Handleiding 5b: Paulus en koning Agrippa
Toelichting op het thema
Dit jaar behandelen we in Kompas verschillende personen uit de Bijbel. In dit nummer gaat het over de apostel Paulus. Hij heeft veel gewerkt in de wijngaard van Christus. Zijn prediking had veel vrucht, maar hij ondervond ook veel tegenstand. Veel mensen kwamen tot geloof, maar de boodschap van vrije genade werd ook verworpen. Deze schets is een waarschuwend voorbeeld hiervan.
Doel van de vertelling
We willen de kinderen meegeven dat ze de boodschap van vrije genade niet zomaar naast zich neer moeten leggen. Alleen aanhoren is niet genoeg. Het is belangrijk dat de kinderen de Heere bidden om het in geloof te mogen aannemen. Dan ben je, net als Paulus, vrij van zondebanden en schuld.
Introductie van het thema voor de kinderen
Neem een stuk touw mee of (speelgoed)handboeien. En een dikke portemonnee. Vraag de kinderen wat ze liever willen: vastgebonden en dus een gevangene worden of de dikke portemonnee krijgen en dus rijk worden. Natuurlijk willen we liever rijkdom en vrijheid dan gevangenschap. Maar wat maakt nu dat je uiteindelijk gelukkig bent of niet? Rijkdom kun je verliezen, is ook niet blijvend. Het belangrijkste is dat je mag weten dat je het eigendom van Christus bent. Dan kun je gevangen of arm zijn, maar toch rijk en vrij! In het gesprek met de kinderen kun je eventueel ook de voorbeelden gebruiken van de gelijkenissen van ‘de rijke dwaas’ en van ‘de rijke man en de arme Lazarus’.
Zingen
Psalm 7:1 en 4
Psalm 33:8
Psalm 98:1 en 2
Psalm 139:14
Psalm 26:2
Psalm 72:1
Psalm 119:21 en 23
Lezen
Handelingen 26:19-32
Bij het lezen van dit gedeelte vallen we midden in een redevoering van Paulus. Daarom is het goed om de kinderen vooraf even te vertellen waar het over gaat: Paulus is gevangen genomen. Hij wordt bij koning Agrippa en stadhouder Felix geroepen. Daar vertelt hij over zijn bekering. Hij legt uit dat hij gehoorzaam wil zijn aan wat de Heere Jezus tegen hem zei in een hemels gezicht dat hij op de weg naar Damascus gezien heeft.
Kerntekst
En Paulus zeide: Ik wenste wel van God dat, én bijna én geheel, niet alleen gij, maar ook allen die mij heden horen, zodanigen werden gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden. (Handelingen 26:29).
Vertelling
“Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” Machtig klinkt de stem van de God. Angstig antwoordt Saulus: “Wie zijt Gij Heere?” Dan antwoordt de stem: “Ik ben Jezus, Die gij vervolgt.” Bevend vraagt Saulus: “Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”
Na de dag van zijn bekering heeft Saulus, die later Paulus genoemd wordt, deze vraag nog heel vaak gesteld. “Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?”
Wat is er na die dag van zijn bekering veel gebeurd in het leven van Paulus. Hij heeft op veel plaatsen het Evangelie verkondigd. Telkens als hij vertelde dat Jezus van Nazareth de Messias is, waren er mensen die dat geloofden en die zich bekeerden. Maar er waren ook mensen die niet wilden geloven dat de Heere Jezus uit de dood is opgestaan. Zij begonnen Paulus te haten en wilden hem gevangen nemen of doden. Hij mocht niet meer spreken over de Heere Jezus. Ook in Jeruzalem waren Joden die niet geloofden dat de Heere Jezus de Zoon van God is. De mannen van het Sanhedrin wilden ook niet dat Paulus over Jezus sprak. Ze hebben Jezus laten doden en nu wilden ze dat ook met Paulus doen. Daarom gingen ze naar stadhouder Felix en beschuldigden hem ervan dat hij oproer veroorzaakte onder het volk. De stadhouder had Paulus in de gevangenis op laten sluiten. Hij wist er niet goed raad mee.
