of we wel mogen spreken over de verkiezing. Calvijn schrijft: "De Schrift is de school van de Heilige Geest, en evenals daarin niets overgeslagen is, dat nodig en nuttig is om geweten te worden, zo wordt er niets geleerd dan wat nuttig is te weten".

In gehoorzaamheid aan de Schrift hebben wij te spreken over de predestinatie. Maar hoe? Enerzijds is er sprake van een leerstuk, anderzijds mogen we niet uit het oog verliezen dat, wanneer Paulus over de verkiezing schrijft, er bij hem de blijde toon doorklinkt van troost en lofprijzing (Rom. 8:31-39).

Ook de Dordtse Leerregels spreken bij de behandeling van het leerstuk van de Goddelijke Verkiezing en Verwerping op een pastorale of herderlijke wijze. Voor de opstellers was het van belang hoe men over de verkiezing spreekt.

In het besluit van de Dordtse Leerregels lezen we: 'Ten laatste vermaant deze Synode alle mede-dienaars in het Evangelie van Christus, dat zij zich in het verhandelen van deze leer, beide in scholen en kerken, Godvruchtiglijk en godsdienstiglijk gedragen; dezelve zowel met de tong als met de pen tot Gods eer, heiligheid des levens en vertroosting der verslagen gemoederen richten; dat zij met de Schrift naar de regelmaat des geloofs niet alleen gevoelen, maar ook spreken; en eindelijk van al zulke wijzen van spreken zich onthouden, die de palen van den rechten zin der Heilige Schrift, ons voorgesteld, te buiten gaan, en die den dartelen Sophisten rechtvaardige oorzaak geven mochten, om de leer der Gereformeerde Kerken te beschimpen of ook te lasteren".

Van het grootste belang is om te letten op de 'inzet' van de Dordtse Leerregels.

 


Het eerste hoofdstuk: "Van de Goddelijke Verkiezing en Verwerping". 

1. Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen  laten en om de zonde verdoemen, volgens deze uitspraken van den Apostel: "De gehele wereld is voor God verdoemelijk. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (Rom. 3:19,23); en: "De bezoldiging der zonde is de dood" (Rom. 6:23).


Het recht van God

Het is opvallend dat de Dordtse Leerregels dit hoofdstuk niet met de verkiezing beginnen, maar met de zondeval en de schuld van alle mensen (Gen. 3). Zonder enig recht van spreken, zonder enig recht van leven staat de mens tegenover God. Hier wordt beleden het volstrekte recht van God om alle mensen te verdoemen.

 


2. "Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (1 Joh. 4:9; Joh. 3:16).


Gods liefde

Maar God heeft het daarbij niet gelaten. In Zijn onbegrijpelijke liefde heeft Hij Zijn Zoon, Jezus Christus, gezonden, opdat zondige mensen door het geloof in Hem het eeuwige leven zouden ontvangen (vgl. D.L.: II, 2).

 


3. En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wien Hij wil, en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, den gekruisigde. "Want hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?" (Rom. 10:14,15).


De prediking van het Evangelie

Door middel van de prediking van Gods liefde, geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus, roept God de mensen tot bekering en geloof in de Gekruisigde. "Deze zeer blijde boodschap" verwijst naar het voorgaande artikel (vgl. D.L.: II, 5).

 


4. Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die het aannemen, en den Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van den toorn Gods en van het verderf verlost en met het eeuwige leven begiftigd (Joh. 3:36, Mark. 16:16).


Ongeloof en geloof

Deze prediking legt de verantwoordelijkheid op de mens. De toorn van God blijft op degenen die het Evangelie van Gods genade niet geloven, maar naast zich neerleggen. Alleen zij die in de Zaligmaker geloven, worden van de toorn verlost. Joh. 3:36: "Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem".

 


5. De oorzaak of schuld van dat ongeloof, gelijk ook van alle andere zonden, is geenszins in God, maar in den mens. Maar het geloof in Jezus Christus, en de zaligheid door Hem, is een genadige gave Gods; gelijk geschreven is: "Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave" (Efeze 2:8). Insgelijks: "Het is u gegeven, in Christus te geloven" (Fil. 1:29).


Ongeloof is eigen schuld; geloof is een gave van God

Ongeloof is zonde; de schuld van alle zonden ligt niet in God maar in de mens. Dus ook ongeloof is eigen schuld. Mogen we het geloof nu ook op naam van de mens zetten? Nee! De Bijbel zegt dat het geloof in Christus als de Zaligmaker net als alle andere genadegaven, een gave van God is. Het geloof in de Heere Jezus is altijd een geschónken geloof.

