JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De twaalf verspieders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De twaalf verspieders

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Lezen:
Numeri 13 : 21-33 of
Hebreeën 3 : 7-19

Zingen:
Psalm 25 : 6
Psalm 36 : 1, 3
Psalm 37 : 2, 3, 15, 19, 20
Psalm 89 : 7, 15
Psalm 90 : 4, 5, 6, 7 8, 9
Psalm 95 : 4, 6, 7
Psalm 103 : 8
Psalm 106 : 13, 14, 15

Kerntekst: Hebreeën 3 : 19: "En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof."


Een nieuwe dag breekt aan. Als de dauw door de eerste zonnestralen verdwenen is, zie je tussen de tenten het manna op de grond liggen. Voor ieder gezin wordt genoeg verzameld en na het ontbijt gaan de mensen aan hun dagelijks werk. Hoewel iedere dag hetzelfde lijkt, raken de Israëlieten steeds meer gespannen. Wanneer komen de verspieders toch terug? Zouden ze gepakt of zelfs gedood zijn door de Amalekieten, of zijn ze misschien verdwaald? Het is al veertig dagen geleden... De felle zon, pal boven het kamp, geeft een zinderende hitte af. De lucht boven het zand trilt van de warmte. Buiten het kamp is het stil, nog geen zuchtje wind wordt gevoeld. In het kamp heerst spanning. Het beloofde land is in zicht, maar het wachten duurt zolang en door die verschrikkelijke hitte lijkt het of het nog langer duurt...
Opeens klinkt er aan de rand van het kamp geroep: "De twaalf mannen komen eraan! De verspieders zijn terug!" De mensen rennen in de richting van het geroep. Zou het waar zijn? Daar in de verte komt een groepje mannen. Ze lopen niet hard en twee van hen dragen iets op hun schouders. Zullen ze nu eindelijk het beloofde land kunnen binnentrekken? Even later heeft het volk zich verzameld rond Mozes, Aäron en de twaalf verspieders. Hier en daar dringen de mensen naar voren om het nog beter te kunnen zien en horen.
Daar klinkt Mozes' stem: "Mannen, jullie zijn in het beloofde land Kanaän geweest om te kijken hoe het land is en het volk dat daarin woont. Vertel ons wat jullie hebben gezien." "Wij hebben gedaan wat u ons hebt bevolen," vertelt één van de mannen. "We hebben eerst de bergen in het zuiden beklommen om een indruk van het land en de inwoners te krijgen. Het is een land van melk en honing vloeiende. Heel vruchtbaar, vol heerlijke vruchten, kijk maar hier, vruchten uit het dal van Eskol." Twee van de andere verspieders laten een prachtige druiventros zien die zo groot is dat ze hem samen moeten optillen. "En hier zijn ook nog vijgen en granaatappels." Door de menigte gaat een goedkeurend gemompel. Wat een rijk land is dat! Wat zullen ze daar een overvloed aan voedsel hebben! Wat heeft de Heere hen naar een prachtig land geleid.
Maar dan gaat de eerste verspieder verder: "Het is een mooi land, maar er woont wel een heel sterk volk. De steden zijn heel groot en goed te verdedigen, want er staan muren omheen. Er wonen erg veel mensen en we hebben zelfs reuzen gezien, kinderen van Enak! De Amalekieten wonen in het zuiden, de Amorieten en andere volken op het gebergte en de Kanaänieten wonen aan de zee en aan de oever van de Jordaan." Als hij even stopt, beginnen de mensen tegen elkaar te praten. "Laten we maar niet optrekken tegen die sterke volken!" zegt er één. " Van reuzen kunnen we toch nooit winnen!" antwoordt een ander. En moedeloos klinkt een stem: "We zullen dat land vast nooit bezitten. We hadden beter in Egypte kunnen blijven."
