De toekomst is dichtbij
Het is avond geworden. Op de Olijfberg zit de Heere Jezus met Zijn discipelen. Ze hebben Jeruzalem verlaten en zitten nu bij het vallen van de avond nog rustig bij elkaar, met het uitzicht op de stad. De discipelen zijn onder de indruk van de woorden, die hun Meester zojuist gesproken heeft: 'Voorwaar zeg Ik, hier zal niet een steen op de ander gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.' Hun gedachten gaan verder en ze vragen de Heere Jezus om meer duidelijkheid: 'Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van Uw toekomst en van de voleinding van de wereld?' Het is alsof ze vragen: wanneer zal het einde van de wereld zijn Heere, en hoe zal dal dan gaan? Misschien denk je daar ook wel eens aan. Misschien ben je er wel eens bang voor. Dan mag je met je vragen tot de Heere Jezus gaan, net zoals de discipelen dat deden. De Zaligmaker gaat vertellen over de toekomst. Hij waarschuwt om wakker te zijn, want niemand weet het uur of de dag, waarop de Zoon van God zal wederkomen op de aarde om te oordelen. Plotseling zal het geluid van de bazuin gehoord worden. Op een gewone dag. Jongeren zitten op school, vaders en moeders zijn aan het werk. Op andere plaatsen op de wereld zullen mensen slapen. En dan zal ieder het horen: de Heere zendt Zijn engelen uit met een bazuin van groot geluid. Daar klinkt de roepstem: staat op gij doden, komt ten oordeel! Daar is op de wolken een grote witte troon, waarop de Rechter van hemel en aarde zal plaatsnemen. Jezus Christus komt terug. Nu komt Hij niet als het Kind van Bethlehem, voor Wie slechts plaats was in een stal, in een kribbe. Nu komt Hij niet als de Man van smarten, gekroond met een doornenkroon. Nee, nu komt Hij als de Koning van hemel en aarde, als de grote Rechter, om deze aarde te richten. Hij zendt Zijn knechten uit, Zijn engelen, om van de hele aarde de volken te verzamelen rondom die grote, heerlijke troon. Zie, de graven worden geopend, en ook de zee geeft haar doden. Klein en groot wordt voor Gods rechterstoel gesteld. Niemand blijft er achter, niet één wordt er gemist.
Maar dan komt er een splitsing in die grote groep mensen. Zoals een herder scheiding maakt tussen schapen en bokken, zo maakt nu de grote Rechter scheiding tussen de mensen die voor Hem staan. Niet één herder zou zich bij het scheiden van schapen en bokken vergissen. Nog minder zal de hemelse Rechter Zich vergissen. Aan Zijn linkerhand en aan Zijn rechterhand worden de mensen gesteld. Dan worden de boeken geopend. Het oordeel zal klinken. Hoor, de Koning spreekt! 'Komt, gij gezegenden van Mijn Vader, beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.' Dat is de uitspraak. Degenen die aan Christus' rechterhand staan, mogen komen, ze zijn welkom bij de Heere. Maar, waarom mag dat? Waarom worden ze vrijgesproken? Waren het mensen zonder zonden? Hebben ze nooit Gods geboden overtreden? Nee, dat is niet de reden. Hoor, de Rechter Zelf legt het uit. Ik ben hongerig geweest, en toen hebt gij Mij te eten gegeven; Ik had dorst, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en toen vond Ik bij u een herberg; Ik had geen kleren, en gij hebt ze Mij gegeven; Ik was ziek, en toen hebt gij Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt daar tot Mij gekomen. Dat is het Woord van de Rechter. Het is een ogenblik stil, maar dan komt er aarzelend een vraag. De mensen aan Christus' rechterhand hebben het Woord van de Koning gehoord, maar ze begrijpen het niet, ze weten zich niets van dat alles te herinneren. Heere, zo vragen ze, wannéér hebben we dat dan gedaan? Daar weten we niets van. Hebben wij U te eten gegeven? Hebben wij U bezocht toen U ziek was? Hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer