JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Een gebed van David

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed van David

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen: Psalm 4Zingen: Psalm 4Psalm 3Psalm 16: 6Psalm 27: 5Psalm 31: 5Psalm 97: 7Psalm 4: 4 (slotpsalm)Psalm 62: 1 (slotpsalm)Psalm 134: 3Kerntekst:"Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!" (Psalm 4: 7)

Buiten de poort van de stad Jeruzalem loopt een groep mensen. Soldaten, vrouwen en... de koning van Israël, David. Maar waarom lopen al die mensen daar? David en zijn vrouwen en knechten zijn... op de vlucht.

Een klein poosje geleden is er een boodschapper in het paleis van de koning gekomen. Die vertelde hem, dat Absalom, de zoon van de koning, met een grote groep mensen naar Jeruzalem zou komen om de koning van de troon te jagen. Absalom had zich koning laten maken. Toen David dat hoorde, zei hij: "Dan vlucht ik uit Jeruzalem." En zo is de koning weggegaan uit zijn paleis, ja, uit de stad van David; uit Jeruzalem, de sta.d waar de ark van de Heere staat.

Als ze een eindje gelopen hebben. komt er opeens een groep soldaten David tegemoet. Hun leider heet Ithaï. Hij woont nog maar heel kort in het land van Israël. Hij heeft gehoord dat David vlucht en daarom komt hij nu met de lijfwacht naar David toe. Hij zal de koning niet alleen laten, maar met hem mee gaan.

Als David Ithaï ziet, zegt hij. dat hij maar terug moet gaan. David moet vluchten en moet Ithaï nu mee? Hij woont nog maar zo kort in Jeruzalem. En moet hij nu alweer weg uit die stad? Ithaï wil niet naar David luisteren. Wat, de koning alleen laten gaan? Hij gaat mee!

David loopt met al de mensen die bij hem zijn verder. Ze gaan de beek Kidron over en lopen de kant van de Olijfberg uit. Die berg moeten ze over.

Maar kijk daar eens! Daar komt weer een groep mensen. Dit keer zijn het geen soldaten. Nee, het zijn priesters. Het zijn de hogepriesters Zadok en Abjathar. Ook zij hebben gehoord, dat hun koning moet vluchten. De koning, die door de Heere Zelf is uitgekozen en gezalfd om koning te zijn over het volk Israël. Toen ze van zijn vlucht hoorden, zijn ze naar de tent gegaan waar de ark stond. Die hebben ze meegenomen. Nu staan ze hun koning op te wachten met de ark, het teken dat de Heere bij het volk van Israël wil wonen. Zadok en Abjathar zullen met David meegaan en de ark gaat ook mee. Zij vinden, dat die nu bij de koning hoort. David ziet de ark De ark, die hijzelf naar de stad Jeruzalem had laten brengen. De ark, die hij zo graag bij zich wilde hebben in de stad Jeruzalem. De dag waarop dat gebeurde, was voor David een blijde dag geweest. Maar nu...

Als David merkt, wat de priesters van plan zijn, zegt hij: "Breng de ark maar terug naar Jeruzalem, de plaats die de Heere Zelfheeft uitgekozen om te wonen. Als ik genade zal vinden in de ogen van de Heere, zo zal Hij mij wederhalen en zal ze mij laten zien en ook Zijn woning." Hoe lief David de ark ook heeft, hij weet: de ark zelf kan mij niet helpen, dat kan alleen de Heere. Maar dan hoeft de ark ook niet mee. En als de Heere wil dat ik koning blijf, ook al moet ik nu vluchten, dan zal Hij mij weer terugbrengen in de stad Jeruzalem. Dan zal ik ook weer naar de plaats kunnen gaan, waar de Heere wil wonen. As de Heere mij genade geeft...

Ja, want David weet het: Dat ik nu moet vluchten, komt door mijn zonden. Omdat ik zonde met Bathseba heb gedaan en Uria heb laten doden. Daarom word ik nu gestraft. En David weet: wat de Heere doet, is goed. Hij heeft het verdiend, dat hij nooit meer in Jeruzalem terugkomt en dat de Heere iemand anders koning maakt in zijn plaats. Dat hij nooit meer in de tent van de Heere zal komen. En toch mag David zeggen: wat de Heere doet, is goed.

Daar gaan Zadok en Abjathar met de ark. Ze brengen de ark terug naar Jeruzalem. As ze weten hoe het met Absalom in Jeruzalem gaat, zullen ze het David laten vertellen.