En zo zit Paulus al twee jaar in de gevangenis van Cesaréa als er een nieuwe stadhouder in de plaats van Felix komt. Zijn naam is Festus.
Festus is nog maar drie dagen stadhouder in Cesaréa, als hij naar Jeruzalem reist. Hij wil daar kennismaken met de hogepriester en de belangrijkste Joden. “Wilt u ons een plezier doen?” vragen ze. “U heeft misschien wel gehoord dat in de gevangenis een man zit die Paulus heet. Zouden wij hem hier in Jeruzalem mogen ondervragen?” O, wat hopen de Joden dat Festus dat goed vindt. Ze hebben namelijk een duivels plan bedacht… Als Paulus van Cesaréa naar Jeruzalem gebracht wordt, zullen ze hem onderweg overvallen en doden!
Maar Festus vindt het niet goed. “Paulus blijft in Cesaréa,” zegt hij, “maar jullie kunnen met mij meereizen naar Cesaréa. Dan kunnen jullie hem daar ondervragen.”
Als Festus terug is in Cesaréa wordt er al snel een rechtszitting gehouden. De gevangene, Paulus, wordt binnengebracht. De meegereisde Joden mogen hem beschuldigen. In een kring staan ze om Paulus heen. “Wie van u wil tegen deze gevangene getuigen?” vraagt de stadhouder Festus. Van alle kanten worden er beschuldigingen geroepen: “Hij verontreinigt de tempel!” “Hij is een oproerkraaier! Overal waar hij komt, zorgt hij voor onrust!” “Hij hoort bij die verachtelijke Jezus van Nazareth, die gekruisigd is!” Festus hoort het allemaal aan, maar als hij doorvraagt wat deze Paulus nu precies heeft gedaan en wanneer, dan kan niemand iets bewijzen.
Dan mag Paulus zichzelf verdedigen. “Ik heb noch tegen de wet van de Joden, noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets gezondigd.” Festus voelt de haat van de Joden tegen Paulus en wil hen best graag gunstig stemmen. Maar hij kan Paulus toch niet onschuldig veroordelen?
“Wilt u dan naar Jeruzalem om daar geoordeeld te worden?” Maar Paulus weet dat de Joden er alles aan zullen doen om hem te doden. In Jeruzalem loopt zijn leven gevaar. Daarom antwoordt hij: “Niet het Sanhedrin moet rechtspreken. Omdat ik een Romein ben, moet een Romeinse rechter uitspraak doen in mijn zaak. Als ik echt onrecht heb gedaan, wil ik daarvoor de straf wel dragen. Maar ik heb niets gedaan waarom ik gedood zou moeten worden. Daarom wil ik dat de keizer mijn rechter zal zijn.” “Dan zullen we u naar de keizer brengen,” is het antwoord van Festus.
Nu Paulus zich op de keizer beroepen heeft, kan niemand hem meer oordelen voordat de keizer hem heeft gehoord.
Het plan van de Joden is weer mislukt. Ze kunnen Paulus niet doden. De Heere heeft aan Paulus beloofd dat hij ook naar Rome zou gaan om van de Heere Jezus te vertellen. Die belofte zal nu in vervulling gaan. Ook het plan van Festus om van Paulus af te komen, is mislukt.
En zo moet Paulus weer de gevangenis in, totdat hij naar de keizer in Rome gebracht kan worden.
