JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De Bijbel, Gods Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bijbel, Gods Woord

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Historisch overzicht

1. Een "nieuwe vertaling"

Onze oude Statenvertaling is natuurlijk eens nieuw geweest. Toen de Synode van Dordrecht in 1618 de opdracht gaf een Nederlandse vertaling uit de grondtalen van de Heilige Schrift te verzorgen, waren er wel degelijk Bijbels in de Nederlandse taal te verkrijgen. Adriaen van Berghen verzorgde in 1523 in Antwerpen een vertaling van het Nieuwe Testament. Het Oude Testament (zonder de Psalmen) was reeds vanaf 1477 verkrijgbaar (de zgn. Delftse Bijbel). Bij de Calvinisten zeer geliefd was de zgn. "Deux-aes-Bijbel", een samenvoeging van het werk van Jan Utenhove, Johannes Dyrkinus en Godfried van Wingen, die verscheen in 1561/1562. De wonderlijke naam van deze Bijbel vindt zijn verklaring in een kanttekening van Luther bij Nehemia 3: 5. Waarom was nu toch een nieuwe vertaling van de Schrift nodig? Omdat de bestaande vertalingen meestal vertalingen uit het Duits waren (de lutherbijbel!), of uit het Latijn, van de Vulgata. Bij elke vertaling gaat er iets van de kracht van het oorspronkelijke geschrevene verloren; bij een vertaling van een vertaling geldt dit in versterkte mate.

Lang voor de Synode van Dordrecht waren in Nederland reeds pogingen aangewend om een vertaling van de Heilige Schrift uit de grondtekst tot stand te brengen. De grondtekst is de tekst van de Schrift in de oorspronkelijke talen, het Oude Testament in het Hebreeuws met enkele stukjes Aramees, het Nieuwe Testament in het Grieks.

N.B.: benadruk dit punt in de inleiding. Verwijs naar de "oorspronkelijke talen", genoemd op het titelblad van de Statenvertaling.

In 1592 kreeg Philips Marnix van Sint Aldegonde al een opdracht voor het vertalen van Gods Woord uit de grondtalen, maar bij zijn dood in 1598 was de arbeid nog lang niet voltooid. Ook anderen ondernamen moeizame pogingen, maar toen de Synode van Dordrecht in 1618 met haar vergaderingen begon, moest de kerk van Nederland het nog steeds doen met de weliswaar geliefde, doch zeer gebrekkige Deux-Aes-Bijbel.

2. De Synode van Dordrecht

Hoewel deze "grote" Synode vooral bekend geworden is door het afwijzen van de leer van de Remonstranten, was het geschil met Arminius toch niet het eerste punt, dat op de agenda werd vermeld. Typerend voor het gewicht, dat de Synode aan de zaak van de Bijbelvertaling toekende, is het feit dat zij deze als een van de eerste agendapunten behandelde. Ontroerend door zijn innige vroomheid en afhankelijkheid is het gebed, dat de voorzitter van de Synode, ds. Johannes Bogerman, op maandag 19 november 1618 uitsprak aan het begin van de beraadslagingen over deze kwestie.

