2. Heb ik het al verwerkt?
We waren op visite bij vrienden. Het was een gezellige avond geworden. Totdat... er aan de voordeur werd gebeld en een bekende uit de gemeente met een ernstig gezicht voor ons stond. "Er is iets mis", schoot het door m'n hoofd heen. Ik wilde de woorden uit zijn mond trekken, maar het bleef stil. Hij had het moeilijk, zo zag ik. Het duurde te lang voor mijn gevoel, maar uiteindelijk kwam het eruit: "Ik ben gebeld, het gaat over je broer... die heeft een ongeluk gehad". De eerste reaktie schoot er als een pijl uit: "Hoe ernstig?" "Ernstig", zo klonk het uit de mond van de man die tegenover me stond.
Wat moest ik op dat moment denken? Ernstig! Hoe ernstig? Wat is ernstig? Leeft hij nog? Ik kon er geen woord uitkrijgen. Veel vragen... maar ze bleven in mijn hoofd dreunen.
Mijn vriend was bereid om te rijden naar het ziekenhuis. Onderweg is er niet veel gesproken. Gedachten vermenigvuldigden. Veertien jaar. Onlangs had ik nog een gesprek met hem gehad, zomaar even, maar het was een goed gesprekje. Zou hij nog leven? Wat is er gebeurd? Hoe zou het met mijn ouders zijn?
Kaal en koud zag het ziekenhuis eruit. Kille gangen liepen we door. Intensive care! Mijn ouders... verslagen. Toen wist ik genoeg. "Hij leeft niet meer", zo klonk het rustig, maar intens verdrietig uit de mond van mijn vader. Het leek alsof alles stilstond. Alsof mijn benen niet meer verder wilden. Rustig werd ik naar de zaal geleid waar hij lag. Mijn enige broer... negen jaar jonger dan ik. Veertien! Nog in de kracht van zijn leven. Plotseling weggerukt.
En nu? Wat moest ik zeggen tegen mijn ouders? Hoe kon ik hun tot troost zijn? Ik wist hoe de Heere dit leven had gegeven dwars door onmogelijkheden heen. Mijn moeder had het me eens verteld. En nu? 't Was voorbij. Tranen? Ik bedwong ze met alle krachten die in me waren. Nee, ik wilde het vader en moeder niet moeilijker maken dan het al was. Flink zijn! Of het gelukt is, weet ik niet. Een ding was me op dat moment duidelijk: ik moest hen tot steun zijn in de moeilijke periode die zou komen.
Mijn moeder ondersteunend liepen we de lange zie-kenhuisgang af. "De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, Ma", zo klinken de voor mijn gevoel goedkope woorden uit mijn mond. Maar, hoe moet ik anders tot steun zijn? Het schoot te binnen.
Ik ging met mijn vriend naar huis om het mijn vrouw te vertellen. De volgende morgen, zondag, gingen we naar het ouderlijk huis. Er volgen moeilijke dagen. Als in een roes trekken ze voorbij.
In steeds kleinere onderdelen verneem ik wat er met mijn broer is gebeurd. De ontbrekende puzzelstukken worden één voor één aangedragen. Mijn broer ging met de fiets naar huis en werd geschept door een auto. Toen mijn ouders kort daarna dezelfde weg reden, zagen zij een groep mensen. Zij stopten en vonden hun zoon aan de kant van de weg. In het ziekenhuis is hij overleden. Ik probeer mee te voelen wat ouders op zo'n moment moeten ervaren. Nee, ik kan niet hetzelfde ervaren, maar besef terdege dat dit een onpeilbaar verdriet met zich mee moet brengen. En dat... terwijl de dader door is gereden. Opstand, woede en nijd kruipt naar boven. Wie zou de dader zijn? Ik neem me voor om alles op alles te zetten om er achter te komen. "En dan?", zo hoor ik mijn vader vragen. "Wat denk je dan te bereiken? Ik heb mijn zoon er niet mee terug. Misschien dat het er alleen maar moeilijker op wordt, joh". Maar, voor mij was het een ontbrekend puzzelstukje. Hoe moeilijk is het te accepteren dat er één puzzelstukje wordt gemist. Op dat moment is het voor mij één van de belangrijkste puzzelstukjes. Dat mijn broer niet meer leeft, zal ik moeten accepteren, ook al besef ik niet de draagwijdte hiervan. Maar... de wijze waarop kan ik niet verwerken. Er rijdt iemand in het land rond die de dood van mijn broer op zijn geweten heeft. Ik weet er geen raad mee. Na enkele vergeefse pogingingen bij de politie moet ik de zoektocht opgeven. Later probeer ik het nog een keer, maar de resultaten blijven uit.
