Calvijn de hervormer
Jeugdjaren
Johannes Calvijn - in 't Frans: Jean Cauvin - wordt op 10 juli 1509 geboren in Noyon, een stad in Noord-Frankrijk, ongeveer honderd kilometer ten noorden van Parijs. Vader Gérard Cauvin heeft daar een uitstekende positie. Hij is secretaris van de bisschop van Noyon en rechtskundig adviseur van adel en geestelijkheid. Dankzij de goede relaties van vader krijgt Jean op zijn twaalfde jaar een kerkelijke studiebeurs: het vierde deel van de opbrengst van een kapelaansplaats. Naast de gewone lessen aan de jongensschool mag hij ook het huisonderwijs volgen, dat de edelman Montmor de Hangest aan zijn kinderen laat geven. In deze kring krijgt de jonge Calvijn een adellijke opvoeding.
Studie in Parijs
Van 1523-1528 studeert Calvijn in Parijs. Eerst Frans en Latijn, daarna volgt de basisopleiding van die tijd aan een bijzonder streng gymnasium: het college Montaigu. Alleen fluisterend spreken - zweepslagen als straf! Op het lesrooster staan: logica (regels voor het op de juiste manier oplossen van allerlei problemen), wijsbegeerte, theologie uit de middeleeuwen, kennismaking met de kerkvaders (Augustinus met name) en vooral redetwisten (disputeren). De studenten redeneren zelfs over de vraag wie nu het varken vasthoudt dat naar de markt gaat: de man of het touw. Ontspanning en warme belangstelling vindt hij in het huis van de arts Cop. Hier wordt het laatste nieuws op allerlei gebied besproken: Erasmus, Luther, en anderen. In deze tijd begint Calvijn met het lezen van de Bijbel, daartoe aangespoord door zijn neef Olivetan.
Van rechten naar letteren
Na de toelating tot de universiteit kiest Calvijn op aandrang van zijn vader de rechtenstudie. Hiervoor gaat hij in 1528 naar Orleans en later naar Bourges. Daar komt hij volop in aanraking met het humanisme, dat zich vol verachting afkeert van de middeleeuwen en zich wil richten naar de idealen van de oude Grieken en Romeinen. Zijn belangstelling voor de klassieke talen, door deze volken gesproken, wordt gewekt. Hij neemt les in Grieks bij een Duitse Lutheraan, die als leerboek onder meer het Griekse Nieuwe Testament gebruikt. In deze tijd krijgt hij 'enige smaak van de ware vroomheid'. Soms preekt hij in een kerk, kasteel of schuur.
Als de rechtenstudie voltooid is - Calvijn werkt enorm hard - gaat hij terug naar Parijs (1531). Hier verdiept hij zich geheel in de klassieken. De studie van deze schrijvers in de oude talen, de letteren, is nu zijn ideaal. Hij schrijft zelfs een commentaar op een boek van de oude Griekse denker Seneca, die in de tijd van Paulus leefde. Daarin haalt hij niet minder dan 97 klassieke schrijvers aan.
Tijdens deze studieperiode zijn er opnieuw veel contacten met de familie Cop en andere hervormingsgezinden. Op geheime vergaderingen - met wachtposten - vindt gezamenlijk schriftonderzoek plaats.
Het grote keerpunt
Op 1 november 1533 houdt zijn vriend Cop voor studenten en hoogleraren een rede, waarin duidelijk gekozen wordt voor dé Hervorming. Cop moet overhaast vluchten, evenals Calvijn, die waarschijnlijk zijn vriend geholpen heeft bij het opstellen van de toespraak. Het grote keerpunt is nu gekomen. Waarschijnlijk heeft de bekering van Calvijn in september/oktober van dit jaar plaats gehad. Slechts een enkele keer en dan nog uiterst sober spreekt hij over deze daad van God in zijn leven: 'Hij heeft, daar ik de bijgelovigheden van het pausdom te hardnekkig was toegewijd, dan dat ik gemakkelijk uit die erg diepe modder kon worden opgetrokken, mijn hart, dat voor mijn leeftijd al zeer verhard was, door een plotselinge bekering tot volgzaamheid gedwongen'.
