JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Petrus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen: Het Bijbelgedeelte van het stukje waarmee u de vertelling begint.Zingen: Psalm 146: 1 en 8 (opening) Zie verder zoals aangegeven in de schets

Ga achter Mij, satanas

Mattheüs 16: 21-23, Markus 8: 31-38

Zwijgend wandelt Petrus met de andere discipelen achter de Heere Jezus aan. Hij luistert nauwelijks naar het gepraat om hem heen. Telkens moet hij denken aan die bijzondere woorden van zijn Meester. Jezus had gevraagd: "Wie zeggen jullie dat Ik ben?" Vol liefde had Petrus zonder lang nadenken gezegd: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God." Dat wist hij zeker, Jezus is de beloofde Messias, de Zoon van God. Onvergetelijk was het antwoord van de Heere Jezus: "Zalig zijt gij, Petrus. Je belijdt Mij als de Christus. Dat is niet jouw wijsheid. Mijn Vader heeft je dat geleerd. Op deze belijdenis, dat Ik de Zaligmaker ben, zal Ik Mijn kerk bouwen." De Heere Jezus gebruikte zijn nieuwe naam: Petais; rotsman. Hij noemde hem zalig. Wat een wonder...

Opeens schrikt Petais op uit zijn gedachten. Wat zijn de andere discipelen stil geworden. Niemand zegt meer iets; iedereen luistert ernstig naar de Heere Jezus. Petrus vangt nu ook wat woorden op. "Lijden, overgeleverd worden, sterven..."

Hoort hij het nu goed? Nee, hij moet het verkeerd verstaan hebben. Het kan niet waar zijn. Wacht, hij zal nog iets dichter achter de Heere Jezus gaan lopen, dan mist hij tenminste geen woord. Ja, nu hoort hij het nog beter. "Ik moet naar Jeruzalem gaan", zegt Jezus. "Daar zullen de ouderlingen, overpriesters en Schriftgeleerden Mij gevangen nemen. Ik zal veel lijden en tenslotte zullen de mensen Mij doden, maar op de derde dag zal Ik weer opgewekt worden." Dat laatste hoort Petais nauwelijks. Moet Jezus naar Jeruzalem gaan? Zal Hij daar lijden? Zal Hij zelfs sterven? Nee, dat kan niet. Dat is onmogelijk Hoe moet hij ooit zonder Jezus verder leven? Trouwens, Jezus is toch de Messias, de Zoon van God? Zou nu de Zoon van God gaan sterven? Dat kan toch niet? God de Vader laat Zijn Zoon toch niet doden door mensen? Nee, Petrus begrijpt er niets van. Waarom praat de Heere Jezus zo somber? Bij de Messias hoort toch een koninkrijk en macht? Petrus begint Hem te bestraffen. Zonder verder af te wachten, grijpt Petrus Jezus bij Zijn mouw en trekt Hem iets naar zich toe. "Heere, wees U genadig! dit zal U geenszins geschieden!" "Nee, Heere, U zult echt niet sterven. Het is onmogelijk dat de Zoon van God sterft."

Petrus is nog maar net uitgesproken, of de Heere Jezus keert Zich met een aik om. Als een zweepslag klinkt Zijn antwoord: "Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn!" Petrus verstijft van schrik. De Heere Jezus zei satan... Is hij, Petms, een satan? Maar dat is precies het tegenovergestelde van zalig zijn. Hoe kan dat nu? Waarom geeft de Heere Jezus hem zon hard antwoord?

toch iets wat helemaal verkeerd is. Petrus wil niet dat Jezus zal lijden en sterven en dat past precies in de plannen van satan. De duivel weet dat door het lijden en sterven van de Messias mensen gered kunnen worden uit zijn macht. Daarom probeert hij op alle mogelijke manieren de Heere Jezus van de kruisdood af te houden. Daar gebruikt hij nu Petrus voor. Als de Heere Jezus luistert naar Zijn discipel van wie Hij zoveel houdt, heeft de duivel gewonnen. Dan kan niemand zalig worden. Daarom zegt de Heere Jezus tegen Petrus: "Ga weg achter Mij, satan, je bent een struikelblok voor Mij, een steen waaraan Ik Mij stoot op weg naar Golgotha. Je bedenkt menselijke dingen. Ik moet en wil de dood ingaan om zondaren het leven te geven."

