Samuël
Hanna is verdrietig. Ze huilt. Wat is het toch steeds weer moeilijk alle smaadheden van Peninna te moeten horen. Dat Elkana meer van haar houdt, dan van Peninna, vergoedt niet het verdriet van de kinderloosheid. Peninna is vreselijk jaloers op Hanna omdat zij meer liefde krijgt van Elkana dan Peninna. Daarom plaagt zij Hanna ermee, dat Hanna geen kinderen heeft. Ook nu ze in Silo zijn, houdt ze niet op. Elkana heeft, net zoals hij elk jaar doet, geofferd. Aan de maaltijd krijgt Hanna het dubbele van wat Peninna krijgt, die vreselijk jaloers is. Stil fluistert Peninna: "Jij hebt geen kinderen." Daarom is Hanna nu verdrietig. Ze heeft geen trek in eten. Elkana merkt het wel en vraagt: "Hanna, waarom ben je zo verdrietig? Je hebt mij toch?" Maar Hanna is ontroostbaar. Huilend loopt ze naar de tabernakel. Bij de ingang zit een oude man. Hij kijkt zorgelijk en is moe. Moe is hij van het gedrag van zijn zonen, moe is hij van het goddeloze volk. Het is Eli, de priester, die daar zit. Hanna ziet hem niet. Ze heeft nergens oog voor. In de tabernakel valt ze op haar knieën en ligt daar zo een hele tijd. Eli heeft Hanna wel zien binnenkomen. Hij kijkt haar na en ziet haar op haar knieën neervallen. Eli luistert of hij haar hoort bidden. Dat doen alle mensen hardop. Hij hoort niets. Misschien als hij wat dichterbij gaat staan. Wat vreemd... nu ziet Eli dat haar lippen wel bewegen. O, hij weet het al, dit is weer een dronken vrouw. Maar wat vergist hij zich. Hanna bidt vurig tot God of hij haar een zoon wil schenken. Ze zegt: "Heere, als U mij een zoon schenkt, beloof ik U dat hij U altijd dienen zal. Hij zal het nazireeërschap dragen."
Terwijl ze dit bidt, hoort ze ineens een stem, die zegt: "Hoe lang zult ge u nog dronken aanstellen? Doe de wijn van u." Hanna kijkt op en ziet de oude priester Eli naast haar staan. Ze antwoordt hem: "Nee mijnheer, ik ben niet dronken. Ik heb veel verdriet. Dat heb ik voor de Heere uitgestort."
Eli merkt dan wel hoe hij zich vergist heeft. Hij troost haar met de woorden: "Ga heen in vrede en de God van Israël zal uw bede geven die gij van Hem gebeden hebt." God zal haar gebed verhoren. Vol blijdschap keert Hanna, samen met Elkana en Peninna en haar kinderen terug naar hun woonplaats in Ramathaim-Zofim.
Een jaar later trekt Elkana weer naar Silo om te offeren. Peninna gaat ook weer mee met haar kinderen. Hanna blijft thuis. Waarom? Hanna blijft voor haar zoontje Samuël zorgen. Een zoontje, waar ze een jaar geleden zo vurig om gebeden heeft. Ze heeft hem de naam Samuël gegeven. Dat betekent: 'van de Heere gebeden'. Een paar jaar zal Hanna niet mee gaan. Als Samuël een peuter is, gaat Hanna weer met Elkana naar Silo. Hanna gaat mee om te offeren. Zij neemt ook haar dankoffer mee. Met heel haar hart brengt zij haar dankoffer. Dan gaat ze naar Eli. Blij laat zij Samuël zien. "Mijnheer, ik ben die vrouw die een paar jaar geleden kwam bidden. Ik bad om een kind. Hier is hij. Ik heb beloofd dat zijn leven in dienst van God zou staan". Hanna is nu zo gelukkig en dankbaar dat ze een loflied maakt. Daarin dankt en prijst ze God Die haar deze goede dingen gaf.
Hanna gaat na een paar dagen weer terug naar haar woonplaats. Samuël blijft bij Eli.
Eli heeft twee zonen. Hofni en Pinehas. Ze helpen hun vader in de tabernakel. Maar ze doen dat niet op de manier van hun vader. Het zijn zonen die zich niet schamen meer van het offer te pakken, dan hen toekomt. Zij moeten volgens de wet van Mozes wachten met het pakken van het vlees totdat de mensen geofferd hebben. Maar de zonen van Eli nemen al voordat het vlees is geofferd en dan ook nog het beste stuk. Ook hebben ze in de tempel omgang met vreemde vrouwen. Wat een smaad voor de dienst van God. Eli zucht er onder, maar straffen doet hij zijn zonen niet, daar is hij te slap voor. Elk jaar gaat Hanna naar Silo. Ze geeft hem dan een linnen kleed. Zij ziet wel in wat voor wereld Samuël leeft. Zou ze bang zijn dat hij ook zo zal worden als de zonen van Eli? Neemt ze hem misschien weer mee naar huis? Nee! Ze vertrouwt op God. Hij zal voor haar zoon zorgen. Hij zal er voor waken dat hij niet net zo goddeloos wordt als de zonen van Eli.
Samuël is nu al heel wat jaren bij Eli. Op een nacht hoort hij een stem roepen. "Samuël". Hij staat op en loopt naar de kamer van Eli en zegt: "Zie hier ben ik. U heeft mij toch geroepen?" Verwonderd kijkt Eli naar Samuël. "Ik heb je niet geroepen. Ga maar weer slapen."
Samuël gaat weer liggen. Maar opnieuw hoort hij een stem die hem roept. De enige die het kan zijn, is Eli. Dat de Heere hem zou kunnen roepen, beseft hij nog niet. Maar Eli heeft hem ook nu niet geroepen.
Als Samuël weer in z'n kamer is, hoort hij voor de derde keer die stem. Hij gaat toch maar weer naar Eli. Dan begrijpt Eli dat de Heere het is die Samuël roept. Hij zegt tegen Samuël: "Ga weer liggen en als je weer die stem hoort, zeg dan: Spreek Heere want Uw knecht hoort." Samuël doet wat Eli zegt. En ja, voor de vierde keer hoort hij de stem. Hij zegt: "Spreek Heere, want Uw knecht hoort." Dan deelt God hem een vreselijke boodschap mee. De Heere zal al de zonden van het huis van Eli straffen. Als Samuël deze boodschap heeft gehoord, kan hij niet meer slapen. Wat erg allemaal. De volgende morgen durft Samuël niet naar Eli te gaan. "Hij zal vragen wat de Heere mij gezegd heeft", denkt Samuël. Maar Eli roept hem al en dan moet Samuël alles vertellen. Eli luistert naar die boodschap. Wordt hij nu opstandig? Vindt hij het onrechtvaardig? Nee! Hij erkent dat God almachtig is, want hij zegt: "Hij is de Heere, Hij doe wat goed is in Zijn ogen."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1989
Mivo +12 | 20 Pagina's