De Institutie
De vluchteling duikt onder bij zijn vriend Du Tillet in Saintonge (zijn Wartburg). Een prachtige bibliotheek staat hem hier ter beschikking. Met bijzondere inspanning werpt hij zich op de studie van de Schrift en de theologie. Het ontwerp van hèt boek van de Reformatie, de 'Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst' komt gereed. Na een tijd als reizend prediker door Frankrijk te hebben gezworven, vlucht Calvijn bij een nieuwe vervolgingsgolf naar Bazel (1535). De eerste druk van de Institutie komt hier van de pers.
Genève I - 1536-1538
Op doorreis naar Straatsburg overnacht Calvijn in Genève. Daar werkt de vurige prediker Farel. De komst van Calvijn ervaart hij als een verhoring van zijn gebed om hulp. Hij oefent heilige aandrang op de schrijver van de Institutie uit om te blijven. Zo wordt Calvijn predikant in deze nogal lichtzinnige stad in Zwitserland. Hij ontwerpt een kerkorde, bevordert de uitoefening van de kerkelijke tucht, voert het doen van openbare belijdenis in. De voortgang van de hervorming stuit in Genève op heftige tegenstand. Een nieuwe stadsregering, gekozen in 1538 verbant Calvijn en Farel.
Straatsburg - 1538-1541
De verbannen reformator vindt rust, vriendschap en vrede in Straatsburg. De gelukkigste jaren van zijn leven breken aan. In deze plaats vindt hij ook zijn vrouw, Idelette van Buren, met wie hij negen jaar gelukkig gehuwd is geweest. Het predikantschap van de kleine Franse vluchtelingengemeente schenkt hem bijzondere voldoening. Hij voert een gedeeltelijke psalmberijming in, maakt een tweede druk van de Institutie gereed, schrijft zijn eerste commentaar (brief aan de Romeinen). Deze eerste verklaring zal door commentaren op bijna alle bijbelboeken worden gevolgd.
Genève II - 1541-1564
De toestand in de zelfstandige stadsrepubliek Genève is inmiddels haast chaotisch geworden. Slechts één man kan gezaghebbend optreden: Calvijn! Regering en vrienden roepen hem terug. Direct wordt nu de kerkorde doorgevoerd. Hierin is onder meer bepaald dat het recht tot tuchtoefening aan de kerkeraad toekomt. En niet aan de stadsregering zoals vele regeerders willen! Het terrein van de praktische politiek wordt betreden. Als het meest deskundige lid van een regeringscommissie, heeft Calvijn - hij is ook rechtsgeleerde - grote invloed op de herziening van de stadswetten. De strijd om de verbetering van het zedelijke leven begint opnieuw: verbod van dobbelspel en dansen, wetten tegen overdreven weelde - niet meer dan vier gouden ringen dragen, geen kapsels met krullen of edelstenen, geen lang haar voor mannen, overheidstoezicht op de mode - nieuwe hygiënische voorschriften - geen vuilnis en mesthopen op straat - afschaffing van toneeluitvoeringen, enzovoort. De tuchtuitoefening wordt bijzonder moeilijk. De overheid matigt zich het recht aan de kerkelijke censuur op te heffen! Eerst na veertien jaar is de vrijheid van de kerk tegenover de overheid een feit.
Calvijn heeft ook alle aandacht voor het onderwijs. In 1559 wordt de kroon op zijn levenswerk gezet. De Academie van Genève wordt opgericht. Hoofddoel is de opleiding van predikanten. 'Zendt ons hout en wij zullen er pijlen van snijden'. Ook andere studierichtingen komen tot stand: rechten, medicijnen. Uit alle landen van Europa komen de studenten, uit Nederland bijvoorbeeld Marnix van St. Aldegonde. Dit onderwijs heeft de voortgang van de Reformatie in Europa sterk bevorderd.
