4. Johannes' levenseinde
Johannes gevangen genomen: Matth. 4:12; 14:3-4; Mark. 1:14; 6:16-17; Luk. 3:19-20; Joh. 3:24. Vraag van Johannes in de gevangenis: Matth. 11:2-6; Luk. 7:18-23. Jezus' getuigenis over Johannes de Doper: Matth. 11:7-14; Luk. 7:24-28; Joh. 5:33-36. Dood van Johannes de Doper: Matth. 14:1-12; Mark. 6:14-29.
Omdat Johannes tegen Herodes zegt dat het niet geoorloofd is de vrouw van zijn broer te hebben ( 4.1), wordt hij gevangen genomen (4.2). In de gevangenis wordt Johannes door twijfel bevangen als hij hoort van Jezus' werkzaamheden (4.3). Ondanks dit is Jezus' getuigenis over Johannes duidelijk; er is geen groter profeet opgestaan dan Johannes de Doper (4.4). Na een tijd gevangen te hebben gezeten (4.5), wordt Johannes de Doper tenslotte onthoofd (4.6). Zijn nagedachtenis blijft echter voortbestaan (4.7).
4.1 Johannes gevangen genomen
Omdat Johannes telkens weer tot Herodes gezegd heeft dat het hem niet toegestaan is de vrouw van zijn broeder Philippus te hebben, laat Herodes hem gevangen zetten. Volgens de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus heeft Johannes gevangen gezeten in Machaerus (de zwarte burcht) dat gelegen is in Zuid-Perea ten oosten van de Dode Zee.
Interessant is in dit verband het getuigenis dat Flavius Josephus over Johannes geeft: "Johannes, toegenaamd de Doper, was een zeer godvruchtig man, die de Joden vermaande de deugd te omhelzen, gerechtigheid te oefenen en de doop te ontvangen, nadat zij zich aangenaam bij God zouden gemaakt hebben door hun afstand van zonden, voegende alzo een rein hart bij een gezuiverd lichaam. En dewijl een grote menigte van volk hem naliep, om zijn lering te horen, vreesde Herodes, dat door het groot vermogen, hetwelk hij op de mensen had, een oproer mocht komen te ontstaan, omdat zij gereed waren om alles te ondernemen, wat hij hem beval; hierom achtte hij, dat hij dit kwaad op tijd moest voorkomen, opdat hij zich later niet behoefde te beklagen dat hij er te lang mee had gewacht. Hij liet hem derhalve gevangen nemen, en naar het slot Machaerus voeren, en aldaar ombrengen, waarop de Joden de nederlaag van zijn leger toeschreven aan Gods rechtvaardig oordeel over zijn onrechtvaardig bedrijf".
De nederlaag waarover Josephus spreekt is de nederlaag van Herodes tegen Aretas, de koning van Arabië. Aretas' dochter is de eerste vrouw van Herodes die hij verstoten heeft terwille van Heródias. Deze Heródias is de wettige vrouw van zijn broer Philippus, niet de in Luk. 3:1 genoemde viervorst Philippus, maar een andere zoon van Herodes de Grote die niet aan de regering gekomen is.
4.2 Herodes Antipas
De Herodes die Johannes gevangen neemt is een zoon van Herodes de Grote (Luk. 1:5). Buiten de Heilige Schrift wordt hij meestal (Herodes) Antipas genoemd. Na zijn vader regeerde hij als viervorst (Matth. 14:1) over Galiléa en Perea. Evenals zijn vader is hij een man van slecht levensgedrag die veel wandaden op zijn geweten heeft. Lukas vermeldt dat hij "vele boze stukken" gedaan heeft (Luk. 3:19). Dit blijkt uit zijn optreden tegen Johannes, maar ook tegen Jezus, Die na Zijn gevangenneming voor Herodes verschijnt (Luk. 23:11). Al eerder heeft Herodes Jezus willen doden (Luk. 13:31). Jezus noemt hem bij deze gelegenheid een vos (Luk. 13:32), hetgeen wijst op zijn sluwe karakter. Daarnaast is Herodes echter ook bijgelovig en toch niet helemaal verhard. Ais hij hoort van de wonderen die Jezus doet, denkt hij dat Johannes de Doper is opgestaan uit de doden (Matth. 14:2, Mark. 6:16). Hij is bang voor Johannes, laat hem telkens voor zich komen en beeft voor zijn woord omdat hij weet dat Johannes rechtvaardig is (Mark. 6:20). Hij blijft echter slap en zeer halfslachtig. Hoewel hij enerzijds Johannes heeft laten opsluiten beschermt hij hem anderzijds tegen de aanvallen van Heródias. Hij durft hem ook niet te doden omdat hij het volk vreest, dat Johannes voor een profeet houdt (Matth. 14:5).
