9. Godsdiensten in Z.O. Azië
Een kort artikel over godsdiensten in Zuid-Oost-Azië kan alleen maar een aantal hoofdzaken aanstippen. Net als de kulturele verscheidenheid van Laos, Vietnam, Cambodja en Thailand heel groot is, zo ook de religieuze. En bij de verscheidenheid in traditionele godsdienstige vormen, die eeuwenlang het denken en doen van mensen in Zuid-Oost-Azië hebben beheerst, komt dan nog de verandering in levensbeschouwing en handelen, die het kommunisme gebracht heeft. In dit artikel vertel ik eerst iets over de vroegere grote religies in Zuid-Oost-Azië, het boeddhisme, het confucianisme en het taoisme, vervolgens over missie en zending, dan over de binnenkomst van het kommunisme en tenslotte in het bijzonder iets meer over de vroegere religie van de Hmongs, een laotiaans bergvolk, dat in de literatuur meestal onder de naam Meo's verschijnt, de kerstening van dat volk en de oorzaken van hun trek naar thaise vluchtelingenkampen.
Boeddhisme
Het boeddhisme kun je de grote religie van Zuid-Oost-Azië noemen. Maar net als veel andere dingen in de bovengenoemde vier landen is het niet inheems. Van oorsprong is het boeddhisme afkomstig uit India. Het is nodig die indiase achtergrond in gedachten te houden om het boeddhisme als verlossingsleer te onderkennen.
Die indiase achtergrond is het hindoisme, dat eveneens veel plaatselijke verschillen vertoont, maar toch een aantal dingen gemeenschappelijk heeft. Één daarvan is het geloof in een goddelijke wereldorde met z'n regels waaraan iedereen zich heeft te houden; daarmee hangt samen het geloof in de heilige boeken, de "veda's" en de erkenning van de brahmanen als priesterlijke kaste. Daarbij hoort ook het geloof in reïncarnatie; dat betekent, dat ieder wezen, op grond van het goede of slechte dat hij verricht heeft, na de dood opnieuw wordt geboren in een hogere of lagere positie.
De indiase vorstenzoon Gautama, door volgelingen later Boeddha (d.w.z. "de verlichte") genoemd, brak met de gedachte van de eindeloze reïncarnatie door te zeggen, dat er een weg van verlossing was. De weg van verlossing, die vooral door de monniken werd bewandeld, werd door Boeddha in allerlei fasen onderscheiden. Belangrijk was het, dat iemand, die de verlossing wilde bereiken, zich losmaakte van allerlei aardse begeerten, van deze aardse schijnwerkelijkheid, om tenslotte het Nirwana deelachtig te worden, de toestand van volmaakte vrede.
Spoedig na de dood van Boeddha, omstreeks 480 v. Chr., begonnen volgelingen zijn leer aan anderen te vertellen. Het boeddhisme heeft tenslotte heel het Verre Oosten bereikt en is nu in veel landen de officiële godsdienst geworden. In het stamland India bleef het boeddhisme naar omvang beperkt. Na verloop van tijd ontwikkelden zich in het boeddhisme allerlei stromingen. Vooral via Sri Lanka werd het hinayana-boeddhisme (het boeddhisme van "de smalle weg") verkondigd in Thailand en Cambodja. Een andere hoofdstroom liep via het noorden, door China en vervolgens weer naar het zuiden, naar Vietnam, Laos, Cambodja, ook naar Indonesië (denk aan de geweldige tempelkomplexen in Angkor Vat in Cambodja en de Borobudur in Indonesië), en naar Korea en Japan.
Deze tweede hoofdstroom heette het mahayana-boeddhisme (het boeddhisme van "de brede weg"). Terwijl in het hinayana-boeddhisme de nadruk sterk lag op persoonlijke verlossing, werd het mahayana-boeddhisme veel meer de godsdienst van de gewone mensen, waarin Boeddha als een godheid beschouwd werd en het geloof in de Nirwana verdrongen werd door het geloof in een hemel.