Petrus: Eerst noemde Jezus hem zalig, nu een satan. Eerst een rots, nu een steen waaraan Jezus Zich stoot. Beschaamd kijkt Petrus naar de grond.

Zingen: (melodie Psalm 22) melodie: Psalm 22

melodie: Psalm 22

Wie heeft, wat hen verkondigd werd, geloofd

en wie doorzag Gods hand'len van omhoog.

Hij was een loot, die opschoot voor Zijn oog

uit dorre aarde.

Want zij, verblind, zij zagen niets van waarde

in dood en graf, dat zij 't begeren zouden.

Zij wilden slechts in 't leven Hem behouden,

vol aardse macht.

(Uit aller mond, 63: 1 gewijzigd)

Geërgerd worden

Mattheüs 26: 31-35, Markus 14: 27-31,

Lukas 22:31-34

Piepend gaat de deur van het huis open. Eén voor één stappen de discipelen met de Heere Jezus naar buiten de donkere nacht in. "Kom", zegt Jezus, "we gaan naar de Olijfberg." Hol klinken hun voetstappen door de straten. De lucht is vol met sterren. De discipelen hebben veel om over na te denken. Wat was het dit keer een bijzondere paasmaaltijd geweest. De Heere Jezus heeft zoveel wonderlijk mooie, maar ook raadselachtige dingen gezegd. Dingen die ze niet goed begrijpen, die hen bang ma-ken. Jezus had het over verraad en over Zijn bloed dat vergoten wordt. Vol gedachten lopen de discipelen achter de Heere Jezus aan. Eén ding weten ze wel: na deze paasmaaltijd houden ze nog meer van hun Meester.

Plotseling verbreekt de Heere Jezus de stilte. "In deze nacht zullen jullie allemaal aan Mij geërgerd worden. Als jullie vannacht Mijn lijden zien, zullen jullie Mij ontrouw worden en Mij in de steek laten. Dat staat ook in de profetie van Zacharia. De profeet zegt: "Sla die Herder en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden." Met die Herder word Ik bedoeld, met de schapen jullie, discipelen."

Geschrokken kijkt Petrus de andere discipelen aan, maar voordat hij iets kan zeggen, gaat de Heere Jezus verder. "Jullie zullen Mij wel verlaten, maar Ik zal jullie niet verlaten. Ik zal jullie weer opzoeken. Als Ik opgestaan ben uit de dood, zal Ik voor jullie uitgaan naar Galilea." Dan zwijgt Hij. Alleen het geluid van voetstappen verbreekt de stilte.

Dan kan Petrus niet langer z'n mond houden. Spreekt de Heere Jezus over geërgerd worden, over in de steek laten? Dat kan toch niet! Weet de Heere Jezus dan nog niet hoe hij. Petrus, Hem liefheeft? Iemand van wie je verschrikkelijk veel houdt, laatje toch niet in de steek? Hij zou niet eens weten hoe hij zonder Jezus zou moeten leven. Nee, het zou misschien nog wel kunnen, dat de andere discipelen de Heere Jezus ontrouw zouden worden, maar hij in elk geval niet. Dat wil hij de Heere Jezus zeggen. "Heere", begint Petrus zonder aarzelen, "al zou iedereen U in de steek laten, ik zal dat nooit doen. Nooit!"

Ernstig kijkt Jezus Zijn discipel aan. Wat vertrouwt Petrus op zichzelf en zijn eigen moed. Wat begrijpen Zijn discipelen nog weinig van Zijn lijden en sterven. Jezus zal alléén door dit lijden moeten heengaan. Geen mens zal Hem kunnen steunen, zelfs Zijn liefste vrienden niet.

"Petrus", zegt de Heere Jezus, "voorwaar, Ik zeg u, dat gij in deze zelfde nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen" "Jij Petrus, zult vannacht zeggen, datje niet bij Mij hooit Je zult Mij niet alleen verlaten, maar zelfs ook nog verloochenen. Dat zul je niet één keer doen, maar wel drie keer...

