5. Kerken in de Sowjet-Unie
Voorgeschiedenis
De kerstening van Rusland begint met de doop van vorst Wladimir van Kiev in 983. Deze bekering van de grootvorst is het gevolg van de zendingsaktiviteiten die vanuit Byzantium ondernomen zijn. Omdat de christenen in Rusland een binding hebben met de kerk van het oosten, vervreemden zij na het schisma (scheuring) in 1054 van de christenen in het westen, die roomskatholiek blijven. Na de val van Constantinopel in 1453 verklaart de russische kerk zich zelfstandig en in 1589 wordt het Patriarchaat van Moskou ingesteld. Sindsdien wordt Moskou gezien als het derde Rome.
De Reformatie in de 16e eeuw gaat vrijwel geheel aan Rusland voorbij. Men komt er alleen mee in aanraking door duitse kolonisten die zich aan de Wolga en in Zuid-Rusland vestigen. In een later stadium komt een aantal hervormden vanuit Nederland naar Rusland en vestigt zich in St. Petersburg. Pas in de 19e eeuw komt er een nieuwe golf van protestantisme Rusland binnen; eensdeels door nieuwe immigratie, voor een ander deel tengevolge van zendingsaktiviteiten van baptisten en pinkstergelovigen, afkomstig uit Engeland en Amerika. In de randgebieden van Rusland vindt men ook nog enkele kleine Rooms-Katholieke Kerken.
Al deze kerken worden eeuwenlang in meerdere of mindere mate onderdrukt. De tsaren steunen de orthodoxe kerk en beschouwen iedere vorm van het christendom als uitheems en dus als een bedreiging van hun macht. Deze positie van de Russisch Orthodoxe Kerk als staatskerk blijft gehandhaafd tot de Revolutie van 1917.
De revolutie en haar gevolgen
In 1917 breekt onder leiding van Lenin een revolutie uit. Vele niet-orthodoxe kringen zijn hoopvol gestemd. Zij geloven dat Lenin een einde zal maken aan de bevoorrechte positie van de Russisch Orthodoxe Kerk. Aanvankelijk lijkt deze verwachting bewaarheid te worden. In 1917 wordt een decreet (besluit van de overheid) uitgevaardigd, waarin de scheiding van kerk en staat wordt bevolen. Alle kerken worden gelijk gesteld en alle voorrechten van de Russisch Orthodoxe Kerk worden opgeheven. De grondwet die in 1918 van kracht wordt, heeft een artikel waarin het recht van godsdienstvrijheid wordt toegekend aan iedere burger. Artikel 3 luidt: "Iedere burger mag geloof belijden, of helemaal geen geloof belijden. Alle beperkingen van rechten die het belijden van het één of ander geloof of het helemaal niet geloven met zich meebrengen, worden hierbij opgeheven en ongeldig". Dit alles geeft de niet-russchisch orthodoxe christenen meer vrijheid.
Nadat de kommunisten orde op zaken hebben gesteld en tegenstanders van de Revolutie hebben geliquideerd, begint men aan een nadere uitwerking van het decreet van 1917. Stalin vaardigt in 1929 bet decreet "over religieuse verenigingen" uit. De belangrijkste bepalingen hieruit -die overigens nog steeds van kracht zijn- zijn:
a. om een gemeente te stichten moeten er tenminste 20 burgers zijn van 13 jaar en ouder die dit willen;
b. een gemeente mag pas gesticht worden en aktiviteiten beginnen als zij geregistreerd is. De overheid kan de registratie om alle mogelijke redenen weigeren; zoals het in strijd achten ervan met de wet; het gevaar opleveren voor de openbare orde of de veiligheid van de staat. (Eigenlijk houdt deze regel een volstrekte willekeur in);
c. een geregistreerde gemeente mag alleen erediensten houden binnen de muren van het haar toegewezen gebouw. (Dit sluit dus iedere vorm van evangelisatiewerk uit);
d. een geregistreerde gemeente moet beloven dat zij zich onthoudt van het geven van catechisatie, het organiseren van jeugdwerk, het houden van bijzondere gebedssamenkomsten, het doen van zondagsschoolwerk. Zij mag ook geen bibliotheken, leeszalen, sanatoria, centra van medische zorg, en andere diakonale instellingen beheren;
e. men mag alleen boeken die noodzakelijk zijn voor de eredienst hebben en die moeten dan bewaard worden in de gebouwen waar men samenkomt;
f. de gebouwen zijn niet langer eigendom van de kerkelijke gemeente maar zij worden staatseigendom. De gelovigen krijgen deze in bruikleen van de regering. (Dit opent de mogelijkheid dat de staat naar willekeur kan beschikken over de kerkgebouwen);
g. de gemeente moet gehoorzaamheid beloven aan regeringsinstanties voor godsdienstige aangelegenheden. Het belangrijkste orgaan hiervan is de Raad voor godsdienstzaken. Iedere gemeente moet beloven de aanwijzingen van deze instantie onvoorwaardelijk op te volgen.