"Stilte!" klinkt ineens een vaste stem boven alles uit. Het is Kaleb uit de stam van Juda, één van de verspieders. "Laat ons vrijmoedig optrekken en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen." Het is of hij zegt: "Wees niet bang, de Heere heeft ons dit land beloofd. We moeten vol vertrouwen optrekken. We zullen het land bezitten." Wat een vertrouwen van Kaleb. Hij heeft precies hetzelfde gezien als die andere verspieders, maar hij gelooft dat de Heere hen zal helpen. Hij weet wat de Heere beloofd heeft: "Ik zal de kinderen van Israël dat land geven." Geloof jij de Heere ook op Zijn Woord? Ken je dat vertrouwen van Kaleb?
Maar Kaleb is nog maar net uitgesproken of de stemmen van de andere verspieders klinken alweer: "We moeten niet gaan, we zullen nooit van ze kunnen winnen, want ze zijn veel sterker dan wij! Het is wel een mooi land, maar er wonen veel volken waar vaak tegen gevochten zal moeten worden. De mannen die er wonen zijn zo groot als reuzen. In hun ogen zijn we net sprinkhanen. Het zal nooit lukken!"
Het lijkt wel alsof het hele volk alles vergeten is. Dat het vergeten is hoe God voor hen heeft gezorgd in de woestijn. In plaats dat ze naar Kaleb luisteren, beginnen de mensen te huilen. Ze roepen en schreeuwen naar Mozes en Aäron: "Waren we maar in Egypte gestorven of in de woestijn!" "Waarom brengt de Heere ons naar dit land? We zullen in de strijd gedood worden en onze vrouwen en kinderen zullen slaven worden. Laten we een nieuwe leider kiezen en naar Egypte teruggaan!"
Wat is ons hart vaak opstandig en ongelovig, vooral als de dingen anders gaan dan we willen. Of is het bij jou anders? Vraag je: "Heere, wijst U me de weg die ik moet gaan?" Ons eigen hart wijst ons altijd weer de verkeerde weg. Maar als de Heilige Geest in je hart komt wonen, zal Hij je de goede weg wijzen. Wat hebben we dat nodig!
Vol verdriet en ontzetting vallen Mozes en Aäron op hun knieën neer voor het volk. Kaleb scheurt zijn kleren, net als Jozua, ook één van de verspieders. Wat verschrikkelijk dat het volk zo opstandig en ongelovig reageert. Het verdriet is van de gezichten van deze vier mannen af te lezen.
"Kinderen van Israël," zegt Kaleb, "het land waar we doorheen zijn getrokken is een heel goed land. Als de Heere ons wil helpen, dan zal Hij ons in dat land brengen. Maar wees niet opstandig en boos. We moeten niet bang zijn voor de volken die er wonen. We zullen hen verslaan, want niemand zal hen helpen. De Heere is met óns!"
Het helpt niets. Integendeel, het geschreeuw wordt steeds heviger. "Laten we hen stenigen! Ze moeten gestenigd worden!" Sommigen hebben al grote stenen in hun hand.
Opeens wordt het helemaal stil. Niemand schreeuwt meer. Want daar, bij de tabernakel, daalt plotseling de wolkkolom naar beneden. Het is de heerlijkheid van de HEERE. Hij verschijnt in de tabernakel en iedereen ziet het. Dan klinkt Gods stem tot Mozes: "Hoe lang zal Mij dat volk tergen? En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? " Het volk zal gestraft worden. Ik zal vreselijke ziektes over hen laten komen en Ik zal hen verstoten en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken," Het ongeloof van het volk Israël moet gestraft worden. De Heere heeft hen uit Egypte geleid, hen verlost van de vijanden in de woestijn, hen manna en kwakkels gegeven, veel geduld met hen gehad en nu zijn ze weer opstandig. Ongeloof is een vreselijke zonde. Iedere dag hoor je Gods stem in de Bijbel en in je leven. Wat geeft Hij je veel. Luister dan naar Zijn stem en zoek Hem.

Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
Verhardt u niet, maar laat u leiden.