4.3 Johannes' twijfel
Er is verschil van mening over de vraag waarom Johannes twee van zijn discipelen naar Jezus stuurt om Hem te vragen of Hij Degene is Die komen zou (Matth. 11:3, Luk. 7:19). Sommigen menen dat hij zijn twijfelende discipelen wil laten onderwijzen door Jezus, anderen denken dat hijzelf heeft getwijfeld. De eerste mening wordt o.a. aangehangen door de kanttekenaren en Calvijn. De kanttekenaren zeggen bij Matth. 11:3: "Dit doet Johannes vragen, niet omdat hij zelf daaraan twijfelde; want hij had lang te voren dat openlijk betuigd, Joh. 1:29; maar om uit het antwoord van Christus oorzaak te nemen om zijn discipelen, die daaraan nog enigszins twijfelden, hiervan daarna breder te onderrichten".
Calvijn tekent bij dezelfde tekst aan: "...maar daar hij (Johannes de Doper) zag dat Christus nu bekend geworden was, besloot hij dat de tijd thans geschikt en rijp was voor dezen (zijn discipelen) om het getuigenis dat hij, Johannes, aangaande Hem afgelegd had, te bevestigen, en alzo zond hij zijn discipelen tot Hem. De mening van sommigen dat hij hen ook om zijn zelfs wil zond, als ware hij niet vast overtuigd en als had hij niet dadelijk begrepen dat deze de Christus was, is zeer ongerijmd".
De voorstanders van deze opvatting beroepen zich er op dat Johannes bij Jezus' doop de tekenen aanschouwd heeft dat Hij de Messias is (Joh. 1:33 en 34). Bovendien wil Jezus met wat Hij later over Johannes zegt (Matth. 11:7,9 en 11, Luk. 7: 24,26 en 28) iedere gedachte alsof Johannes zelf twijfelt afsnijden.
De mening dat Johannes zelf twijfelmoedig was, wordt sterk gesteund door een onbevangen lezen van de geschiedenis. Johannes stuurt zijn discipelen nadat hij gehoord heeft van Jezus' werkzaamheden onder het volk, met name wat betreft de genezingen en wonderen. Jezus zegt ook tegen Johannes' discipelen dat zij Johannes moeten boodschappen. Zijn antwoord is dus in de eerste plaats voor Johannes bedoeld. Dat Johannes twijfelmoedig was, is niet onmogelijk. Van vele geloofshelden uit het Oude Testament vermeldt de Bijbel ook hun perioden van twijfel en innerlijke strijd.
Ook Jezus' discipelen hebben tot op de hemelvaart toe nog niet het juiste zicht op het geestelijk karakter van het Koninkrijk Gods (Hand. 1:6).
Johannes heeft er dan ook niet aan getwijfeld of Jezus de Messias was. Jezus' werkzaamheden beantwoordden echter niet aan Johannes' verwachtingen. Johannes verwacht een Messias Die het gericht brengt (vgl. Luk. 3:17) en dit is helemaal niet in overeenstemming met wat hij van zijn discipelen over Jezus hoort. Als antwoord op hun vraag moeten de discipelen Johannes boodschappen wat zij zien en horen. Hierin liggen voor Johannes voldoende aanwijzingen om in Hem de Messias te zien zoals Die beloofd is. Jezus' werken herinneren aan de profetieën in Jesaja (Jes. 29:18, 35:5 en 6) waarin de grote heilstijd wordt beschreven. Ook kan gedacht worden aan Jes. 61:1 waar de Messias Zelf sprekende wordt ingevoerd (vgl. Luk. 18). In Jezus' antwoord wordt Johannes nu duidelijk gemaakt dat de profetieën in Hem vervuld worden en dat Hij de beloofde Messias is.