Met dit decreet van Stalin is de godsdienstvrijheid voor alle christelijke kerken en groepen in feite voorbij.
De periode van vervolgingen
De in 1929 ingezette tendens zet zich voort bij de grondwetswijziging van 1936.
Daarin wordt niet langer de godsdienstvrijheid gewaarborgd, maar de wet kent alleen nog maar het recht van gewetensvrijheid aan de burgers toe. Wel wordt nog een aantal bepalingen genoemd die men zou kunnen aanmerken als vrijheden, maar er wordt nadrukkelijk bij vermeld dat deze alleen maar gelden voorzover "zij in overeenstemming met de belangen der werkers en ter versterking van het socialistische bestel zijn" (art. 125).
Deze wetswijziging is de basis voor de grote vervolging die in de jaren 1936 tot 1938 woedt. Duizenden christenen worden in deze jaren verbannen en vermoord. Alle vooraanstaande russisch-orthodaxe geestelijken -op slechts 4 bisschoppen na- worden verbannen, ter dood veroordeeld of verdwijnen spoorloos. Van de 54.000 kerken van vóór de Revolutie, zijn er in 1939 nog slechts enkele honderden open. Kloosters en seminaries bestaan vrijwel geheel niet meer. Vooral de baptisten hebben in deze periode veel te lijden. Dit komt mede doordat veel baptisten oorspronkelijk van duitse afkomst zijn. Zij kunnen zich vaak niet verenigen met de regels van de overheid voor het kerkelijk leven. Bovendien worden zij als verdachten aangemerkt, die misschien met Hitler willen samenwerken. In deze periode verdwijnen veel baptisten, van wie men later nooit meer iets hoort.
Als in 1939 de oorlogsdreiging toeneemt, heeft Stalin minder tijd en aandacht voor het probleem van de kerken in zijn kommunistiscbe staat. De openlijke vervolging neemt af en langzaam wordt de kerk een belangrijke steun en bondgenoot. Na de inval van de duitsers in 1941 belooft de leiding van de Russisch Orthodoxe Kerk de politiek van Stalin te zullen steunen mits de overheid zich niet langer bemoeit met kerkelijke zaken.
In 1943 sluit Stalin zelfs een verbond net de Orthodoxe Kerk waarin het deze kerk weer vergund wordt een patriarch te kiezen. Een speciale raad wordt ingesteld om te bemiddelen tussen de regering en de leiding van de Russisch Orthodoxe Kerk. Niet-orthodoxe kerken komen vanaf dat moment te staan onder het toezicht van de Raad voor aangelegenheden van religieuse groeperingen. Omdat de atheïsten in deze organen belangrijke invloed hebben, weigeren vooral de baptisten hun medewerking hieraan. Zij stichten in 1944 de Unieraad van Evangelische en Baptistische christenen. Vanaf nu wordt de kerk geduld. Belangrijk is echter wel te bedenken dat de wetgeving niet veranderd wordt. Deze periode van dooi duurt tut 1959. In deze jaren groeit het aantal open kerken weer tot 20.000. Daarnaast worden weer enkele seminaries en kloosters geopend. Veel duitse baptisten mogen nu voortijdig uit hun gevangenschap terugkeren. Allerwege kunnen de christenen ruimer ademhalen.
Nieuwe aanvallen
Na de dood van Stalin in 1954 wordt er lang gestreden om de hoogste macht in de Sowjet-Unie. Wanneer Chroesjtsov de teugels eenmaal in handen heeft gekregen, begint hij geleidelijk het beleid jegens de kerken te verstrakken. Het is duidelijk dat de nieuwe machthebbers vinden dat de kerk na de oorlog teveel de vrije hand is gelaten. De godsdienst staat volgens hen de opbouw van de kommunistische samenleving in de weg.
Op 16 maart 1961 wordt in een instruktie een aantal nieuwe maatregelen afgekondigd. De belangrijkste zijn:
a. bij het dopen moeten de doopouders en de dopeling geregistreerd worden; vanaf dat moment zijn ze bij de overheid als aktieve christenen bekend;
b. de voorgangers moeten alles in het werk stellen om het aantal dopelingen tussen 18 en 30 jaar te beperken;
c. behalve dat het de kinderen verboden is om kerkdiensten te bezoeken, mogen zij ook niet langer door hun ouders onderwezen worden in de godsdienst. Doen de ouders dit wel dan worden ze uit de ouderlijke macht ontzet. De kinderen worden dan verder opgevoed in staatskindertehuizen;
d. geestelijken moeten zich laten inschrijven en mogen voortaan maar één gemeente dienen;
e. veel kerken worden weer gesloten. Wanneer de gelovigen in een partikulier huis willen vergaderen, moeten ze hiervoor vergunning hebben van de overheid;
f. gemeenteleiders worden voortaan door de landelijke raden aangewezen. Zij zijn belast met het toezicht op de naleving van de wetten. Het is duidelijk dat hierdoor veel gemeenten een handlanger van de kommunisten opgedrongen krijgen.