"Heere, doet U dat toch alstublieft niet," klinkt de stem van Mozes. Hij gaat tussen het volk en God staan. "Als de Egyptenaars en andere volken zouden horen dat U het volk gedood hebt, dan zullen ze Uw Naam lasteren. Ze zullen zeggen dat U dit volk niet kon brengen in het land dat U hen beloofd had en dat U hen hebt laten sterven in de woestijn. Heere, U bent toch de barmhartige en rechtvaardige God. Vergeeft U dan de zonde van dit volk, zoals U dat tot nu toe hebt gedaan." Zou er dan nog vergeving mogelijk zijn? Voor zulke zonden? Mozes weet dat het volk straf verdient, maar toch pleit hij voor hun behoud. Hij weet dat God de zonde moet straffen, maar ook dat Hij hen wil vergeven, die Hem daar eerbiedig om vragen.
Dan klinkt Gods stem: "Ik heb hun vergeven naar uw woord. Maar de hele wereld zal weten dat ik zonde en ongeloof straf. Alle mensen die Mijn heerlijkheid en tekenen in Egypte en de woestijn gezien hebben, en toch zo vaak niet hebben geluisterd en ongehoorzaam zijn geweest, zullen het beloofde land niet zien! Maar Kaleb zal ik brengen in het beloofde land. Hij is met een oprecht hart Mij gehoorzaam geweest. Keer morgen met het volk om, want aan de andere kant van de bergen wonen de Amalekieten en Kanaänieten. Ga weer op reis de woestijn in, richting de Schelfzee."
Wat is dat verdrietig. Het volk is tot de grenzen beloofde land Kanaän gekomen, de verspieders zijn er zelfs in geweest. En nu moeten ze terug, die vreselijke, hete woestijn in. De Heere heeft hun dat land beloofd, maar het volk geloofde niet dat God hen zou helpen. Jij weet ook de weg tot de Heere, je hebt immers een Bijbel en je hoort daar iedere dag uit. Stel je voor dat de Heere straks zal zeggen: "Je hebt de weg wel geweten, maar waarom ben je hem niet gegaan?" Lees in Zijn Woord, luister naar Zijn stem.
De Heere heeft nog een boodschap voor Mozes en Aäron: "Hoelang zal ik nog bij dit volk blijven en naar hen luisteren? Ik heb hun opstand en boosheid gehoord. Zeg tegen hen dat ik zal doen, wat zij zelf hebben gezegd. Zij zullen in de woestijn sterven en het land niet krijgen. Dat geldt voor alle mensen van twintig jaar en ouder. Behalve voor Kaleb en Jozua, want zij geloofden en vertrouwden wel in Mij en Mijn Woord. Uw kinderen zullen het beloofde land krijgen, veertig jaar na de uittocht uit Egypte. Ik, de HEERE, heb het gesproken."
Het rumoer onder de mensen is verstomd als Mozes Gods boodschap heeft verteld. Boze woorden worden niet meer gehoord. Het volk is onder de indruk van wat er gebeurd is. De vorige dag begon zo hoopvol; deze dag eindigt stil en verdrietig. De zon gaat onder en de mensen verdwijnen in hun tenten. Morgen moeten ze weer op reis, weer die vreselijke woestijn in, steeds verder weg van het beloofde land Kanaän en de meesten zullen hier ook nooit meer terugkomen.
Maar voor tien mannen komt er nooit meer een morgen. De tien verspieders die slechte dingen van het land vertelden, sterven die nacht door een erge ziekte en moeten voor God verschijnen. Wat is ongeloof toch iets verschrikkelijks.
De nieuwe dag breekt aan. Als de dauw door de eerste zonnestralen verdwenen is, ligt ertussen de tenten het manna op de grond. Voor ieder gezin wordt genoeg verzameld en na het ontbijt gaan de mensen aan de slag.
Maar in plaats dat ze hun tenten opruimen en alle spullen inpakken, klimmen opstandelingen de berg op tussen de woestijn en Kanaän. Ze zeggen tegen elkaar: "Wij zijn hier en we zullen het land ingaan dat God ons beloofd heeft. We zijn verkeerd geweest om naar die tien verspieders te luisteren." Ze hebben er nog niets van begrepen. Ze denken dat het niet zo heel erg is, dat ze niet op God hebben vertrouwd. Ze denken dat de Heere hen nu toch nog wel zal helpen om het land in te nemen.
Als Mozes merkt wat de opstandelingen doen, zegt hij: "Waarom gaan jullie in tegen het bevel van de Heere? Jullie zullen nooit de overwinning behalen. Ga niet verder, want de Heere is niet bij jullie. Je zult verslagen worden door de Amalekieten en Kanaänieten, omdat jullie niet naar God hebben geluisterd." En Mozes blijft in het kamp bij de andere mensen en bij de ark van het verbond. Maar nog luisteren de opstandelingen niet. Ze gaan door, en worden totaal verslagen. Het volk maakt zich klaar om op reis te gaan. Terug, de woestijn weer in. Ze hebben het beloofde land in zicht, en toch mogen ze er niet ingaan. Maar over veertig jaar zal het beloofde land toch voor het volk Israël zijn. Jozua en Kaleb en allen die jonger zijn dan twintig jaar zullen het land krijgen.
Het volk Israël heeft lang gereisd op weg naar het beloofde land. "En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof." Hoe lang jouw levensreis duurt, weet je niet. Je weet wel de weg naar het hemelse Kanaän, want je hebt Gods Woord. Daarin staat de weg. Ik ben de Weg, zegt de Heere Jezus. Alleen door Mij kom je in het hemelse Kanaän. Door Zijn dood aan het kruis heeft Hij de weg naar de hemel geopend. Door Zijn Heilige Geest kan Hij het geloof van Jozua en Kaleb in je hart werken. Bid je daarom? Vraag Hem of je door Zijn genade de goede, de smalle weg mag gaan. Dan zul je eens in het Beloofde Land komen.