dan? Daar klinkt het Woord van de Koning: voorwaar zeg Ik u, u hebt dat aan Mijn kinderen gedaan, aan Mijn minste broeders zelfs, en dat was alsof u het aan Mij deed. Onbegrijpelijk is dat antwoord voor de mensen aan Christus' rechterhand. Ze kunnen het zich niet eens herinneren. Het was vanzelf gegaan. Dat kwam door de liefde. Ja, en dat is het nu juist! Omdat de liefde van de Heere in hun harten uitgestort was, daarom deden ze ook Zijn geboden uit liefde en hebben ze hun naasten liefgehad. Dat kwam door de Heere Zélf. Daarom weten ze het niet eens meer. Maar de Heere, de Rechter, weet het wèl! Hij is het niet vergeten. Hij kent de harten. Hij heeft daarin de liefde tot Hem en Zijn kinderen gezien. En daarom doet Hij nu de rechterlijke uitspraak: 'Komt, gij gezegenden!'. Gezegenden zijn ze, gezegenden van de Vader. Er ligt een erfenis klaar, een Koninkrijk. Een erfenis verdien je niet. Nee, die krijg je, als iemand sterft. Zo krijgen Gods kinderen nu ook een erfenis, omdat Gods Zoon is gestorven. Hij ging voor hen de dood in, daarom mogen ze nu bij Hem het eeuwige leven binnengaan. De Rechter is eerst hun Redder geworden en daarom worden ze nu in het oordeel vrijgesproken. Is de Heere Jezus ook jouw Redder? Ken jij Hem zo door genade? Dan hoef je niet te vrezen als Hij straks als Rechter zal verschijnen. Dan zal Hij ook tot jou zeggen: 'Kom!'.
Nu richt de Koning Zich tot de mensen aan Zijn linkerhand. Bange vrees straalt uit hun ogen. Daar klinkt het vonnis! 'Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is!' Gaat weg van Mij! Het dreunt hen in de oren. Gaat weg! Maar, waarom? Waarom dat vreselijke vonnis? Hoor, ook nu legt de Rechter het Zelf uit. Ik ben hongerig geweest, maar toen hebt gij Mij niet te eten gegeven; Ik had dorst, maar gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, maar Ik vond bij u geen herberg; u gaf mij geen kleren toen Ik ze niet had; toen Ik ziek was en in de gevangenis, hebt gij Mij niet bezocht. Het is precies het omgekeerde van wat Gods kinderen hoorden. Maar ook de veroordeelden komen met een vraag. Ze zijn verbaasd. Heere, vragen ze, wanneer was dat dan? Wanneer was U dan hongerig of dorstig, wanneer was U dan ziek, en hebben we U niet gediend? Het is alsof ze zeggen willen: 'Maar Heere, hebben wij het dan ooit verkeerd gedaan? Daar weten we niets van. Wanneer hebben wij U niet gediend? Dat hebben we toch wèl gedaan?' Herken je jezelf daarin? Je denkt, dat je het best wel goed doet, dat je de geboden van de Heere aardig onderhoudt. Je vloekt niet, je bidt elke dag, je helpt anderen als dat nodig is. Het valt eigenlijk best wel mee met je. Ja, zo denken de mensen aan Christus' linkerhand ook. Ze weten nog precies waar ze goed gedaan hebben. Maar, de Rechter weet het niet. Want... Hij kent het hart. Alles dat gedaan werd, kwam niet voort uit liefde. De ware liefde tot God woonde niet in hun hart, en daarom was er ook niet de ware liefde tot hun naaste. Zo aan de buitenkant gezien, zag hun leven er misschien keurig uit, maar hun vroomheid kwam niet uit de enige goede bron: de oprechte liefde tot God, die Hij in zondaarsharten schenkt. Zo waren al die goede dingen die gedaan werden niet tot eer van God. Daarom tellen ze voor de Heere niet mee. De Rechter antwoordt: 'U hebt dat niet gedaan aan Mijn kinderen, ook niet aan de minsten onder hen. Zo hebt u het ook aan Mij niet gedaan. Gaat weg van Mij, gij vervloekten.' Wat een vreselijk vonnis. Gaat weg van Mij. Honderden keren had de Heere in hun leven gesproken: kom tot Mij. Dat deed Hij bij velen al, toen ze nog kinderen waren en gedoopt werden: laat de kinderen tot Mij komen. En later, elke dag als de Bijbel openging, had de Heere daardoor gesproken: 'Kom! Komt