Wat een geroezemoes is het in de zaal in het paleis van Festus, de Romeinse stadhouder in Cesaréa. De grote ruimte is gevuld met mensen. De meesten hebben hun mooiste kleren aangedaan. Ze zien er allemaal prachtig uit, de één nog indrukwekkender dan de ander. Op de mooiste stoelen zitten Festus, de stadhouder en zijn belangrijkste gasten: koning Agrippa en Bernice, de zus van de koning. Zij zijn gekomen om Festus welkom te heten in Judea. Al een poosje zijn ze op bezoek in Cesaréa. Iedere dag zorgt de stadhouder voor iets bijzonders in het programma en vandaag wil hij graag de mening van Agrippa vragen over de zaak van Paulus. Festus weet er niet zo goed raad mee. Hij heeft geen schuld bij Paulus gevonden. Maar loslaten durft hij hem ook niet, omdat de Joden dan in opstand zullen komen. Hij begrijpt niet precies waar het om gaat, alleen dat het iets met de godsdienst te maken heeft. En nu heeft Paulus zich op de keizer beroepen. Maar Festus heeft geen idee met welke beschuldiging hij hem naar de keizer moet sturen. Misschien kan koning Agrippa helpen. Die is tenslotte tussen de Joden opgegroeid en weet alles van de wetten en gebruiken van de Joden. Hij zal dan ook de leer van Paulus misschien wel begrijpen.
Tussen al de feestelijk geklede mensen staat Paulus. Hij ziet er anders uit dan de rest van de aanwezigen. Hij draagt eenvoudige kleding. En boeien. Daar staat hij, gebonden voor al die vrije mensen. Maar kijk eens goed… Wie is hier nu vrij en wie gevangen? Als je het Paulus vraagt, zal hij zeggen dat híj vrij is. Vrij van de vloek van de wet omdat zijn schuld is betaald door het lijden en sterven van de Heere Jezus. Vrij, ondanks de boeien. En de anderen? Zijn zij werkelijk vrij? Of zijn zij gebonden door de banden van zonde en schuld aan de satan? Hoe is dat bij jou?
Festus begint te spreken. “Koning Agrippa en alle aanwezigen, hier voor u staat een man, die de Joden willen doden. Ik heb de beschuldigingen tegen hem onderzocht, maar ik vind geen schuld in hem. Nu heeft hij zich op de keizer beroepen en ik heb besloten hem daarheen te sturen. Maar ik heb geen idee wat ik aan de keizer over deze man moet schrijven, wat hij zou misdaan hebben. Daarom heb ik hem voor u allen gebracht, speciaal voor u, koning Agrippa. Misschien dat ik daarna een beschuldiging tegen hem in de brief aan de keizer kan schrijven.”
Eens stond de Heere Jezus voor stadhouder Pontius Pilatus. “Ik vind geen schuld in deze Mens,” zei hij. Toch liet hij Jezus geselen en daarna aan het kruis hangen.
Nu staat Paulus voor stadhouder Festus. “Ik heb niets in hem gevonden, waarvoor hij zou moeten sterven,” zegt Festus. Maar toch wil hij een beschuldiging schrijven in de brief aan de keizer. Want je kunt iemand niet zomaar naar de keizer sturen…
Koning Agrippa knikt naar Paulus. Hij begrijpt de situatie. “Ga uw gang, u mag u nu verdedigen,” zegt hij tegen Paulus.