Behalve de Russisch Orthodoxe Kerk gaat ook de Al-Unie-Raad voor de druk van de overheid door de knieën. Dit leidt tot een scheuring waaruit de groep van Initiatief-Baptisten voortkomt (zie hfdst. 6). De gemeenten die zich met deze regels niet kunnen verenigen, worden niet langer door de overheid erkend. Zij moeten dus in meerdere of mindere mate een "ondergronds bestaan" gaan leiden. Dit alles betekent echter niet dat gemeenteleden van alle orthodoxe kerken en erkende baptistengemeenten met de gedragslijn van hun kerkleiding akkoord gaan. Velen zwijgen echter en durven niet te protesteren uit angst voor strafmaatregelen.
Tegen de initiatief-baptisten en anderen die zich verzetten worden namelijk strenge maatregelen genomen. Pas na 1966 lijkt de vervolging wat af te nemen. De kommunistische leiders begrijpen dat het sluiten van kerken en het zoveel mogelijk vervolgen van weerbarstige gelovigen op voorhand nog een stap te ver is. Men richt zich in de 2e helft van de zestiger jaren dan ook op de leiders van niet-geregistreerde kerken. Bovendien blijkt de dooi in de koude oorlog ook van invloed te zijn. Tengevolge van de ontspanning tussen oost en west wordt er in het vrije westen ook meer bekend over de situatie van christenen in Oost-Europa. De protestgevoelens die hierdoor worden wakker geroepen, blijken soms een belangrijke invloed te hebben.
Aan het begin van de zeventiger jaren lijkt de druk op de kerken iets te verminderen. Ook in West-Europa is men hoopvol gestemd, omdat de Sowjet-Unie ook de slotakkoorden van Helsinki ondertekent. Dit in 1975 aangenomen manifest kent ook een passage over de "eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging voor allen zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst".
Het is echter slechts weinigen bekend dat in hetzelfde jaar een nieuwe wet over de godsdienst in Rusland van kracht werd. Daarin werd een aantal maatregelen uit het decreet van 1929 nogeens verscherpt. Zo werd de procedure voor registratie van een gemeente moeilijker gemaakt. Ook de maatregelen tegen leden van niet-geregistreerde gemeenten werden strenger.
Sinds 1979 neemt de vervolging van christenen in de Sowjet-Unie opnieuw toe. In de achterliggende twee jaren zijn meer christenen veroordeeld en gevangen genomen dan in de vijf jaren daarvoor. De verslechterde verhoudingen tussen de Sowjet-Unie en het vrije westen zullen hier mede de oorzaak van zijn.
De reakties van de kerken na de val van Stalin
De maatregelen die door de overheid sinds 1961 genomen zijn, hebben de christenen in de Sowjet-Unie geschokt. Onder protest hebben de orthodoxe kerken en het grootste deel van de baptisten deze maatregelen aangenomen. Daardoor zijn zij steeds meer in de greep van het kommunisne gekomen en hun werfkracht is daarnee verlamd. In de geregistreerde en dus door de staat erkende kerken, is de leiding steeds meer in handen gekomen van kommunistische handlangers. Zoals gezegd, betekent dit niet dat alle leden van die kerken het met de gedragslijn eens zijn. De vastenbrief uit 1972 van de bekende Solsjenitsyn is van dit ingehouden protest een uiting. De politiek van de overheid wordt daarin veroordeeld en gehekeld, en de kerkleiding die zich als stroman van de overheid laat gebruiken, wordt opgeroepen om het verraad te staken.
Onder de russische christenen blijkt dus het besef nog te leven dat het bijna onmogelijk is om als kerk een kompromis te sluiten met een anti-christelijke macht. Helaas ontbreekt het veel christenen in de Sowjet-Unie aan de moed om hieruit de noodzakelijke konsekwentie te trekken. Zij durven niet te breken met een kerk die heult met vijanden van het kruis.
Daarom is de weg die de initiatief baptisten volgen meer te waarderen. In een volgend hoofdstukje hopen we met hen nader kennis te maken.
Nikodim (zie PDF), metropoliet van de Russisch-Orthodoxe Kerk over Leningrad en Bovgorod. Nikodim stelde zich onder de kontrole van de Sowjetregering.
Nobelprijswinnar Alexander Sojzjenitsin (zie PDF). De schrijver, wiens werken in Rusland verboden zijn, heeft in zijn boeken de ware aard van de kommunistische diktatuur beschreven. In zijn boek "Goelag Archipel" schrijft Solzjenitsin over het netwerk van gevangenissen en kampen. Vele christenen verkeren in deze oorden van verschrikking.
De leden van de Raad van Kerken der Evangelie Christenen en Baptisten in de Sowjet Unie (zie PDF). Voorzitter Gennadi Kroetskov (midden onder), N. Chrapov (rechts onder) en Michael Chorev (links boven) zijn de bekendste leden van deze Raad.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1982
Mivo +16 | 91 Pagina's