Aantekeningen bij de tekst

Numeri 13
Vers 1 Zend u mannen uit...: uit Deuteronomium 1 : 22 blijkt, dat het volk zelf om verspieders heeft gevraagd.
Vers 17 Trekt dit henen op tegen het zuiden...: gezien vanuit Kanaän; vanuit Kades-Barnéa was het het noorden.
Vers 20 versterkt u: wees niet alleen dapper en moedig, maar wees sterk in het vertrouwen op de Heere, Die het land beloofd heeft.
de dagen van de eerste vruchten...: het einde van juli of het begin van augustus.
Vers 23 het dal: in het Hebreeuws betekent het woord ook 'beek'.
Eskol: druif of tros druiven; de tros had een gewicht van tien tot twaalf pond.
Vers 32 ... een land dat zijn Inwoners verteert: een verklaring is dat het een ruw land is dat zwaar is om te bearbeiden; een andere verklaring is dat er de voortdurende oorlogen tussen de volken in Kanaän mee bedoeld worden.

Numeri 14
Vers 4 Laat ons een hoofd opwerpen: een nieuwe leider kiezen in plaats van Mozes die ons naar deze ondergang heeft geleid.
Vers 10 De heerlijkheid van de HEERE: de wolk waarin God gewoon was aan de Israëlieten te verschijnen.
Vers 15 als een enige man: alsof het maar één man was.
Vers 22 ... en Mij nu tienmaal verzocht hebben ...: dikwijls, vaak. Wanneer je de opstanden in de woestijnreis tot nu toe optelt, kom je tot tien.
Vers 24 een andere geest: Kaleb heeft de Heere trouw en met een oprecht hart gehoorzaamheid bewezen.
Vers 25 in het dal: aan de andere kant van het gebergte.
Vers 28 indien Ik u zo niet doe ...: waar zij In vers 2 om hebben gevraagd, nl: te sterven in de woestijn.
Vers 33 hoererijen: trouweloosheid en afvalligheid; geestelijke hoererij is afgodendienst.
Vers 34 uw ongerechtigheden: de straf op uw zonde.
Vers 35 Mijn afbreking: dat God Zich van hen ontrokken heeft; engelse vertaling: de afbreking van Mijn belofte.
Vers 39 Toen treurde het volk zeer: de droefheid van de wereld, geen oprecht berouw.
Vers 45 versmeten hen: dreven hen terug.