4.4 Jezus' getuigenis over Johannes
Nadat de boden van Johannes zijn weggegaan, begint Jezus aan de schare Johannes' grootheid te verkondigen. Jezus noemt Johannes "meer dan een profeet" (Matth. 11:9, Luk. 7:26). Wat Hij daarmee bedoelt wordt verduidelijkt met de aanhaling uit Mal. 3:1. Johannes is niet alleen zomaar een profeet, er is ook van hem geprofeteerd.
Hij kondigt de komst van de Messias aan, maar ook zijn eigen komst is door een andere profeet al aangekondigd. Met nog meer nadruk spreekt Jezus over de grootheid van Johannes als Hij zegt: "Onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper" (Matth. 11:11, Luk. 7:28). Niemand is er belangrijker dan hij die de komst van de Messias voorbereidt en Zijn voorloper is. Vorige profeten hebben slechts van de Messias kunnen profeteren, maar Johannes heeft Hem aangewezen en het volk gezegd: daar is Hij, het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt. Daarbij geeft Jezus echter ook Johannes' plaats in de heilsgeschiedenis aan: "Die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij". Met het Koninkrijk der hemelen bedoelt Christus de nieuwe bedeling die met Zijn komst op aarde is ingetreden (zie 3.3). Het gaat hier dus enerzijds om Johannes' positie in de heilsgeschiedenis. Er is een bedeling der belofte waarin van Christus' komst wordt geprofeteerd en een bedeling der vervulling waarin Christus gekomen is. Johannes de Doper staat op de grens van beide bedelingen. Hoewel hij zelfs de Messias heeft aangewezen, blijft hij toch in de bedeling der belofte. Johannes is gedood voordat Christus aan het kruis gestorven is, opgestaan en ten hemel gevaren is. Het blijft hem duister hoe Hij Zijn verlossingswerk volbrengen zal. Daarom is Johannes anderzijds minder dan iedere gelovige uit de nieuwe bedeling die deze dingen wel weet. Het gaat in het meer of minder zijn in het Koninkrijk der hemelen dus niet over meer of mindere genadegaven.
Christus wijst enerzijds Johannes' grootheid, maar anderzijds zijn beperktheid duidelijk aan.
4.5 De duur van Johannes' verblijf in de gevangenis
Uit enkele gegevens in de evangeliën is te achterhalen hoe lang Johannes de Doper in de gevangenis heeft gezeten. Zijn onthoofding valt ongeveer samen met de prediking van de twaalf discipelen die door Jezus zijn uitgezonden (Mark. 6:14,30). Nadat aan Jezus de dood van Zijn voorloper is meegedeeld vertrekt Hij met Zijn discipelen naar een woeste plaats (Matth. 14:13). Hier vindt onder de schare die Hem gevolgd is het wonder van de spijziging met vijf broden en twee vissen plaats. Nu is bekend uit Johannes' evangelie dat dit wonder heeft plaatsgevonden toen het Pascha nabij was (Joh. 6:4). Dit is het derde Pascha (vgl. Joh. 2:13, 5:1) na het begin van Zijn verschijning in het openbaar. Omdat Johannes vier maanden voor het tweede paasfeest is gevangen genomen (zie 3.8), heeft zijn gevangenschap ongeveer 16 maanden geduurd. Zijn gevangenschap heeft dus ongeveer even lang geduurd als de tijd van zijn arbeid in het openbaar onder het volk. Tussen zijn eerste verschijning aan de Jordaan en zijn onthoofding zijn derhalve een kleine drie jaren verlopen.