"En toch, Petrusje zult Mij wel verlaten en zelfs verloochenen, maar je zult niet voor altijd bij Mij vandaan kunnen gaan. Dat komt, omdat Ik voor je bid. "Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude." Omdat Ik jou niet loslaat, zul jij Mij niet voor altijd kunnen loslaten. Ik heb voor u gebeden."

Petais denkt diep na. Zal hij de Heere Jezus in de steek laten en Hem ook nog eens drie keer verloochenen? Onbestaanbaar. De Heere Jezus moest eens weten hoe zijn hart vol is van liefde voor Hem. Hij zou zelfs voor Zijn Meester willen sterven. En dat wil hij Hem zeggen. "Heere", zegt Petrus, "al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen." Instemmend mompelen de andere discipelen. Nee, ze houden teveel van hun Meester om Hem in de steek te kunnen laten. Dat nooit!

De Heere Jezus kijkt Petrus even aan en loopt zwijgend verder.

Worsteling in Gethsémané

Mattheiis 26: 36-46, Markus 14: 33-42, Lukas 22: 39-46

Aandachtig tuurt Petrus in het duister. Als hij goed kijkt, kan hij nog net de diep voorover gebogen gestalte van de Heere Jezus zien. Wat is er toch aan de hand met Jezus? Waarom moesten Jakobus, Johannes en hij nu mee? Anders gaat hun Meester toch altijd alleen bidden? Het lijkt wel alsof Hij steun zoekt bij hen. Zou Hij bang zijn? Ja, dat is het wat hij in Jezus' ogen zag: angst. Ook een ontzettend groot ver-driet. Hoe zei Jezus het ook al weer? "Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe." Zo kent Petrus zijn Meester niet. Zo angstig, zo verdrietig.

Wat zal er toch gaan gebeuren? Zal de Heere Jezus echt moeten lijden? Zal Hij straks van hen afgenomen worden door de dood? Petrus voelt zich heel verdrietig. Luister, nu hoort hij de Heere Jezus bidden: "Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt." De drinkbeker voorbij gaan... Wat bedoelt de Heere Jezus toch? Het doet Petrus pijn om zijn Meester zó angstig en klagend te horen bidden. Hij zal ook voor de Heere Jezus bidden. Dat heeft Hij hen immers gevraagd? Maar Petrus en de andere discipelen zijn zo moe van verdriet. Het wordt heel stil. Dezelfde Petais, die gezegd heeft met Jezus te willen sterven, kan niet één uur met Zijn Meester waken. Petrus bidt niet, hij slaapt. Met dat slapen maken hij en de andere discipelen het lijden van Jezus alleen nog maar zwaarder. Zelfs Zijn eigen discipelen ondersteunen Hem niet met hun gebed nu Gods toom over Hem losbrandt.

Verdwaasd kijkt Petrus even later om zich heen. Waar is hij? Wie raakte zijn schouder aan? Hij komt overeind. Dan ziet hij Wie hem aangeraakt heeft. Jezus! De Heere Jezus kijkt hem verdrietig aan. Verwijtend zegt Hij: "Simon! slaapt gij?" Jij die net gezegd hebt, datje wel met Mij wilt sterven? Jij die niet gelooft, datje Mij zult verlaten en verloochenen? "Kunt gij dan niet een uur met Mij waken?" Petrus slaat zijn ogen neer. Hij snapt maar al te goed, waarom de Heere Jezus hem nu bij zijn oude naam Simon noemt Hij is zijn nieuwe naam Petrus, rotsman, niet eens waard. Hij is in slaap gevallen...

"Als je Mij trouw wilt blijven, zul je moeten bidden," zegt de Heere Jezus. Het is al erg, dat Petrus en de anderen in slaap gevallen zijn terwijl Jezus bidt, maar het zal nog erger worden als ze niet bidden. Ze zullen dan geen kracht en moed hebben om bij Jezus te blijven. "Ik weet wel, dat jullie graag wakker blijven", zegt de Heere Jezus vol liefde, "maar je kunt het niet als je niet blijft bidden."

Dan keert de Heere Jezus Zich om en knielt een stukje verder weer neer. Vol schaamte knielen ook Petrus en de twee andere discipelen. Nu zal hij bidden en niet in slaap vallen. Maar weer trekt de vermoeidheid doorhem heen. Petrus merkt er niets van als de Heere Jezus even later verdrietig op hem neerkijkt. Hij ziet niet, dat Jezus voor de derde keer neerknielt en worstelt in het gebed.

