Achab en Naboth
Lezen; lKoningen21Zingen: Ps. 1: 1, 2 en 3Ps. 5: 9, 10, IIPs. 35: 10, 11Ps. 31: 10, IIPs. 62: 3, 7Ps. 37: 4, 9, 11, 19Tien Geb.: 7, 8, 9Geb. des Heeren: 4, 7Ps. 32: 5Ps. 86: 6Ps, 26: 2tekst: Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de Heere verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou! (1 Kon. 21:3)
In de tuin die bij het paleis in Jizreël hoort, loopt Achab, de koning van Israël. Hij kijkt eens om zich heen. Ja, de tuin die hij hier in Jizreël bij zijn paleis heeft, is groot en mooi. En toch... Achab is niet tevreden. Nee, hij zou zijn tuin zo graag nog groter en mooier maken. Maar dan heeft hij meer grond nodig en dat heeft hij niet. Ja, naast zijn tuin ligt nog wel een stuk grond, maar dat is niet van hem. Dat is de wijngaard van Naboth, iemand die hier in Jizreël woont en ook zijn werk heeft. Als hij die wijngaard zou hebben, zou hij zijn tuin wel groter kunnen maken. Hij zou daar dan groenten op kunnen verbouwen, zodat het een kruidentuin, een moestuin wordt. Weet je wat, als hij dat stuk land nu eens van Naboth koopt, dan kunnen zijn plannen wel doorgaan. Zo loopt Achab daar en ziet zijn nieuwe tuin al helemaal voor zich. Ja, dat zal hij doen. Hij zal die wijngaard van Naboth kopen! Hij zal hem direkt bij zich laten komen.
Een poosje later staat Naboth voor de koning." Naboth", zegt Achab, "ik wil jouw wijngaard hebben, want hij ligt naast mijn tuin en die wil ik groter maken. Zeg maar wat ik je er voor moet betalen. Wil je er een andere wijngaard voor hebben, die beter is dan deze of heb je er liever geld voor? Zeg maar watje het liefste wilt."
Daar staat Naboth. Hij denkt na over de vraag van koning Achab. De wijngaard die de koning wil kopen, heeft de Heere aan zijn familie gegeven, toen de Israëlieten in het land Kanaan kwamen wonen. Iedere stam had toen van de Heere een gebied gekregen, dat verdeeld was onder de families. Zo had iedere Israëliet een eigen plaats gekregen in het land, dat de Heere beloofd had. Daar mochten ze wonen en hun werk doen. Het land bleef echter van de Heere. Hij had dan ook gezegd dat het land, dat ieder kreeg, niet verkocht mocht worden. Wat iemand had gekregen. bleef van hem en zijn familie. En nu wil de koning dat stuk land van hem kopen Dat kan en mag niet. Maar wat dan? Als hij het niet doet. zal de koning misschien wel heel boos worden. Maar als hij het wèl doet, doet hij de Heere verdriet. Dan is hij ongehoorzaam aan het bevel van God. En dat wil en kan Naboth ook niet, want hij heeft de Heere lief en hij wil Hem gehoorzaam zijn, hoe moeilijk dat ook is. Hij kijkt de koning aan en antwoordt hem: "dat late de Heere verre van mij zijn, dat ik de erve mijner vaderen geven zou." Het is alsof Naboth zegt: de Heere beware mij ervoor, dat ik tegen Hem zal zondigen, dat ik Hem ongehoorzaam zal zijn. Het stuk land dat mijn vaderen van Hem gekregen hebben, mag ik niet verkopen. Dan draait Naboth zich om en gaat weg.
Achab blijft achter. Hij is boos. Nee, Achab is er niet blij mee dat Naboth het gebod van de Heere wil gehoorzamen. Hij is boos, omdat hij zijn zin niet krijgt. Nu heeft hij zo'n mooi plan gemaakt en nu kan het niet doorgaan, omdat Naboth niet wil... En dat hij ontevreden is, laat hij ook duidelijk
Er komt iemand binnen. Het is Izebel, de koningin. Ze ziet Achab en ze wil weten waarom hij daar op bed ligt. Achab vertelt haar dat Naboth zijn wijngaard niet wil verkopen. Als Izebel het hoort, kijkt ze Achab aan en spottend zegt ze: "ben jij nu koning van Israël! Als Naboth zijn wijngaard niet wil geven, zijn er toch nog wel andere middelen om hem te krijgen. Zoveel macht heb je toch wel. Kom maar van het bed en ga maar eten. Ik zal er wel voor zorgen, dat jij die wijngaard krijgt." Hoe? Dat vertelt ze niet en Achab vraagt er ook niet naar; dat vindt hij niet belangrijk. Hij is blij dat hij toch zijn zin krijgt, wat er dan ook gebeurt. Hij doet wat Izebel heeft gezegd.