4.6 Johannes de Doper onthoofd
Op een "welgelegen dag" (Mark. 6:21) is Johannes de Doper onthoofd. Op de "dag van zijn geboorte" richt Herodes een maaltijd aan voor de rijksgenoten en aanzienlijken van Galiléa. Hoewel hij zijn residentie heeft in Tiberias wordt het feest gehouden in Machaerus. Nu doet de kans zich voor waar Heródias al een tijd op gewacht heeft. Haar dochter, volgens Flavius Josephus Salomé geheten (haar naam komt echter niet in de Bijbel voor!), voert voor de gasten een dans uit. Voor een meisje van vorstelijke afkomst is dit zeer onbehoorlijk (vgl. Esther 1:12). 'Omdat Herodes er mee ingenomen is, belooft hij haar alles te geven wat zij wensen zal, bevestigt dit zelfs met een eed. "Tot de helft van mijn koninkrijk" (Mark. 6:23) is hierbij meer een spreekwoordelijke uitdrukking voor alles wat zij wensen zal.
Door haar moeder opgestookt vraagt Salomé om het hoofd van Johannes de Doper, en wel "terstond in een schotel".
Herodes kan nu niet meer terug. Ondanks de tweestrijd die er in hem woedt geeft hij opdracht Johannes te doden. Johannes' discipelen nemen zijn lijk weg, leggen het in een graf (Mark. 6:29) en boodschappen het Jezus (Matth. 14:12).
4.7 De nagedachtenis van Johannes de Doper
Na zijn dood lezen we niet zo veel meer van Johannes de Doper in de Bijbel. Op enkele gegevens wordt hier nog kort ingegaan.
Bijna aan het einde van Zijn leven verlaat Jezus Jeruzalem en gaat naar de plaats aan de Jordaan waar Johannes vroeger heeft gedoopt (Joh. 10:40). Hier komen de scharen tot Hem. Ze vergelijken hetgeen Johannes gezegd heeft met hetgeen ze van Hem zien en horen, en komen tot de overtuiging dat Jezus is de Christus. Hoewel Johannes geen tekenen heeft gedaan, iets waar de Joden zeer op gesteld zijn (vgl. 1 Kor. 1:22), blijkt voor hen achteraf dat hij de waarheid gesproken heeft (Joh. 10:41). Zo draagt Jezus' prediking na zijn sterven nog vrucht.
Vlak voor Zijn hemelvaart belooft Jezus Zijn discipelen de uitstorting van de Heilige Geest (Hand. 1:5). Hierbij herinnert Hij hen aan de doop van Johannes. Johannes doopte wel met water, maar zij zullen met de Heilige Geest gedoopt worden. Als Petrus later bij Cornelius is, herinnert hij zich deze uitspraak weer (Hand. 11:16).
Ook in de prediking van de apostelen komt de figuur van Johannes de Doper weer naar voren. Met name Johannes' doop krijgt hierin aandacht. Naast Petrus (Hand. 1:22 en 10:37) heeft Paulus (Hand. 13:24 en 25) van hem getuigd. Johannes wordt voorgesteld als de prediker van de doop der bekering, die echter toch de Christus niet is. Apollos, de alexandrijnse Jood die in Efeze vol vuur het evangelie predikt (Hand. 18:24 en 25) kent echter alleen de doop van Johannes. Dit zal wel betekenen dat hij niet geweten heeft van de vrucht van Jezus' sterven en opstanding, het gedoopt worden met de Heilige Geest (Hand. 1:5). Hij wordt hierover door Priscilla en Aquila nader onderwezen (Hand. 18:26).
Als Paulus later te Efeze komt, vindt hij daar nog ongeveer 12 discipelen van Johannes de Doper (Hand. 19:1-7). Zij hebben zelfs niet gehoord of er een Heilige Geest is, d.w.z. dat de Heilige Geest is uitgestort (vgl. Joh. 7:39). Zij weten dus niet dat Johannes' profetie dat Christus met de Heilige Geest en met vuur zal dopen (Matth. 3:11) reeds in vervulling is gegaan. Ook tegenover hen geeft Paulus nog eens duidelijk Johannes plaats aan. Johannes heeft de doop der bekering gedoopt, een doop die de bekering bezegelt voor het geloof. Deze bekering staat nauw in verband met Degene Die na Johannes is gekomen. In Hem moet het volk geloven. In Christus Jezus alleen en niet in Johannes de Doper ligt er behoudenis.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1983
Mivo +16 | 40 Pagina's