Petrus heeft geen antwoord als de Heere Jezus hem even later wakker maakt en vraagt "Slaapje nog steeds?" Hij heeft zijn Meester in de steek gelaten, want hij heeft geslapen en niet gebeden... Zelfs zo iets eenvoudigs als wakker blijven en bidden, is hem niet gelukt. Zwijgend staat hij op. Wat schaamt hij zich!

Zingen: (melodie Psalm 140)

O Lam van God, door God gezonden, O Dienstknecht Die uw Heer' behaagt, ik bid U: Maak mij rein van zonden, O wonder, dat U mij verdraagt.

Waar was mijn hart waar die gedachten van moed en trouw en kloek verweer? Uw jong'ren sliepen, niet bij machte één uur met U te waken. Heer'.

(Uit aller mond, 65: 1 en 3, gewijzigd)

De gevangenneming

Mattheüs 26:47-56, Markus 14:47-52, Lukas 22: 47-53, Johannes 18:10, 11

"Er is nu geen tijd om uit te rusten", hoort Petrus de Heere Jezus zeggen, "ziet de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren " "Kom, laten we gaan. De man die Mij zal verraden, is vlakbij." Op het gezicht van Jezus is geen spoor van angst meer te bekennen. Het spreken met Zijn hemelse Vader heeft de Heere Jezus kracht gegeven. Kalm loopt Hij naar de andere discipelen. Angstig kijkt Petrus naar een lichtschijnsel dat snel dichterbij komt.

Petrus beeft van ontzetting. Zn hart bonst in de keel. Soldaten staan om Jezus heen. Ze houden Hem stevig vast alsof Hij een grote misdadiger is. Jezus een misdadiger? Hij, Petais, weet wel beter. Er is niemand op de wereld zo goed als zijn Meester. Waarom doet de Heere Jezus niets? Hij is toch de Zoon van God? Laat Hij Zich zomaar vastgrijpen door deze ruwe soldaten? Petrus begrijpt het niet. Jezus is ze zelfs tegemoet gelopen. Hij is niet eens boos geworden op Judas, de verrader. Wat laf en gemeen om je Meester zo te verraden met een kus... Petrus voelt de boosheid in zich opvlammen, als hij de tevreden gezichten van de overpriesters ziet. Ze moeten van zijn Meester afblijven. Hij heeft hen toch nooit kwaad gedaan? Wat zullen ze met de Heere Jezus gaan doen? Zijn ze van plan Hem te doden? Dat nooit! In blinde, machteloze woede grijpt Petrus zijn zwaard en springt naar voren. Hij vergeet zijn bangheid; hij zal vechten voor zijn Meester, al moet hij ook met Hem sterven... Dat heeft hij enkele uren geleden nog beloofd.

Wild slaat hij met zijn zwaard naar een man. Een schreeuw van pijn. "Petrus!" Dat is Jezus' stem. Aarzelend zakt Petrus' opgeheven arm. "Petrus, doe dat zwaard weg! Het zwaard brengt geen verlossing en redding. Wat denk je Petrus, zou Ik Mijn vader in de hemel niet kunnen bidden? Als Ik dat zou doen, zou Hij Mij direct twaalf legioenen engelen sturen. Die engelen zouden Mij meer beschermen dan jouw ene zwaard of dat van de andere discipelen. Geen mens zou Mij dan nog kwaad kunnen doen. Maar Petrus, Ik wil niet om die engelen bidden, want dan wordt het woord van de profeten niet vervuld. Ik móet lijden. Ik móet behandeld worden als een misdadiger. Ik wil het ook, om mensen te kunnen redden uit de macht van satan. Ook voor jou Petrus, wil Ik het."

Verslagen kijkt Petrus om zich heen. Hij kan en mag niets meer doen. Hij moet toezien hoe de soldaten Jezus vasthouden. "Waarom komen jullie naar Mij toe met zwaarden en stokken?" hoort Petrus de Heere Jezus zeggen. "Jullie doen net alsof Ik een moordenaar ben. Ik was zo vaak in de tempel; toen hebben jullie Mij niet gegrepen. Dit gebeurt allemaal zo, omdat het woord van de profeten vervuld moet worden."