Enkele dagen daarna sta ik met gebalde vuisten aan het graf van mijn broer. Ik zie het verdriet van mijn ouders. Ik zie het medelijden in de ogen van degenen die rondom het graf staan. Ik zie de blauwe lucht boven ons. Ik zie de zonnestralen in het graf schijnen. Op het graf moet ik iets zeggen, aangezien mijn vader het aan mij heeft overgedragen. Hij kón het niet. Maar, ik voel de gebalde vuisten in mijn jaszak. Waarom? Waarom mijn broer? Waarom mijn enige broer? Waarom op deze manier? Wie is de dader?
Ik kan mijn verdriet niet tonen. Ik moet flink zijn voor mijn ouders. Bovendien, de tranen blijven in de oogkassen. Ik wil wel, maar het lijkt alsof er een slot op zit. Tijdens het spreken heb ik moeite om mijn stem in bedwang te houden. Flink zijn!
Vermoeid rijden we weg van de begrafenis. Ineens voel ik de hand van mijn vrouw in mijn hand liggen. Even is het alsof ik werkelijk kan huilen... maar het blijft: "Flink zijn!" Voor mijn ouders. Ik moet hun tot steun zijn... wie anders?
Er volgen weken van eenzaam verdriet. Vanuit de omgeving is er aandacht voor mijn verdriet. Het duurt echter niet lang. Juist op het moment dat je het zelf zo hard nodig hebt, zijn de mensen in de omgeving het sterfgeval al weer vergeten of durven er niet weer een keer over te beginnen. En zelf wil ik het in de gesprekken niet telkens hebben over mijn verdriet.
Van mijn ouders hoor ik dat de ondersteuning langer duurt. Gelukkig! Ik ben er blij mee, want zij hebben het nodig. En toch' ; ' Toch denk ik wel eens: "Ik heb het ook nodig". Is het egoïsme? Is het een vorm van aandachtvragen? Of heb ik het inderdaad nodig? Vragen waar ik soms geen raad mee weet.
En dan die ene belangrijke vraag: "Waar is mijn broer nu?" Mijn ouders mogen geloven dat hij goed heen is. De Heere heeft dat bovendien op wonderlijke wijze willen bevestigen. Ik heb dit van nabij meegemaakt, maar het vertroostte me niet. Ik maakte het niet persoonlijk mee. Later heb ik beseft dat ik bezig ben geweest om van de Heere een antwoord te eisen, terwijl mijn ouders al een antwoord hebben ontvangen.
Het gewone leven is weer in volle gang. Telkens zie ik weer het verdriet van mijn ouders en ik sta er machteloos bij. Niets, maar dan ook niets kan ik doen.
Bidden? Jawel, maar "wat hebben zij eraan?", denk ik vaak. Daar neem ik het verdriet en de geslagen wond niet mee weg.
En de opstand? Deze wordt minder, maar... de raadsels blijven. Waarom hij? Wat is de zin daarvan?
En... ik besef dat ik de vragen niet mag stellen.
Opstand is toch verkeerd? Of zou de Heere van mijn verdriet en vragen weten? Hoe verkeerd ik ook al bezig ben?
Ik durf de vragen aan niemand te stellen. Alleen mijn vrouw weet ervan. Met alles wat in ons vermogen ligt, proberen we mijn ouders te ondersteunen. Maar, het is beperkt. Troosten kan ik niet. Bemoedigen? Het klinkt vaak zo goedkoop. Soms hoor ik nog de woorden die ik tegen mijn moeder heb gesproken in het ziekenhuis als een echo terug. De muren waren zo kaal en kil... en de echo hoor ik nog: "De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen". De echo wordt zwakker en zwakker. Als ik mijn ouders ermee kon vertroosten, zou ik er geen moeite mee hebben. Maar nu? Nu klinken ze als holle woorden, ook al ben ik van de inhoud overtuigd. Immers, "Geen ding geschiedt er ooit gewisser dan 't hoog bevel van 's Heeren mond". O, ik geloof dat de Heere zijn bedoeling ermee heeft gehad. Maar, ik begrijp het niet.