Hebreeën 3
Vers 19 Ze betrouwden niet op Gods beloften, maar murmureerden zonder berouw.

Achtergrondinformatie

GEBRUIKTE BIJBELGEDEELTES
Voor dit Bijbelverhaal is gebruik gemaakt vari vijf Bijbelgedeeltes, te weten: Numeri 13 en 14, Deuteronomium 1 : 19-46 en Deuteronomium 9 : 23-29 en Hebreeën 3 : 7-19.
Numeri doet verslag van de werkelijke gebeurtenissen omtrent het uitzenden van de twaalf verspieders en de opstand van het volk daarna.
Deuteronomium (d.i. 'tweede of herhaalde wet') herhaalt onder andere in het kort de wetten en de geschiedenissen uit de woestijn.
Een eventueel leesgedeelte is Hebreeën 3 : 7- 19.

PLAATS VAN DE GEBEURTENISSEN
Het volk Israël is gekomen tot aan de landsgrenzen van Kanaän. Ze hebben hun tenten opgeslagen in het noordelijkste deel van de Negev-woestijn. Negev betekent zowel 'zuiden' als 'droog en dor land'. De woestijn Paran is een deel van de Negev-woestijn. Kades ligt op een berg. De Israëlieten kunnen het beloofde land zien. Daarom is het ook zo erg dat ze niet geloofden en in opstand kwamen.
De verspieders hebben het hele land doorkruist. Van Kades-Barnéa in het zuiden tot Rechob (later van de stam van Aser) in het noorden is al zo'n driehonderd kilometer. De opstandelingen worden verslagen en teruggedreven tot Horma. Deze naam wordt pas later aan die plaats gegeven en ligt waarschijnlijk in de buurt van de berg Hor waar Aäron is gestorven.

TIJD VAN HET JAAR
'Die dagen nu waren de dagen van de eerste vruchten van de wijndruiven.' Het is eind juli, begin augustus, de tijd van de eerste druivenoogst. Het is een land vloeiende van melk en honing. De Heere heeft niets teveel gezegd, de verspieders moeten het ook eerlijk bekennen. Alles groeit en bloeit en schittert. In het dal Eskol (later zo genoemd) vinden ze zeer grote druiventrossen met druiven zo groot als pruimen.
Veertig dagen later is het ongeveer eind september.

JOZUA EN KALEB
Meestal worden Jozua en Kaleb in één adem genoemd. Toch gaat het in de Bijbel vrijwel alleen over Kaleb. Beiden vertrouwden op de Heere en geloofden dat Hij hen in het beloofde land zou brengen. Over Jozua wordt in het begin vrijwel niet gesproken. Niet omdat hij bang was en er niet voor uit durfde komen, maar omdat hij óf op dat moment niet aanwezig was, of omdat hij tijdens het oproer zweeg. Hij was immers een dienaar van Mozes en men zou hem van partijdigheid hebben kunnen verdenken. Misschien lag het ook wel in de aard van Kaleb om het woord te voeren, zijn naam betekent 'kloekmoedig'. Hij was trouwens ook uit de stam van Juda die vooruitging als het leger optrok. Jozua heette eerst Hoséa (hulp), maar kreeg voor het vertrek van Mozes de naam Jozua (de Heere helpt, Jezus). Die naam bevatte een belofte, een teken, een wenk voor de verspieders en het volk.

ONGELOOF Het ongeloof van het volk kwam al openbaar bij het vragen om verspieders. Later wordt het nog duidelijker bij de opstand tegen de vier mannen, maar vooral tegen God.
Ongeloof is het Woord van God niet voor wáár houden, twijfelen aan Gods beloften. In eigen kracht kunnen we ook niet geloven. Door Zijn genade mag je leren vertrouwen en steunen op Hem en Zijn beloften. Jozua en Kaleb mochten dat doen.