Samenhangend met politieke ontwikkelingen wisselden vooral in het centrum van Zuid-Oost-Azië de verschillende stromingen elkaar af. Met name het mahayana-boeddhisme werd in de loop van de geschiedenis vermengd met bestaande godsdienstige praktijken, zodat het een veelheid van vormen vertoont.
Confucianisme
Ongeveer in dezelfde tijd als Boeddha leefde in China de wijsgeer Confucius. Zijn gedachtengang heeft grote invloed gehad, niet alleen in China zelf, maar ook verder in Zuid-Oost-Azië, omdat de groepen volken, die in de loop der eeuwen uit China naar het zuiden emigreerden, in hun denken en geloven de band met hun oorspronkelijke vaderland bewaarden.
Wat Confucius gebracht heeft en sinds de vijfde eeuw v. Chr. door anderen verder is ontwikkeld, betrof niet zozeer een diepzinnige bespiegeling met betrekking tot de bovennatuurlijke werkelijkheid, maar veeleer een aantal opvattingen over de manier, waarop mensen het beste met elkaar moesten samenleven. Het oude China, met grote nadruk op heilige ceremoniën, was rond het jaar 500 v. Chr. in verval geraakt. Confucius probeerde door het geven van regels voor het menselijk gedrag en door nadruk te leggen op de innerlijke houding, die de basis vormt voor het opvolgen van die regels, de chinese samenleving opnieuw een fundament te verschaffen. Zijn leer werd als het ware tot een gedragskode voor met name bestuurders en ambtenaren, waarbij deugden als trouw, rechtvaardigheid en medemenselijkheid centraal staan. De hele samenleving is een samenstel van verhoudingen, die door goede regels het "gebouw" in stand houden; zulke regels gaf Confucius in het bijzonder voor vijf basisverhoudingen, tussen vorsten en onderdanen, tussen vaders en zonen, tussen mannen en vrouwen, tussen broers en tussen vrienden. Door zijn band met de ambtenarij en met de heersende klasse heeft het confucianisme een sterke greep op de samenleving gehad. Lang nadat in bijvoorbeeld Vietnam de chinese overheersing beëindigd was, bleef de confucianistische praktijk het doen en laten van mensen beheersen.
Taoisme
Men kan zeggen, dat het confucianisme de gevolgen voor de samenlevingsopbouw trok uit een veel ouder chinees gedachtengoed, dat in de vierde eeuw v. Chr. hernieuwd werd door de wijsgeer Lao-tse en als taoisme bekend staat. De term tao betekent: "de weg", namelijk van al het bestaande; als zodanig is het een abstrakt begrip, maar niet zonder praktische gevolgen. Want "de weg", die zelf niet met menselijke woorden beschreven kan worden, en beschouwd kan worden als een soort filosofische godheid, openbaart zich door "wei-woe-wei", letterlijk: "doen-niet-doen". Mensen moeten dat opvolgen door in hun daden niet te ver te gaan maar in kontakt te blijven met het "wezen" van al wat bestaat. Het taoisme leidde enerzijds tot het onstaan van een priesterlijke klasse, waarin ook de mystieke verhouding met Tao beleefd werd, anderzijds tot een praktisch geloof voor gewone mensen, waarin de bestaande goden een plaats kregen en mensen door rituele en magische handelingen aan hun bestaan een fundament gaven. Het taoisme omvat dus niet alleen het geloof in die bovennatuurlijke werkelijkheid, maar leverde ook de wegen om niet alleen in verbinding te treden daarmee, maar ook de bovennatuurlijke krachten aan te wenden tot het verkrijgen van heil in dit leven en een goed bestaan na dit leven te garanderen.