Paulus maakt een groetend gebaar met zijn geboeide hand. Hij is blij dat hij zich tegenover Agrippa kan verdedigen tegen de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht. Hij weet dat Agrippa, als kleinzoon van koning Herodes, goed op de hoogte is van de Joodse godsdienst. En hij heeft meteen de gelegenheid al de mensen die hier bij elkaar zijn, te vertellen over zijn Meester, Die ook voor heidenen naar de aarde gekomen is. Om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
Paulus begint met te vertellen wie hij is: “Ik was vroeger een Farizeeër en ik haatte de volgelingen van Jezus van Nazareth en heb ze vervolgd. Ik jaagde op hen en wierp hen in de gevangenis. Daarvoor reisde ik ook naar Damascus om daar christenen op te sporen en gevangen te nemen.” Je kunt aan Paulus zien dat het hem nog steeds verdriet doet om aan die tijd terug te denken. Het is niet iets waar hij trots op is. Maar hij kan hiermee wel laten merken dat hij zich niet beter voelt dan de mensen die naar hem luisteren. Hij was één van hen, maar door Gods grote genade is alles anders geworden. Hij mag ook vertellen hoe God ingreep in zijn leven: “Maar op een dag, toen ik op weg was naar Damascus, zette de Heere Jezus mij stil. Midden op de dag was er een fel licht dat mij verblindde. Ik hoorde een stem die riep: “Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” De Heere Jezus heeft mij toen gezegd dat ik Zijn Evangelie moest gaan verkondigen aan de heidenen en dat heb ik vanaf dat moment gedaan. De Joden wilden niet horen dat Jezus van Nazareth de Zoon van God is en dat Hij opgestaan is uit de doden. Daarom hebben ze mij gegrepen. En daarom sta ik nu hier voor u. Ik heb nooit iets anders verkondigd dan Mozes en de profeten hebben gedaan. Zij hebben al gezegd dat de Messias moest lijden en sterven. Maar ook dat Hij weer zou opstaan. Dat heb ik ook verkondigd aan de heidenen. Ik mocht hen vertellen dat de opgestane Christus een Licht tot verlichting der heidenen is.”
Dan valt Festus Paulus in de rede. Hij begrijpt weinig van wat Paulus zegt en denkt dat hij zijn verstand verloren heeft. “U raast, Paulus! U hebt zoveel in de boeken zitten studeren dat u helemaal in de war bent!” Maar Paulus antwoordt rustig: “Nee, machtigste Festus, ik raas niet. Ik spreek de waarheid met een gezond verstand. Koning Agrippa weet waar ik het over heb. Hij kent ook de profeten die van Christus hebben geprofeteerd. Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft.”
Agrippa schuift een beetje ongemakkelijk op zijn stoel. Hij is inderdaad opgevoed met de profeten en weet wat ze over de komende Messias hebben gezegd. Ook heeft hij de verhalen over Jezus, Zijn dood en opstanding wel gehoord. Maar gelóven dat Jezus de Messias is? Dat is teveel gezegd. Paulus maakt hem hier bijna tot zijn helper… Dat wil hij niet. Daarom zegt hij spottend: “Gij beweegt mij bijna een christen te worden!” Bijna een christen. Het Woord van God komt heel dichtbij. De Heere Jézus komt heel dichtbij. Door de woorden van Paulus klopt de Heere op de deur van zijn hart. Doet hij open? Nee.
Bijna! Maar bijna is niet een beetje. Bijna is niets! Agrippa spot er mee. Hij blijft liever wie hij is. Vrij, zonder God, maar geen christen.
Paulus zegt: “Ik wenste wel dat God, vroeg of laat, u en ook allen die mij nu horen, zou bekeren en dat jullie net zo zouden worden als ik, behalve deze boeien.” Als hij dat zegt, steekt hij zijn geboeide handen omhoog. Paulus gunt allen die in het paleis zijn een leven met Christus en vergeving van zonden. Dát alleen maakt je echt rijk. Dát alleen maakt je echt vrij, zelfs al draag je boeien.
De koning en Festus staan op. Ze hebben genoeg gehoord. Ook Bernice en de andere belangrijke genodigden staan op. De koning en Festus gaan een beetje apart staan en overleggen zachtjes met elkaar. “Deze man heeft niets gedaan waarvoor hij gevangen of gedood zou moeten worden. Als hij zich niet op de keizer had beroepen, zou hij losgelaten kunnen worden.”