Antwoorden bij het ledenblad

Weetvragen
Uit de letters komt: Jozua en Kaleb

Om over te praten
VRAAG 1
a. In beide genoemde verzen wordt verteld hoe de Heere is: genadig, lankmoedig, barmhartig, goedertieren, waar, vergevingsgezind. De kinderen kunnen eventueel ook nog Psalm 103 : 8 en 145 : 8 opzoeken.
b. Gods liefde komt hierin openbaar. Zijn liefde tot zondaren die Hij uit genade wil verlossen van al hun zonden. Ondanks onze zonden is de Heere nog zo goed dat we een nieuw hart kunnen krijgen. Dat onze zonden vergeven kunnen worden. De Heere doet wat Hij zegt. De zonden moeten gestraft worden. De Heere Jezus heeft betaald aan het kruis voor al de Zijnen. Mozes pleit in Numeri 14 : 18 bij de Heere voor het volk. Niet omdat zij dat (nog) waard waren, maar omdat de Heere dat Zelf beloofd heeft. De Heere kan Zichzelf nooit verloochenen.

VRAAG 2
a. Nee, dit is niet verkeerd, want ze waren er juist met de opdracht opuit gestuurd het land te verspieden. Of het sterk was of zwak, vruchtbaar of onvruchtbaar, enz. Ze hadden dus de plicht om alles eerlijk voor te stellen en Mozes en het volk te vertellen wat ze hadden gezien. Kaleb ontkent hun woorden ook niet, maar hij zegt er iets bij: de Heere zal ons het land geven!
b. De verspieders mochten dan wel de plicht hebben alles eerlijk te vertellen, maar ze stelden de moeilijke dingen zo negatief voor uit ongeloof. Ze geloofden niet dat de Heere hen in het beloofde land zou brengen en hen de overwinning zou geven. Ze hitsten het volk juist op om meer te zien op de onmogelijkheden (van hun kant), dan op Gods belofte. '

VRAAG 3
a. Jozua en Kaleb mochten het beloofde land ingaan, omdat ze volhardden, volhielden in het geloof. Ze geloofden dat wat de Heere beloofd had, Hij ook zou doen. Ze waren de Heere met een eerlijk hart, trouw en gehoorzaam.
b. O m hun ongeloof en hun niet vertrouwen van God. Het volk Israël geloofde niet onvoorwaardelijk dat God hen in het beloofde land zou brengen, terwijl Hij hen dat wel beloofd had. Ze betrouwden niet op Zijn beloften. Integendeel zelfs, ze kwamen in opstand tegen God en hadden daar geen (oprecht) berouw van.
c. Het gaat in vraag en antwoord 21 over wat een waar geloof is. Het eerste wat in antwoord 21 naar voren komt, is: "Een waar geloof is (niet alleen) een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, dat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Door genade mochten Jozua en Kaleb dit doen. ondanks alle moeilijke dingen die ze hadden gezien. Toch mochten ze zeker weten dat wat God beloofd had, zou gebeuren. Ze werden door de Heilige Geest geleid en waren God gehoorzaam.
d. "Alleen om de verdienste van Christus' wil." Onze zonden moeten vergeven worden. Dat kan, want de Heere Jezus heeft Zijn leven gegeven voor zondaren die de dood verdienden. Als we echt in Hem geloven en op Hem vertrouwen, zullen we eens in het hemelse Kanaän mogen gaan, zoals Jozua en Kaleb het beloofde land Kanaän mochten ingaan. Alleen het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.

Wegstreeppuzzel
Twaalf verspieders gingen naar Kanaän: twee vertrouwden op God.

Druivenpuzzel
Twee verspieders geloven dat God hen in Kanaän brengt.
Jozua en Kaleb.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Mivo -12 | 27 Pagina's

De twaalf verspieders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Mivo -12 | 27 Pagina's