Levenseinde
De levensvlam van de grote reformator brandde snel en fel op in de onophoudelijke dienst aan de Koning der Kerk: tweehonderd preken en tweehonderd colleges per jaar, talloze boeken, duizenden brieven. De Verzamelde Werken omvatten 59 delen. Al dit werk kwam tot stand, terwijl Calvijn zich dagelijks bezighield met kerk en staat in Genève, met de kerk in heel Europa, onderhandelingen voerde, overlegde met zijn vrienden. Het is een wonder dat deze man nog 54 jaar oud geworden is. Vooral ook als we letten op het zwakke lichaam van Calvijn, dat leed onder de ongeregelde leefwijze en gebrek aan slaap. Hij had voortdurend hoofdpijn, hoestte vrijwel steeds. In 1556 werden de eerste tekenen van tuberculose zichtbaar.
In april 1564 dicteerde de hervormer zijn testament. Daarin klonk het ootmoedig: 'Maar ach, het willen, dat bij mij was, en mijn ijver, als ik het zo mag zeggen, waren zo koud en laf, dat ik mij recht schuldig gevoel in alles en overal, en, was er niet Zijn oneindige goedheid, zo zou al mijn hartstochtelijk streven niets dan rook zijn geweest; ja de genadegaven, die Hij mij verleend heeft, maken mij nog schuldiger; daarom blijft alleen mijn toevlucht, dat Hij de vader der barmhartigheid is en Zich ook als de Vader van een zo ellendig zondaar tonen en bewijzen zal'. Soli Deo Gloria. God alleen de eer. Daarvan getuigde ook de aantekening in de Raadsregisters van Genève op 27 mei 1564, toen God Johannes Calvijn opnam in eeuwige heerlijkheid: 'Heden om acht uur des avonds ongeveer is Jean Cauvin naar God gegaan; Hem zij alle dank gebracht uit het diepst van het hart'.
Heiligenverering en relikwieën
Het vroege christendom had grote achting voor de martelaren, die onder de verschillende Romeinse keizers ter dood waren gebracht en die tot het einde toe hadden vastgehouden aan hun geloof in de Heere Jezus Christus. De christenen verzamelden de verstrooide beenderen of de as van de verbrande lichamen en zorgden ervoor dat de martelaren toch een begrafenis kregen. Dat was met Ignatius gebeurd en met Polycarpus. Zo ging het ook met honderden andere martelaren. Uit eerbied herdachten de christenen de martelaren op de dag van hun dood. Natuurlijk was daar niets verkeerds aan. Helaas ging het eren van martelaren uiteindelijk over in 'verering'. Men beschouwde hen als heilig. De Rooms-Katholieke Kerk heeft deze martelaren dan ook officieel heilig verklaard. En niet alleen zij, maar ook velen, die in de ogen van de kerk grote verdiensten hadden. Het was dan ook goed en 'verdienstelijk' deze heiligen te vereren en aan te roepen. Zij vormden een voorspraak in de hemel vanuit hun overvloedige verdiensten. (Daarom legde Nicolaas Cop in zijn rede sterk de nadruk op de rechtvaardiging uit het geloof alleen, en op het feit dat Christus de enige Voorspraak is bij de Vader).
Toen de kerk er toe overging op grote schaal afbeeldingen toe te staan als 'boeken der leken', werden ook die van de heiligen daar bij betrokken en daadwerkelijk vereerd. Alles dat herinnerde aan de Heere Jezus, aan de apostelen en aan de martelaren ging men zorgvuldig bewaren. Dit kon een splinter zijn van het kruis van Christus, maar ook een haar uit de baard van Johannes de Doper. Ook allerlei zaken die aan zogenaamd heiligen zouden hebben toebehoord genoten grote belangstelling. Al die overblijfselen werden relikwieën genoemd. Ook die ging men vereren. Men geloofde dat de relikwieën wonderlijke kracht hadden. Zieken konden erdoor worden genezen en doden opgewekt, zo vertelde men. Men ging ze verzamelen en handelde er zelfs in. De middeleeuwse volksdevotie liet zich op dit punt gemakkelijk misleiden. Een grote zwendel was het gevolg.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1992
Mivo +12 | 32 Pagina's