Jaren later sta ik opnieuw bij een graf. Voor het eerst na het overlijden van mijn broer. Ik wilde er niet heen, maar het moest. Ik durfde niet! De dood onder ogen zien is niet zo gemakkelijk. Het graf doet me opnieuw denken aan het graf van mijn broer. Ik wil dat niet, ook al besef ik dat ik het overlijden van mijn broer behoorlijk heb verwerkt. Toch blijft het moeilijk.
Verwerking van rouw! Aanvaarden wat je niet kunt aanvaarden! Iets aanvaarden dat zo indruist tegen het leven. Het is zo moeilijk. En toch? Na veel jaren kijk ik erop terug. Het was een gezegende tijd. Een tijd die ik niet graag zou willen missen in mijn leven. Het heeft me geleerd om de feiten, ook het feit dat er aan ons leven een eind komt, onder ogen te zien. Het heeft me geleerd om rekening te houden met onverwachte gebeurtenissen. Gebeurtenissen waar wij niet op rekenen. Het heeft me ook geleerd dat de Heere alle dingen weet en ziet. Wellicht dat andere mensen mijn verdriet en worsteling niet zagen, maar de Heere ziet alles. "Zijn ogen doorlopen de ganse aarde". Deze wetenschap is tot troost geweest en tot bemoediging. De Heere heeft een doel met alle dingen in het leven, ook met het overlijden van mijn broer. "En wij weten, dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn" (Rom. 8: 27). Hoe onbegrijpelijk Gods wegen zijn... één groot doel staat
Hem voor ogen, namelijk de verheerlijking van Zijn Naam.
Soms denk ik, met alle eerbied: Heere, ik ben benieuwd welke plaats het sterven van mijn broer in Uw grote borduurwerk had. Immers, wij kijken tegen de achterkant van het grote borduurwerk van Gods raadsplan. De Heere heeft echter het patroon en weet hoe de draden moeten lopen. Ik heb in de periode van het overlijden van mijn broer en de veelal eenzame verwerking daaromtrent, geleerd om alles met de Heere te bespreken. Middels Zijn Woord en de prediking daarvan wil Hij ondersteunen en sterken, want Hij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat we het in Zijn hand zouden geven.
Het rouwproces dat vanuit de praktijk wordt beschreven, handelt over het verlies van een broer. Het verdriet is intens, maar anders dan bij het overlijden van een kindof echtgenoot(note).
Hier vinden we de eerste tekenen van emotionele ontreddering.
Emotionele ontreddering die binnen draaglijke grenzen gehouden moet worden. Men zegt wel eens bij een dergelijke schok: "Het lijkt alsof je in een roes leeft". Ook dat is een houding om de ontreddering draaglijk te maken.
De persoon richt zich sterk op zijn ouders. Dit kan hij gedaan hebben om zijn eigen emoties te onderdrukken. Het kan ook een illustratie zijn van de tweede taak, het handhaven van zelfrespect.
Ook hierin zien wede onreddering.
De persoon probeert de ontreddering aan te pakken door de feiten onder ogen te zien en een plaats te geven.
Begint hier de protestfase?
Heel duidelijk blijkt nu de protestfase in te treden. Dit wordt versterkt doordat hij het verdriet van zijn ouders ziet. We zien niet dat het protest de vorm aan-neemt van ongeloof en ontkenning. Hier is meer sprake van opstand.
Opmerkelijk is de zin: "Ik wil wel, maar het lijkt alsof er een slot op zit". De persoon kan zijn emoties op dat moment niet kwijt. Blijkbaar is dit voor hemzelf ook moeilijk.
Hier zien we de tweede fase intreden, namelijk "desorganisatie".
Opmerkelijk in deze woorden is het feit dat er niet gesproken wordt over de plaats van het pastoraat.
Het tweede dat opvalt is het feit dat er lange tijd na het overlijden behoefte is om er over te praten. De omgeving pakt deze behoefte niet altijd op.
De reorganisatiefase zet zich langzamerhand in, ook al gaat het
De persoon kan er met anderen niet over praten. Dit kan liggen in het feit dat er, naast zijn vrouw, niemand is die voor zijn vragen een luisterend oor heeft. Het kan ook zijn dat dit past bij het karakter van de persoon.
De rouwende kan het rouwproces verzwaren door het gebeuren te verdringen en er niet over te praten. Deze persoon praat er niet over, maar ziet de feiten wel onder ogen en probeert daar een weg in te vinden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1994
Mivo +16 | 24 Pagina's