allen tot Mij! Wendt u naar Mij toe, wordt behouden! Kom tot Mij'. Toén hebben ze niet geluisterd. Toén hebben ze geweigerd. Uitgesteld en gedacht: later misschien. Maar nu, nu is het te laat. Gaat weg van Mij. Nooit meer zullen ze Zijn vriendelijke nodiging horen, altijd zal het door hen heen gaan: gaat weg! Weggestuurd te worden is altijd al zo vreselijk, laat staan door de grote Koning op Zijn witte troon. Gaat weg! Bij Mij vandaan! Je wilde toch niet komen? Je wilde toch niet dat Ik Koning over je was? Nu, gaat dan maar weg, gij vervloekten. Ze worden weggezonden in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. In het Paradijs hebben we voor satan gekozen. Van hem wilde de Heere Jezus verlossen. Toch vastgehouden aan satan, en nu voor eeuwig vastgehouden door hem. Het eeuwige vuur. Is dat alleen maar een vreselijke brand, die nooit uitgaat? Nee, dat is het niet. Het is het dragen van Gods toorn, de wroeging vanwege de zonde. Het vuur is, dat de Heere daar niet is in zijn genade en liefde, maar in Zijn toorn. Dat zal de smart van de hel zijn: eeuwig zonder God en Christus. Zal dat Woord ook jou eens in de oren klinken? Nu wil de Rechter nog je Redder zijn. Nu zegt Hij nog elke dag: Kom! Kom tot Mij. Ik wil je Zaligmaker zijn. Ik wil je hart vervullen met Mijn liefde. Ik wil ook jou tot Mijn kind maken. Kom dan, zegt de Heere, en laat ons samen rechten, maar dan nu, nu je nog leeft. Kom nu dan voor Mijn rechtbank en stel het niet uit tot de oordeelsdag. Kom nu dan toch, en laat ons nu rechten. Ja maar, vraag je misschien, zal dat dan beter aflopen? Ja, want de Heere roept het Zélf al toe welke uitspraak Hij als Rechter zal doen, als je nu al komen mag: al waren je zonden als scharlaken, zo felrood, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol! Dat kan! Nu je nog leeft, kun je de Rechter nog om genade smeken. Hij wil zondaren vrijspreken, omdat Hij Zélf voor zulke smekelingen de straf gedragen heeft op Golgotha's kruis. Daar heeft Hij verdiend, dat schuldigen kunnen worden vrijgesproken, omdat Hij hun schuld wegnam. Kom dan! Als je nu door genade komen mag, dan zul je het eens opnieuw horen, op die grote dag der dagen, vanaf die heerlijke troon: komt, gij gezegende van de Vader. Dan zal Hij je Zelf binnenhalen. Dan zal Hij Zelf de tranen uit je ogen wissen. Dan zal Hij Zelf je een nieuw wit kleed omhangen. Dan mag je binnen gaan door de paarlen poorten in het nieuwe Jeruzalem, waar de straten van goud zijn, waar het nooit meer donker wordt, waar geen pijn en geen rouw, geen verdriet meer zal zijn. Want, daar is de Heere! Daar is het Lam! Dat is het belangrijkste. Daar zul je voor altijd bij de Koning mogen zijn en Hem mogen grootmaken. Als je de Koning kennen mag, als je de Heere Jezus liefhebt, dan zal die dag geen dag van verschrikking zijn, maar een dag waarnaar je leert verlangen, om voor eeuwig de Heere de eer toe te brengen voor Zijn genade, Zijn zondaarsliefde. Dat lezen we ook van Guido de Brés, aan het einde van zijn geloofsbelijdenis. Daarom, zo zegt hij, verwachten wij die grote dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere.
De grote dag des Heeren komt, onverwacht. Waar zul jij dan staan? Vlucht dan nu nog tot de Heere, Die nu nog tot ons allen zegt: 'Komt!'. Dan mag je straks met al Gods kinderen staan voor de troon van het Lam, dat sterven wilde in de plaats van zondaren. Dan mag je het straks ook uitroepen: Het Lam Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging! De Heere Jezus zegt het: 'Zie, Ik kom haastiglijk'. Wat is daarop jouw antwoord? Laat het hetzelfde mogen zijn als het antwoord van Johannes: 'Ja, kom Heere Jezus!'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991
Mivo +12 | 24 Pagina's