Nu dringt het pas helemaal tot Petrus en de andere discipelen door. De Heere Jezus wil Zich niet verzetten tegen Zijn gevangenneming. Het gaat dus toch gebeuren, wat Jezus al zo vaak gezegd heeft. Petnis' woede is helemaal verdwenen. Er is alleen nog maar een grote bangheid in zijn hart. Jezus laat Zich gevangen nemen. Maar dan moet hij weg hier vandaan, voordat hij gegrepen wordt. Weg van deze vreselijke plaats. Takken zwiepen in zijn gezicht. Hij merkt het nauwelijks. Vluchten moet hij, bij die soldaten vandaan. Bij Jezus vandaan... Petais vlucht voor de dood, maar met die vlucht gaat hij weg bij de Heere Jezus, in Wie het leven is.

De verloochening

Mattheüs 26: 58, 69-75, Markus 14: 54, 66- 12, Lukas 22: 54-62, Johannes 18:12-26 Hijgend staat Petrus stil. Luisterend heft hij zijn hoofd op. Wordt hij gevolgd door de soldaten? Nee, alles blijft stil. Uitgeput zakt hij op de grond en sluit zijn ogen. Wat nu? Jezus is gevangen genomen. De Messias, de Zoon van God, heeft Zich laten grijpen door soldaten. Waaróm dan? Zo komt er toch niets van Zijn koninkrijk terecht? Petrus begrijpt er niets meer van. Opeens spert hij zijn ogen wijd open; wat heeft hij eigenlijk gedaan? Hij is gevlucht! Hij heeft zijn Meester in de steek gelaten... Hij is Hem ontrouw geworden... Hij had beweerd dat hij dat nooit zou doen en nu is het toch gebeurd. Precies zoals Jezus had gezegd. Onrustig springt hij overeind. Wat moet Jezus nu van hem denken? Hij moet zijn fout herstellen. Zal hij het erop wagen en de Heere Jezus weer opzoeken? Hij wil ook weten wat ze verder met Jezus gaan doen. Aarzelend begint hij te lopen in de richting van de stad.

Het is druk op de open binnenplaats van het huis van de hogepriester Kajafas. Overal lopen of zitten knechten en soldaten. Er is een vuur aangelegd tegen de kou. Onzeker kijkt Petnis om zich heen. Het is erg gevaarlijk wat hij nu doet, maar als hij zich nu zo gewoon mogelijk gedraagt, zal hij minder opvallen. Laat hij maar bij het vuur gaan zitten, dan kan hij zich warmen en zal niemand op hem letten. Petnis hurkt op de grond tussen de andere mensen. Hij heeft er geen erg in dat het schijnsel van het vuur zijn gezicht verlicht.

"U was ook met Jezus de Galileër", hoort Petrus onverwacht iemand zeggen. Petrus schokt overeind. Dat dienstmeisje heeft het tegen hem. Opeens zijn een heleboel ogen op hem gericht. Wat zal hij antwoorden? Als hij "ja" zegt zullen ze hem grijpen. Hij heeft geen schijn van kans om te vluchten. Alleen een leugen kan hem redden... Luid zegt hij: "Ik weet niet watje zegt Hoe kom je erbij, dat ik met Jezus was?" Het meisje zwijgt en loopt verder. Onrustig schuifelt Petras heen en weer. Hij moet hier vandaan. Straks hebben ze door dat hij gelogen heeft. Hij staat op en loopt naar het poortgebouw. In de verte kraait een haan. Petras drentelt wat heen en weer. Hoe lang zou het nog duren, voordat hij een glimp van de Heere Jezus op kan vangen? Vlakbij hem staat een groepje dienstmeisjes en - knechten. Opeens hoort hij een dienstmeisje tegen de anderen zeggen: "Die man was ook met Jezus de Nazarener." Ze wijst naar Petras. Een felle schrik gaat door Petras heen. Weer iemand die hem herkent. Maar dat mag niet! Hij zal een eind maken aan het gepraat van die dienstmeisjes. "God mag mij straffen als ik die mens ken," zweert hij. "Ik heb niets met Hem te maken."