Zo bleef Paulus een gevangene. Hij noemde zichzelf een gevangene van Jezus Christus. Maar de banden van de zonde en de dood waren bij Paulus losgemaakt. Koning Agrippa, Festus en alle anderen die naar Paulus hebben geluisterd zijn vrij om te gaan en te staan waar ze willen. Toch zijn ze gevangenen. Zonder dat ze het zelf weten. Gevangen in de macht van satan en zonde. Ze zijn gewaarschuwd, maar willen niet horen. Misschien voelden ze zich wel wat ongemakkelijk, zoals Agrippa. Maar spottend hebben ze dat gevoel weer afgeschud. Hoe luister jij naar de roepstemmen die je krijgt? In de kerk, op school, op de club… Voel jij je wel eens aangesproken? Schud het niet van je af. Ga ermee in je gebed naar God om te vragen of Hij ook jou gevangen wil nemen. Want als dat gebeurt, ben je echt vrij!
Achtergrondinformatie bij het Bijbelgedeelte
Festus
Festus is door keizer Nero tot stadhouder van Judea aangesteld als opvolger van Felix, die er niet in was geslaagd de anti-Romeinse sentimenten in Judea onder controle te krijgen. Ook Festus had tijdens zijn ambtstermijn veel te stellen met de Zeloten, die streefden naar onafhankelijkheid. Evenals Felix trad hij tegen hen op met harde hand, maar ook hij slaagde er niet in de situatie onder controle te krijgen.
Met de Joodse leiders onderhield Festus wel goede contacten, anders dan bij Felix het geval was geweest. Het Nieuwe Testament vermeldt dat de apostel Paulus voor Festus terechtstaat, nog maar drie dagen nadat Festus in Judea is aangekomen. Aangezien de beschuldigingen tegen Paulus betrekking hebben op de Joodse godsdienst en tradities roept Festus voor een tweede verhoor de hulp in van Herodes Agrippa II, die zich laat vergezellen van zijn zus Bernice. Festus en Agrippa komen tot de conclusie dat de aanklachten tegen Paulus ongegrond zijn, maar Paulus heeft zich dan al beroepen op de keizer. Daarom stuurt Festus hem naar Rome om voor Nero zijn zaak te bepleiten.
Agrippa
Agrippa II is een zoon van de Herodes die de apostel Jakobus heeft laten doden. Agrippa regeerde vanaf 50 na Christus over delen van Palestina en Libanon. Gedurende de Joodse opstand (66-70) stond hij aan de kant van de Romeinen. Hij was de laatste koning uit de Herodiaanse dynastie. Omdat hij van Joodse afkomst was, was hij goed op de hoogte van de Joodse godsdienst.
Bernice
Zie in het origineel het schema uit de Bijbel met uitleg.
De keizer
In deze tijd regeert keizer Nero (54-68 na Christus). Nero was de vijfde Romeinse keizer. Hij is bekend om zijn wrede christenvervolging. Door zijn dwaasheid en spilzucht liet hij bij zijn dood het Romeinse rijk in totale chaos en bankroet achter.
Farizeeën
De beweging van de farizeeën bestaat gedeeltelijk uit priesters en gedeeltelijk uit gewone burgers. Zij oefenen vaak een gewoon beroep uit en bekwamen zich in de kennis en toepassing van Mozes’ wet. Die houden zij streng, deels uit angst dat God Zijn volk weer straft wanneer het Gods wet opnieuw overtreedt. Een leven naar de wet brengt iemand dichter bij God, denken ze.
De farizeeën keren zich sterk tegen de Romeinse overheersing en hebben een belangrijk aandeel in de opstand van de Joden tegen de Romeinen in 70 na Christus. Een van de bekendste farizeeën is de geschiedschrijver Flavius Josephus, een jonge Joodse generaal die tijdens deze opstand naar de Romeinen overliep en in Rome zijn werken geschreven heeft.
De farizeeën staan dicht bij het gewone volk en kunnen hen daardoor makkelijk beïnvloeden. (Bron: Bijbel met uitleg)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2020
Kompas Handleiding | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2020
Kompas Handleiding | 20 Pagina's