David gaat weer verder. Hij heeft het gezegd: "De Heere doe mij zoals het in Zijn ogen goed is". Maar ook al heeft hij dat gezegd, dat betekent niet dat hij niet heel verdrietig is. David denkt aan zijn zonden en die maken hem heel verdrietig. De Heere had toch gezegd, dat het zwaard van zijn huis niet zou wijken?

En dat gebeurt nu. Absalom, zijn eigen kind, wil hem doden. Maar niet alleen Absalom laat hem alleen. David hoort al gauw vertellen, dat Achitofel, de man die hem altijd raad geeft, ook bij Absalom is. En daarvan schrikt hij. Want David weet: Achitofel is een wijze, verstandige man. De raad die hij aan Absalom zal geven, is een goede raad. Hoe moet dat nu? Wie kan er nu helpen?

Er is er maar Eén, Die dat kan. En David weet dat ook. Daarom bidt hij tot de Heere. Hij vraagt of Hij ervoor wil zorgen, dat Absalom niet zal luisteren naar de raad van Achitofel.

Dat gebed wordt door de Heere verhoord! Want kijk eens! Daar komt weer iemand. Het is een oude man. David kent hem goed. Het is één van zijn beste vrienden. Husaï heet hij. Husaï is, net als Achitofel, ook iemand die David altijd raad geeft. Als David hem ziet, vertelt hij over Achitofel. Hij vraagt of Husaï ook naar Absalom wil gaan om hem raad te geven. Maar dan een raad, die juist niet goed is voor Absalom. Husaï wil graag doen wat David vraagt en gaat naar Jeruzalem.

Als ze een eindje verder zijn gegaan, komt er al schreeuwend een man aan. I let is Simeï, iemand uit de familie van koning Saul, die vóór David koning is geweest. "Ga weg, ga weg, gij, man van het bloed en Belials man!" Hij bukt zich, neemt een steen en die gooit hij zomaar naar David en zijn knechten. Terwijl hij dat doet, roept hij die vreselijke woorden: "Ga weg, ga weg, u, die een moordenaar bent!" En luister eens... Hij roept nog wat: "De Heere heeft op u doen wederkomen al het bloed van het huis van Saul, in wiens plaats u geregeerd hebt..."

"Zal ik hem doden?" vraagt Abisaï, een generaal van David, "want hij vervloekt u." Maar de koning zegt: "Laat hem vloeken." David weet: het is allemaal door mijn zonden. Mij heeft het verdiend. Maar hij gelooft ook, dat de Heere voor hem zal zorgen.

Zo vluchl David verder totdat hij aan de andere kant van de Jordaan in de stad Mahanaïm komt. De Heere heeft hem veilig daar gebracht. Absalom heeft hem op de weg geen kwaad kunnen doen. Toch is het gevaar nog niet voorbij en kan David nog niet terug naar Jeruzalem. Want Absalom komt met een groot leger naar Mahanaïm om tegen zijn vader te vechten.

Het is avond. In de stad Mahanaïm is het stil. ledereen slaapt. Iedereen? Nee, toch niet. Koning David is nog wakker. Hij denkt aan Absalom en zijn soldaten. Hij denkt aan zijn eigen soldaten, die hier bij hem zijn in Mahanaïm. Hij denkt aan wat die soldaten zeggen. Dan buigt David daar in het donker, in de stilte, zijn knieën. David bidt. Hij bidt tot de Heere. Tot die God, Die alleen maar helpen kan. Al zijn zorgen, al zijn vragen legt hij voor de Heere neer.

"Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid" bidt David. "Heere, wilt U uit genade naar me horen en wilt U me ook verhoren? U hebt me toch al zo vaak geholpen". David denkt aan wat de Heere allemaal al heeft gedaan. Hoe Hij hem al zo vaak uit gevaren heeft gered. Zou de Heere dan veranderen? Hij kan toch naar hem luisteren? Hij kan zijn gebed toch verhoren? Ook al zijn er nog zoveel vijanden, die kwaad van hem spreken. De Heere heeft David toch zelf uitgekozen om koning over Zijn volk te zijn. En David gelooft het vast: "De Heere zal horen als ik tot Hem roep." De Heere zal luisteren!

Dan denkt hij ook aan zijn knechten. Ja, David weet wel wat ze tegen elkaar gezegd hebben: 'Tloe zal het nog eens aflopen? Zal ons leger het wel winnen van dat grote leger van Absalom. Zullen we nog weieens in Jeruzalem terugkomen? We zijn al zolang op de vlucht!" Ook dat zegt David tegen de Heere. "Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?" Ja, dat zegt het volk, dat David trouw is gebleven. Het volk is moedeloos geworden en weet niet meer hoe het verder moet. O, David heeft wel gehoord, hoe de soldaten tegen elkaar zeggen: "Hoe zal het straks aflopen als Absalom komt en we moeten vechten tegen dat geweldig grote leger, dat hij heeft? Zal onze koning niet gedood worden? Wij hebben toch veel minder soldaten dan Absalom? Wie zal ons kunnen helpen?"