Dat zegt Petrus, die kort geleden beleden heeft "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God..."

Het begint al wat lichter te worden. Op de binnenplaats wordt het drukker. Zo te zien, is het sanhedrin klaar met het verhoor van Jezus. Ze hebben Hem al naar de binnenplaats gebracht. Onverwacht zeggen een paar mensen: "Jij hoort ook bij Jezus. We horen het aan je manier van praten. Je spreekt hetzelfde Galilese dialect als Jezus." "Ja, ik geloof het ook" zegt een man. "Ik ben familie van Malchus en volgens mij heb ik je gezien in de hof van Gethsémané..." (Johannes 18)

Petras weet zich geen raad. Zal het nu toch nog fout lopen in deze vroege morgen? Het klamme zweet breekt hem uit. Hij begint zich te vervloeken en te zweren: "Ik ken de mens niet! God mag mij straffen als ik Hem wel ken..."

Petras is nog maar net uitgesproken of de haan kraait. Direct keert de Heere Jezus Zich om en kijkt Petras in de ogen. De Heere Jezus laat Petras merken dat Hij hem wél kent. Dat Hij gehoord heeft hoe Zijn discipel heeft staan zweren. Het is als of Jezus zegt "Hoor je die haan Petras? Weetje nog wat Ik gezegd heb? Je bent Mij ontrouw geworden, je hebt Mij verloochend. En toch Petras, Ik heb voor je gebeden. Ik hou je vast. Ik heb je lief" Dat is het wat Petrus in de ogen van Jezus ziet Droefheid én liefde...

Petras staat als aan de grond genageld. Die blik van Jezus schudt hem wakker, dat gekraai van de haan zet hem stil op zijn zondige weg. Hij heeft zijn Meester verloochend, niet één keer, maar wel drie keer. Precies zoals Jezus gezegd heeft Hij heeft Zijn lijden nog erger gemaakt Petras wordt heel erg verdrietig. Hij snikt het uit. Het kan hem niet schelen of de knechten en soldaten naar hem kijken; hij heeft gezondigd. Huilend baant hij zich een weg door de mensen. Hij gaat weg, de poort door, de straat op, de stad uit naar een stille plaats. Nu is alles voorbij. Hij heeft gezondigd tegen de liefde van zijn Meester. Deze verschrikkelijke zonde zal hij nooit meer goed kunnen maken. Tranen stromen over zijn gezicht "O God, wees mij, zondaar, genadig."

Heer', ik sta als een tollenaar

voor U en buig mij neer.

Doe mij niet weg van voor Uw oog.

Wees mij genadig Heer'.

Wanneer ik aan mijn zonden denk.

buig ik mij dieper neer.

Wie kan, o Heer, voor U bestaan?

Wees mij genadig, Heer'.

(bron: onbekend)

De heere is waarlijk opgestaan

Johannes 20:1-10, Lukas 24: 9-12, Markus 16: 7

Gehaast loopt Petrus naast Johannes in de richting van het graf. Zou het waar zijn, wat de vrouwen hebben verteld? Ze zeiden dat de engel tegen hen gezegd had: "Zegt Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galiléa " Zou de engel echt zijn naam apart hebben genoemd? Als hij er goed over nadenkt, kan hij het bijna niet geloven; zijn zonde is zo ontzettend groot. Toch kan hij niet thuis blijven. Hij móet gaan kijken bij het graf Is het nu werkelijk leeg of hebben de vrouwen zich vergist?

Hoe dichter ze bij het graf komen, hoe langzamer Petais gaat lopen. Hij durft niet zo goed meer. Hij heeft de Heere Jezus immers verloochend? Wat heeft hij hier dan eigenlijk te zoeken? Petrus zucht diep. Wat is zijn leven veranderd sinds zijn verloochening. Dag en nacht knaagt het verdriet in zijn hart. Vooral als hij denkt aan die blik waarmee de Heere Jezus hem aankeek in de zaal van Kajafas, kan hij z'n tranen bijna niet meer tegenhouden. De ogen van zijn Meester waren zo liefdevol, maar ook zo verdrietig...Wit zou hij de Heere Jezus graag nog één keer ontmoeten. Dan zou hij zo diep neerbuigen als hij maar kon en Hem zijn afschuwelijke zonde belijden. Hij zou vertellen hoeveel verdriet hij erom heeft en Hem smeken om vergeving. Petais schudt zijn hoofd. Nee, dat kan niet meer, want Jezus is dood. Dood? Als hij de vrouwen moet geloven, is de Heere Jezus opgestaan. Ach nee, het zal wel een verzinsel zijn. Zoiets is toch onmogelijk? Of toch niet?