Voorouderverering en animisme
Voor de praktijk van het dagelijkse leven boden vooral boeddhisme en taoisme een gunstige voedingsbodem, waarop allerlei religieuze gebruiken opbloeiden. Offers, bezweringen, feesten, orakels, geneeswijzen met magie en kruiden, dat alles was en is in de veelkleurige wereld van de aziatische religie aanwezig. Het menselijke bestaan was gegrond in een bovenmenselijke werkelijkheid.
Daar komt nog een belangrijk element bij, namelijk het geloof, dat de zielen van gestorvenen een belangrijke rol blijven spelen. Dit geloof is niet alleen in Zuid-Oost-Azië, maar over de hele wereld verbreid. De zielen van voorouders worden geacht aanwezig te zijn bij de belangrijke dingen in het leven. Vandaar, dat voorouderverering een wezenlijk element vormt in de religieuze wereld van Zuid-Oost-Azië. De voorouders hebben hun plaats in de samenleving, ook in de letterlijke zin. Aan de voorouderzielen worden offers gebracht in hun tempeltjes of behuizingen en bij ingrijpende beslissingen worden de voorouders geraadpleegd. De namen van voorouders die ver in het verleden geleefd hebben, werden op enkele na in de dagelijkse praktijk geleidelijk aan vergeten, maar bleven als natuurgeesten wel voortbestaan.
In het verleden en tot nu toe werd de term animisme wel gebruikt voor het geloof in een bezielde natuur. In de gedachtengang van het animisme is heel de werkelijkheid van dieren, planten en dingen bevolkt met geesten. De mens kan deze geesten ontmoeten in zowel gunstige als ongunstige zin en hij moet er dan ook terdege rekening mee houden. Het geloof in een bezielde natuur bestaat ook in Zuid-Oost-Azië, en ook bij de Hmongs in hun traditionele religie, maar de term animisme dekt niet een bepaalde religie. Het geloof in natuurgeesten is gewoonlijk onderdeel van een groter geheel, waarin ook het geloof in vooroudergeesten z'n plaats heeft, alsmede het geloof in goden en een Schepper.
In de twintigste eeuw
In de vier landen, die ik hierboven genoemd heb, heeft de ISLAM nauwelijks of geen invloed gehad. De hoofdstroom van de islamitische uitbreiding bereikte wel delen van India, en ook het huidige Maleisië en Indonesië, maar had naar het noorden hoegenaamd geen effekt. Maar met de komst van de Europeanen veranderde er wel wat op godsdienstig gebied. "Achter-Indië" ging na verloop van tijd behoren tot het franse koloniale gebied, met uitzondering van Thailand, dat altijd zijn zelfstandigheid wist te bewaren. De franse overheersing opende de deur voor de missie. Vooral in de begintijd gingen kolonialisme en missie samen. Wanneer iemand overging tot het rooms-katholicisme, betekende dat dan ook in principe aanhankelijkheid aan de westerse mogendheid. Kerstening kreeg hierdoor een politiek aspekt, dat nog versterkt werd doordat vooral immigranten en minderheden de neiging hadden over te gaan tot het nieuwe geloof.
Pas in de twintigste eeuw begonnen protestantse zendingen hun werk in "Achter-Indië". De franse overheden waren hierin begrijpelijkerwijs niet erg toeschietelijk. Tot heden toe is het aantal protestanten in Zuid-Oost-Azië dan ook erg klein. Maar bij hun werk onder minderheden en bergvolken heeft het werk van de zendingen in sommige gevallen opmerkelijke gevolgen gehad.
Inmiddels werd "Achter-Indië" in het derde kwart van de twintigste eeuw het terrein voor een opvallende expansie van het kommunisme, dat zich aanvankelijk in China, en later ook in Vietnam, Cambodja en Laos als een machtig alternatief voor de bestaande religies poneerde. Het kommunisme als levensbeschouwing roept mensen op tot een atheïstisch geloof. Het religieuze karakter van bijvoorbeeld de verering van Mao werd na diens dood door de nieuwe leiding in China openlijk erkend. Is het een wonder, dat in een rooms-katholieke kerk in Vientiane, de hoofdstad van Laos, "in plaats van het kruis, foto's van Marx en Lenin waren opgehangen?'" (aldus de heer Reimer van de CAMA in het Nederlands Dagblad). Zowel christenen als aanhangers van andere religies ontmoeten in het kommunisme een krachtige tegenstander.