 


6. Dat God sommigen in den tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. "Want al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend" (Hand. 15:18) en: "Hij werkt alle dingen naar den raad Zijns willens" (Efeze 1:11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen, die niet zijn verkoren, naar Zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het, dat zich voornamelijk voor ons ontsluit die diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in even gelijken staat des verderfs, of het besluit van Verkiezing en Verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals het de verkeerde, onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo den heiligen en Godvrezenden zielen een onuitsprekelijken troost geeft.


Oorzaak van het geloof

Hoe komt het nu dat God sommigen het geloof schenkt en anderen niet? Voor de beantwoording van deze vraag wijzen de D.L. terug naar Gods besluit van eeuwigheid. Dit is het besluit van de verkiezing en verwerping. Volgens dit besluit bewerkt de Heere de harten van de uitverkorenen (alhoewel zij niet beter zijn) om te geloven, maar laat Hij anderen in hun boosheid en hardigheid. Hoewel deze leer door velen verdraaid is, is zij voor degenen die de Heere vrezen tot een grote troost.

 


7. Deze Verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijk geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen Zijns willens, tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus, denwelken Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen, en tot een Fundament der zaligheid gesteld heeft. En opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten, hen aan Hem te geven, en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, of, met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen, en in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid, en tot prijs van de rijkdommen Zijner heerlijke genade. Gelijk geschreven is: "God heeft ons uitverkoren in Christus, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelf, naar het welbehagen Zijns willens; tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde" (Efeze 1:4,5,6); en elders: "Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt" (Rom. 8:30).


De verkiezing

In de omschrijving die de D.L. van de verkiezing geven, vallen met name de volgende zaken op:

De verkiezing is

— onveranderlijk;

— van voor de grondlegging der wereld; 

— betreft een zekere menigte mensen;

— deze mensen zijn niet beter dan de anderen maar liggen in dezelfde ellende;

— naar Gods vrije welbehagen;

— altijd tot zaligheid;

— louter uit genade;

— in Christus.

Christus is het fundament van de zaligheid. In Gods besluit ligt ook het besluit dat Hij de uitverkorenen door Woord en Geest zal roepen, het ware geloof zal geven, hen zal rechtvaardigen, heiligen en verheerlijken (Rom. 8:30). Het doel van de verkiezing is de lofprijzing van Gods rijke genade. Alleen God de eer!

 


8. De voormelde Verkiezing is niet menigerlei, maar een en dezelfde, van al degenen die zalig worden, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Aangezien de Schrift ons een enig welbehagen, voornemen en raad van den wil Gods voorstelt, waardoor Hij ons van eeuwigheid heeft verkoren, beide tot de genade en tot de heerlijkheid, tot de zaligheid, en tot den weg der zaligheid, denwelken Hij bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden (Efeze 1:4,5 en 2:10).


Niet velerlei

Gods verkiezing is niet velerlei: bijvoorbeeld een voorlopige die later definitief kan worden als de mens zijn bereidheid toont. Gods verkiezing is 'enig', dat wil zeggen "uit één stuk", omdat God Zelf zo is (Hij is één in Zijn deugden). Vgl. art. 1 N.G.B.; Verwerping der dwalingen: I, 2.

 


9. Deze zelfde Verkiezing is geschied, niet uit het voorgezien geloof en gehoorzaamheid des geloofs, heiligheid of enige andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, te voren vereist in den mens, die verkoren zou worden; maar lot het geloof en gehoorzaamheid des geloofs, tot heiligheid, enz.; en diensvolgens is de Verkiezing de fontein van alle zaligmakend goed, waaruit het geloof, de heiligheid, en andere zaligmakende gaven, en eindelijk het eeuwige leven zelf, als vruchten vloeien; naar het getuigenis van den Apostel: "Hij heeft ons uitverkoren" (niet, omdat wij waren, maar) "opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde" (Efeze 1:4).


Niet om het geloof, maar tot geloof

God vindt in de mens niet de minste aanleiding om hem te verkiezen. Het motief voor de verkiezing ligt niet in het geloof van de mens dat God voorzien zou hebben en waarvan Hij van eeuwigheid zou weten. Want dan zou het geloof van de mens toch weer voorop gaan, en de verkiezing van God het gevolg zijn. Nee, de verkiezing is de fontein, het geloof is de vrucht. God is de Eerste. "Hij heeft ons uitverkoren" (niet omdat wij waren, maar) "opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in de liefde" (Ef. 1:4).

 


10. De oorzaak van deze genadige Verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden, tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen, uit de gemene menigte der zondaren, Zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is: "Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden", enz. "werd tot haar" (namelijk Rebekka) "gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat" (Rom. 9:11,12,13); en "Daar geloofden zo velen, als er geordineerd waren tot het eeuwigen leven" (Hand. 13:48).


Gods welbehagen als enige oorzaak

De verkiezing is onvoorwaardelijk. God heeft niet op het goede van mensen gelet. De reden tot verkiezing ligt uitsluitend bij God Zelf: Zijn welbehagen. In Zijn welbehagen heeft God het oog geslagen op zondaren uit het menselijk geslacht. Vergelijk bijvoorbeeld Matth. 11:25 en 26; Ef. 1:3-11.