In de verte ziet Petrus het graf De steen is inderdaad weggerold. Hij ziet Johannes het voorportaal instappen. Nog even en Petrus is er ook "Ik zie de doeken liggen", fluistert Johannes. Petais bukt zich en stapt de grafkamer binnen. Even moeten zijn ogen aan het duister wennen. Dan houdt hij zijn adem in van ontzetting. Dus toch... Het graf is leeg! "Johannes", fluistert hij, "kijk, zie je die doeken? Ze zijn leeg. De zweetdoek ligt zelfs netjes op een andere plaats opgerold! Kijk dan." Johannes stapt ook naar binnen. Verwonderd kijkt hij naar de zweetdoek die over het hoofd van de Heere Jezus gelegen heeft. Zijn blik glijdt door de grafkamer. Nu wordt het voor Johannes duidelijk. Hij gelooft dat de Heere waarlijk is opgestaan... Hij begint te begrijpen, wat Jezus bedoelde toen Hij het over Zijn sterven en opstaan had. "Petais", zegt hij, "het is echt waar. De Heere Jezus heeft zo vaak gezegd, dat Hij zou opstaan uit de dood. Wij hebben het nooit begrepen en zeker niet geloofd. Nu is Zijn woord vervuld. De Messias is niet dood, maar lééft! De Heere is waarlijk opgestaan!" Verward kijkt Petrus Johannes aan. Leeft Jezus? Hoe kan dat? Waar is Hij dan nu? Weer kijkt Petrus rond. Nee, hier is Hij niet. "Kom', zegt Johannes, "we hebben hier niets meer te zoeken. We gaan terug naar Jeruzalem, naar de andere discipelen." Zwijgend en vol vragen volgt Petrus.

Van Simon gezien

Lukas 24: 34, Handelingen 10: 41, 1 Korinthe 15: 5

Onaistig dwaalt Petrus rond. Alles wat hij net gezien en gehoord heeft, brengt hem in verwarring. Bij de andere discipelen kan hij het niet meer uithouden. Hij wil alleen zijn. Is de Heere echt opgestaan? Kón hij het maar geloven. En, als het waar zou zijn, zou de Heere Jezus dan nog wel iets met hem te maken willen hebben? Petais zucht diep. In zijn hart is een groot verlangen naar Jezus.

En dan staat de Heere Jezus plotseling voor hem. Wat moet dat voor Petrus geweest zijn! Opeens kijkt hij in de ogen van Zijn Meester. In dezelfde ogen, die hem lieten zien wat hij gedaan had in de zaal van Kajafas.

De Heere Jezus Zelf zoekt Zijn weggedwaalde discipel weer op. Zo groot is Zijn liefde. Aan die liefdevolle Heiland mag Petais nu al zijn zonden vertellen en de Heere Jezus vergeeft hem alles wat hij gedaan heeft. Petais mag Gods kind zijn en blijven, omdat Jezus voor hem de dood is ingegaan. Hij heeft Zijn bloed gestort en de toorn van God over Petrus' zonde gedragen. Christus is de dood en het graf ingegaan, opdat Petrus zou leven. De Heere Jezus kan Zijn discipel nu ook vergeving van zonde géven, omdat Hij is opgestaan. Wat een wonder voor een zondaar als hij. Later schrijft Petrus bijna juichend in zijn brief: "Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wederge boren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden" (1 Petrus 1:3).

De Heere is waarlijk opgestaan. Petrus mag dit loflied zingen. Nog steeds wil de Heere mensen dit loflied leren. Dat kan, omdat Hij de dood inging en overwon door Zijn leven.

Zingen: Psalm 103: 2, 6 (en.7)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1998

Mivo -12 | 36 Pagina's

Petrus

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1998

Mivo -12 | 36 Pagina's