De Hmongs
Dat geldt, tenslotte, ook voor de Hmongs. Dit bergvolk in de provincie Xieng Khouang in Laos was beter bekend onder de naam Meo's (in de eigen taal "Mon"). Na een miniem kontakt met de Meo's kort voor de tweede wereldoorlog, legden CAMA-zendelingen in 1950 opnieuw relaties met de oorspronkelijk uit China afkomstige Meo's.
De CAMA-zendeling G. Lingwood Barney heeft in verschillende boeken over het werk onder de Meo's geschreven. Centraal op religieus gebied was voor de Meo's het geloof in geesten en de zielen van voorouders. Het midden van de meo-huizen bevatte een altaar voor deze geesten, die geregeld offers en gaven moesten ontvangen. Naast deze animistische elementen geloofden de Meo's ook in het bestaan van een oorspronkelijke schepper, Fua-Tai geheten, die zich echter niet meer met de mensheid bemoeide.
De belangrijkste religieuze funktionaris bij de Meo's was de sjamaan, of zo men wil, de medicijnman. Hij moest persoonlijke kontakten met de geesten onderhouden, pasgeboren kinderen tegen kwade geesten beschermen, rituelen uitvoeren bij begrafenissen en huwelijken, de rijstvelden beschermen, met ceremoniën zorgen voor een goede jacht, en zieken genezen door bijvoorbeeld offeranden te brengen.
De prediking van het Evangelie onder de Meo's had in korte tijd opmerkelijke gevolgen. Tegen 1953, het jaar van de eerste verovering door de Viet Minh, hadden duizenden hun geloof in Christus beleden. De overgang naar het christendom ging gepaard, althans bij een aantal, met de verwachting van spoedig komend materieel heil.
De Amerikanen, die de Nieuwe Boodschap gebracht hadden, zouden ook de goederen brengen. De koppeling van religieuze zaken aan bijvoorbeeld ekonomische en politieke is gegeven de achtergrond van de Meo's heel begrijpelijk en in het algemeen in het Oosten evenmin afwezig als in het Westen.
De jonge meo-kerk kwam al spoedig onder zware bestrijding. Voorheen al behoorden de Meo's als groep immigranten tot de buitenzijde van de laotiaanse samenleving. Nu er zoveel van hen christen werden, werd de kloof nog dieper. Op politiek terrein had dit tot gevolg, dat de Meo's zich tegen het kommunisme opstelden en een belangrijke kern gingen vormen van het anti-kommunistisch verzet.
Toen het kommunisme in Laos zegevierde, was er voor de Meo's dan ook nauwelijks meer een plaats in hun tijdelijke vaderland. Zoals velen van hun voorouders voorheen, gingen ook nu vele Meo's op de vlucht, op zoek naar een bestaan, waarin ook hun nieuwe geloof getolereerd werd. Een tijdelijke rustplaats vonden zij in vluchtelingenkampen in Thailand.
Daar, temidden van een vooral boeddhistische omgeving, bloeien nu de vluchtelingengemeenten. De heer Reimer zegt: "Onder de vluchtelingen bevinden zich soms ook vervolgde predikanten, en onder hun leiding komt het kerkelijke leven in de kampen weer tot bloei... Veel vluchtelingen worden ook tot het christendom bekeerd".
Wat voor veel christenen in allerlei plaatsen en tijden gegolden heeft, is ook waar voor de Meo's: in een woelige wereld van religieuze verscheidenheid en verdrukking hebben zij geen blijvend vaderland. Men mag bidden, dat de Meo's met de Kerk van alle eeuwen verwachten "de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981
Mivo +16 | 102 Pagina's