 


11. En gelijk God zelf op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, alzo kan de Verkiezing, door Hem gedaan, niet ontdaan en wedergedaan, noch veranderd, noch herroepen, noch afgebroken worden, noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal verminderd worden.


Onveranderlijk

De verkiezing Gods is geen willekeur, die ons onzeker maakt. Zoals God Zelf is, zo is ook de verkiezing: eeuwig en onveranderlijk. De verkiezing kan nooit meer ongedaan gemaakt worden. Dit is de troost voor degenen die in Christus geloven.

 


12. Van deze hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der Verkiezing in het Woord van God aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (2 Kor. 13:5).


Zekerheid

Hoe kan de gelovige nu weten dat de zaligheid persoonlijk ook voor hem geldt? Niet door nieuwsgierig de verborgenheden van God te onderzoeken. Maar wel mag Gods kind met een geestelijke blijdschap de onfeilbare vruchten der verkiezing in zichzelf waarnemen: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods enz. De Heere schenkt deze zekerheid op Zijn tijd, hoewel er wel onderscheid is in de mate van zekerheid bij Gods kinderen.

 


13. Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze Verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelf voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelf te reinigen, en Hem die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen. Zó ver is het van daar, dat zij door deze leer van de Verkiezing, en door de overdenking daarvan, in het onderhouden van Gods geboden vertragen, of vleselijk zorgeloos zouden worden. Hetwelk door Gods rechtvaardig oordeel dengenen pleegt te gebeuren, die, óf zichzelf van de genade der Verkiezing lichtvaardiglijk vermetende, óf ijdellijk en dartelijk daarvan klappende, in de wegen der uitverkorenen niet begeren te wandelen.


Een heilig en geen slordig leven

Het gevoel en de zekerheid van hun verkiezing maakt van Gods kinderen geen hoogmoedige mensen. Het besef van Gods genade maakt integendeel klein en nederig. De zekerheid van de verkiezing leidt niet tot een onverschillig of slordig leven, maar is juist een aansporing tot een heilig leven. Men mag niet zomaar over de verkiezing praten of redeneren; alleen in het geloof kan over de verkiezing gesproken worden.

 


14. Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke Verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de Profeten, Christus Zelf en de Apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats in de Kerk Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met Godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen naam en tot een levendigen troost van Zijn volk (Hand. 20:27; Rom. 12:3 en 11:33,34; Hebr. 6:17,18).


Eerbiedig en voorzichtig

Omdat de Bijbel de verkiezing van God niet verzwijgt, moet over deze leer ook in de kerk gepreekt en gesproken worden. Dit moet echter wel met de grootste eerbied worden gedaan. Elk nieuwsgierig onderzoeken van Gods verborgen wegen is af te wijzen. Bedacht moet worden dat al ons spreken over Gods verkiezing moet zijn tot eer van Gods Naam en tot troost van Zijn volk.

 


15. Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan dat zij wijders getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen, in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.


Niet allen zijn uitverkoren

De Bijbel spreekt niet alleen over de verkiezing maar ook over de verwerping. God is een bepaald aantal mensen voorbijgegaan in Zijn eeuwige verkiezing. In Zijn rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen heeft God besloten deze mensen te laten in de ellende waarin zij zich door eigen schuld gebracht hebben. De Heere schenkt hen niet het geloof, maar laat hen onder Zijn rechtvaardig oordeel. Als mensen verloren gaan, ligt daarvan de schuld niet bij Hem, maar bij de mens die volhardt in zijn ongeloof en zonde tegen God. Wie verloren gaat, heeft geen verontschuldiging en wie behouden wordt, heeft geen roem.

Is nu de verwerping zonder meer de schaduwzijde die nu eenmaal bij de verkiezing hoort? Nee, want door de openbaring van Gods verwerping, wordt Gods genadige verkiezing door de Schrift "allermeest" aangewezen en aangeprezen. De leer van de verwerping laat allerduidelijkst zien dat de zaligheid alleen vrije genade is!

 


16. Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de Verwerping horen gewagen, noch zichzelf onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en die met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Veel minder behoren voor deze leer van de Verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren, zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in den weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat "Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken". Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen, die, God en Christus, den Zaligmaker, niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.