Op Bogermans vraag, of de Synode de noodzaak gevoelde van een geheel nieuwe vertaling van de Heilige Schrift uit de oorspronkelijke talen, antwoordden bijna alle afgevaardigden bevestigend. Eén was er fel tegen: een remonstrant! Een uitvoerige bespreking ontstond nu over de vraag, hoe vertaald zou moeten worden en wat vertaald zou moeten worden. Nu kwam de vraag aan de orde: wie zouden moeten vertalen? Opmerkelijk is de wenk, die Bogerman aan de Synode gaf, voor deze tot verkiezing en benoeming van de vertalers overging. Hij wees erop, dat het mannen zouden moeten zijn, die én wetenschap (kennis van de grondtalen!) én godsvrucht bezaten. Gekozen werden toen als vertalers voor het Oude Testament Johannes Bogerman (Leeuwarden), Willen Baudartius (Zutphen) en Gerson Bucerus (Veere). Voor het Nieuwe Testament werden benoemd: Jacobus Rolandus (Amsterdam), Herman Faukelius (Middelburg) (de opsteller van het Kort Begrip!) en Petrus Cornelisz (Enkhuizen). Tevens werden de zgn. revisoren benoemd, die de arbeid van de vertalers zouden moeten controleren. Zeer bekende revisoren waren Franciscus Gomarus en Jacobus Revius, de dichter-predikant. De Synode besloot, dat de zes vertalers gedurende de tijd van hun arbeid zouden dienen te worden vrijgesteld van al hun andere arbeid in hun gemeenten; zij zouden daartoe vanzelfsprekend de toestemming van hun kerkeraden en van de toen zo machtige magistraten moeten hebben. Zij moesten zich ook gezamenlijk vestigen in een academiestad, om gebruik te kunnen maken van de bibliotheken daar. Tenslotte benoemde de Synode nog een afvaardiging, die aan de Staten-Generaal het verzoek moest doen, aan de totstandkoming van de nieuwe Bijbelvertaling mee te willen werken door de financiële lasten te dragen. Ons doet zo'n verzoek wonderlijk aan; wij moeten echter bedenken, dat in de zeventiende eeuw de band tussen kerk en staat veel nauwer was dan in onze tijd. De staat had, nationaal en plaatselijk, heel veel te zeggen in de kerk. Dat is de kerk vaak tot schade geweest. De betrokkenheid van de staat bij de vervaardiging van de Bijbelvertaling valt nu nog te constateren uit het feit, dat de Staten-Generaal op het titelblad van elke Statenbijbel (let op de naam!) worden genoemd.

3. Een lange weg

Juist de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de gang van zaken heeft voor grote vertraging gezorgd. Zeer lang duurde het, eer de Staten geld ter beschikking stelden. De oorlog tegen Spanje eiste grote offers. In 1626 (!) werd met de arbeid begonnen. Enkele vertalers waren in de verstreken tijd al gestorven. Men vergaderde te Leiden, een bekende academiestad. Johannes Bogerman moest door het sterven van Bucerus het grootste deel van het werk samen met Baudartius doen. Hoe groot de ijver was, waarmee de arbeid verricht werd, blijkt uit een uitlating van Baudartius aan Jacobus Revius: "lck en hebbe mijn leven lanck noyt so geblockt als ick nu in mijne oude daeghen doen moet". Wonderlijk bleek Gods gunst en goedkeuring over het werk van de vertaling in het jaar 1635, toen de revisoren in Leiden aan het laatste deel van hun arbeid bezig waren. De gevreesde pest brak uit in de stad. In één week werden vijftienhonderd mensen begraven. Nadat de revisoren hun noden in het gebed de Heere hadden voorgelegd, vonden zij vrijmoedigheid in Leiden te blijven om de arbeid voort te zetten. Zij werden met hun gezinnen gespaard; geen haar van hun hoofd werd gekrenkt, terwijl de dood op zulk een vreselijke wijze door de stad ging.

Op 17 september 1637 werd het eerste gedrukte exemplaar van de nieuwe Statenvertaling aan de leden der Staten-Generaal aangeboden. Het was gedrukt door Pauwel Aertsz van Ravesteyn, in paars fluweel gebonden en verguld op snee. De wens, die Bogerman in 1618 had uitgesproken, "dat men ook in de Nederlandse taal God zou kunnen horen spreken", was in vervulling gegaan. De uitspreker van die wens, de voornaamste van de vertalers, de eminente voorzitter van de grote Synode, was één week voor de totstandkoming van het eerste exemplaar van de Statenvertaling door de Heere thuisgehaald.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

Mivo +12 | 28 Pagina's

De Bijbel, Gods Woord

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

Mivo +12 | 28 Pagina's