David weet het. Als hij moet vechten, als het van hém afhangt of van zijn soldaten, dan is het verloren. Maar David kijkt niet naar zichzelf. Nee, hij kijkt omhoog! Door het geloof mag hij op de Heere zien en alles van Hem verwachten.

Daarom bidt hij verder. Zelf heeft hij niets dan zonde. Hij heeft het niet verdiend, dat de Heere hem nog verhoort. Maar David denkt aan de tabernakel. Daar staat in de Voorhof het brandofferaltaar. Het brandofferaltaar, waarop iedere dag dieren worden geofferd. De dieren die wijzen naar het Offerlam, de Heere Jezus, Die eens zal komen. En alleen in en door Hem kan de Heere de zonden vergeven. David denkt ook aan de priester, die na het brandoffer in het Heilige ingaat en daar het reukoffer brengt. Aan wat die priester daarna doet, als hij weer naar buiten komt. Dan heft de priester die geofferd heeft zijn handen op om het volk te zegenen. Om het volk te zegenen met de zegen van de HEERE, de God van het Verbond. Die wat Hij beloofd heeft, ook doet! En David bidt die zegen na: "Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEEIiE!" Heere, als U maar bij ons bent, dan is het goed.

Als ik Uw gunst en nabijheid mag ervaren, als U mij Uw zegen geeft, dan kan ik leven en dan kan ik sterven. Dan ben ik rijk, want dan heb ik alles! En dat bidt David niet alleen voor zichzelf. Dat vraagt hij ook voor zijn soldaten en al die andere mensen in zijn land, die niet meer weten hoe het verder moet. Want alleen als de Heere Zijn aangezicht ook over hen verheft, zullen ze weten, dat alleen die God helpen kan.

Bid jij ook wel eens zoals David? Kun je de Heere niet meer missen? Kun je zonder Hem niet meer gelukkig zijn? Omdat Hij alleen je helpen kan. Heb je de Heere nodig bij alles wat je moet doen? En heb je Hem bovenal nodig om je te verlossen van je zondige hart? Is het je om de Heere Zelf te doen? En om Zijn zegen voor de tijd en voor de eeuwigheid?

Kijk, daar ligt de koning van Israël op zijn knieën. Hij verwacht alles alleen van de Heere. Maar dan gebeurt er wat. Want als je zo bidt, verhoort de Heere ook. En dat doet Hij ook hier bij David. O, het is nog steeds nacht. En het leger van Absalom komt. Eigenlijk is er nog niets veranderd en toch....

In het hart van David komt een stille vrede. Vrede, omdat hij weer vast mag geloven, dat de Heere om het bloed van dat Lam, Dat komen zal, wil horen en verhoren. Vrede, omdat hij weer geloven mag, dat de Heere regeert. En dat alles wat er gebeurt, door de Heere bestuurd wordt. Ja, in het hart van David komt blijdschap. Blijdschap, omdat de Heere goed is voor zo'n zondige man als hij is.

David staat op van zijn knieën. Hij kan rustig gaan slapen, want de Heere waakt over hem en dat alleen om de Heere Jezus' wil. "Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven (...) Ik zal in vrede te zamen ne-derliggen en slapen; want Gij, o HEERE! alleen zult mij doen zeker wonen."

Ter inleiding

Dit nummer van Mivo is een thema-nummer. Er zijn twee bijbelse vertelschetsen opgenomen rond het thema: 'het gebed!' Al heel jong leren kinderen bidden en dat is goed. Maar wat is bidden? Hoe moetje bidden, wanneer en waar moet en mag je om vragen? Allemaal vragen die gesteld kunnen worden bij het gebed. Aan de hand van de ledenboekjes kunt u er met de kinderen over in gesprek.

Ten diepste kan alleen God de Heilige Geest ons leren bidden. Door de zonde hebben wij de rag naar God toegekeerd. David bidt of God Zijn aangezicht over hem wil doen lichten. Dat kan alleen in en door Christus! Zijn kinderen heeft de Heere een voorbeeldgebed gegeven: het 'Onze Vader'. Het is onze wens dat wij allen, kinderen en leidinggevenden, dit gebed door genade mogen leren nazeggen.

Namens de commissie Mivo-12

Marianne Sollie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Mivo -12 | 28 Pagina's

Een gebed van David

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998

Mivo -12 | 28 Pagina's