De zwakgelovige

Toch mag de verschrikkelijke werkelijkheid van de verwerping de zwakken in het geloof niet de schrik om het hart doen slaan. Zij moeten niet gaan twijfelen als zij het zekere vertrouwen, de kinderlijke gehoorzaamheid, de vrede in hun hart en de roem in God door Christus nog niet zo krachtig gevoelen. Zij mogen zich ook niet onder de verworpenen rekenen, maar zij moeten de (genade)middelen vlijtig gebruiken (Woord en Sacrament). Want door deze middelen heeft God beloofd de zekerheid van het geloof te werken. Zij die een ernstige begeerte hebben om zich tot God te bekeren en Hem alleen te behagen, en nochtans in de weg der Godzaligheid en des geloofs zover nog niet kunnen komen, als zij wel wilden, behoeven zich niet door de leer van de verwerping te laten verschrikken. Voor degenen die zich geheel overgeven aan de wereld en niet achtslaan op de Zaligmaker, is deze leer inderdaad verschrikkelijk. Maar ook dan blijft de genadedeur nog open staan: "zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren".

 


17. Nademaal wij van den wil Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn, zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14).


Verkiezingstroost in het verbond

Hoe staat het met de zaligheid van de vroeg-stervende kinderen? De reden waarom de D.L. hierop ingaan, ligt in het feit dat de remonstranten juist op dit gevoelige punt de leer van Gods vrije welbehagen in een kwaad daglicht wilden stellen. Als de mens reeds bij z'n geboorte totaal verdorven is, dan moeten we, zo zeggen zij, toch wel zeer onbarmhartig denken over het lot van de vroeg-stervende kinderen.

In dit verband gaan de D.L. wijzen op de troost die er voor godzalige ouders ligt in het genadeverbond. Uit kracht van het genadeverbond zijn kinderen die uit gelovige ouders zijn geboren heilig. Een godvrezende vader of moeder mag geloven dat God Zijn verbondsbelofte "want u komt de belofte toe en uw kinderen" (Hand. 2:39), waar zal maken bij kinderen die vroeg sterven. In die belofte zullen de ouders troost mogen vinden door het geloof.

Wel zal opgemerkt moeten worden dat de Schrift ons niet zegt dat àlle jonggestorven kinderen naar de hemel gaan. Van zo'n automatisme willen ook de D.L. niets weten.

 


18. Tegen degenen, die over deze genade der onverdiende verkiezing en gestrengheid der rechtvaardige Verwerping murmureren, stellen wij deze uitspraak des Apostels: "O mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt?" (Rom. 9:20) en deze van onzen Zaligmaker: "Is het Mij niet geoorloofd, te doen met het Mijne wat Ik wil?" (Matth. 20:15). Wij daarentegen, deze verborgenheden met een Godvruchtige eerbiedigheid aanbiddende, roepen uit met den Apostel: "O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem weder-vergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen." (Rom. 11:33-36).


Geen tegenwerping

Tegen deze leer van Gods verkiezing en verwerping past geen morren en tegenspreken van de kant van de mens. Dan wijzen de D.L. deze mens zijn plaats aan, namelijk als nietig schepsel tegenover de Schepper. God is aan de mens geen rekenschap verschuldigd. Het past de mens slechts God te aanbidden in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid. Het gelovig hart eindigt met Paulus in de lofprijzing van God.

 

Enkele konklusies

Laten we bij ons spreken over Gods verkiezing en verwerping de lijn van de D.L. vasthouden. Zij beginnen met de schuld van de mens en Gods recht om alle mensen te verdoemen. Vervolgens wijzen zij op Gods liefde in het zenden van Zijn Zoon, Jezus Christus. Dit Evangelie laat de Heere nog prediken. Ongelovig blijven onder deze prediking betekent verloren gaan om eigen schuld. Wordt dit Evangelie in geloof aangenomen, dan is dat de vrucht van Gods verkiezing. Deze orde wordt ook vastgehouden in hoofdstuk II en III-IV van de Dordtse Leerregels. Er wordt niet geredeneerd en gespeculeerd vanuit Gods verborgen besluit, maar de nadruk wordt gelegd op de menselijke schuld enerzijds en Gods vrije welbehagen anderzijds. Opvallend is ook de nadruk op het voorzichtig en met wijsheid spreken over Gods verkiezing. Al het nieuwsgierig doordringen in de verborgen dingen, dient vermeden te worden. Over Gods verkiezing kan nooit met het verstand, maar alleen in het geloof gesproken worden.

Op sobere wijze wordt gesproken over de verwerping. Zij mag niet verzwegen worden, want als er geen verwerping is dan zou de verkiezing geen verkiezing meer zijn! Maar: de verwerping is niet de oorzaak van de zonde van de mens.

Tenslotte valt op hoe pastoraal de D.L. over deze dingen spreken. De zwakgelovige wordt de weg der middelen gewezen; godvrezende ouders mogen hun troost zoeken in Gods rijke verbondsbeloften.

Zo sprekend over Gods verkiezing blijft er slechts stille verwondering, aanbidding en lofprijzing over. De dichter van Psalm 89 zong: "Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

Mivo +16 | 44 Pagina's

III. Verkiezing en verantwoordelijkheid

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

Mivo +16 | 44 Pagina's