En Izebel? Zij gaat aan het werk. Ze schrijft brieven aan de oudsten en aan de voornaamste mannen van Jizreël. Daarin zegt ze. dat zij een vasten moeten uitroepen voor de inwoners van Jizreëi, zoals er gebeurt als er iemand zwaar gezondigd heeft. Ook schrijft ze dat de oudsten twee mannen moeten huren. Die moeten zeggen dat ze gehoord hebben, dat Naboth God en de koning gevloekt heeft. En, schrijft ze, dan moeten jullie Naboth doden.
De oudsten van Jizreël lezen de brief die Izebel hen gestuurd heeft en... ze gehoorzamen! Toch weten ze, dat de koningin liegt. Maar ze durven haar niet ongehoorzaam te zijn. Dan maar Gods geboden overtreden. De Heere heeft toch gezegd: "gij zult geen valse getuigenis spreken" en "gij zult niet doden."
Ze roepen een vasten uit in de stad Jizreël en vertellen, dat er iemand een verschrikkelijke zonde heeft gedaan. Ook laten ze twee mannen komen die ze veei geld geven. "Jullie krijgen veel geld", zeggen ze tegen hen, "maar dan moeten jullie wel zeggen dat je gehoord hebt, dat Naboth God en de koning gevloekt heeft.
Als alle inwoners van Jizreël bij elkaar zijn gekomen op de plaats waar recht gesproken zai worden, wordt Naboth op een plaats gezet, waar iedereen hem goed kan zien. Dan komt er een man naar voren. "Ik heb gehoord, dat Naboth God en de koning gevloekt heeft". Alle mensen van Jizreël horen het. Zou dat waar zijn? Zou Naboth die grote zonde gedaan hebben? Eén man vertelt dat hij het heeft gehoord. Maar mis-schien heeft hij zich wel vergist. Zou er nog iemand bij zijn geweest, die het ook gehoord heeft? Want als dat zo is, dan is het waar! Dan heeft Naboth werkelijk die grote zonde gedaan. Kijk eens, daar komt nog een man. Ook hij heeft Naboth iets horen zeggen. "Ik heb gehoord dat Naboth God en de koning gevloekt heeft". De mensen van Jizreël kijken elkaar aan. Hoor je dat? Die tweede man vertelt precies hetzelfde als die eerste man. Maar dan heeft Naboth een vreselijke zonde gedaan. Daarvoor heeft hij de dood verdiend. En het is waar, want er zijn twee mensen, die het gehoord hebben. En de Heere heeft gezegd, dat als twee of drie mensen precies hetzelfde vertellen, het waar is. Dat het vilse getuigen zijn, weten de mensen van Jizreël niet. Dat weten de oudsten wel.
Daar staat Naboth. Wat kan en moet hij nog zeggen? Niemand zal hem geloven als hij zegt dat het niet waar is. En dan wordt Naboth ter dood veroordeeld! Onschuldig! En niet alleen hij, maar ook zijn kinderen. Vreselijk is het wat er nu gebeurt. Buiten de poorten van Jizreël worden de onschuldige Naboth en zijn zonen gestenigd.
De oudsten sturen een boodschap naar Izebel en vertellen haar, dat Naboth niet meer leeft. Als Izebel hoort dat haar plan gelukt is, gaat ze naar Achab en vertelt dat de wijngaard van Naboth voor hem is, omdat Naboth niet meer leeft.
Daar gaat Achab. Hij is blij. Hij heeft zijn zin. Hij heeft de wijngaard van Naboth, die hij zo graag wilde hebben toch gekregen. Dat Naboth onschuldig ter dood is gebracht en hij nu een moordenaar is, daar geeft hij niet om. Samen met zijn knechten, Jehu en Bidkar, gaat hij naar de wijngaard van Naboth om die te bekijken. Een poosje later loopt Achab door zijn nieuwe wijngaard.
Plotseling schrikt hij op. Een eindje bij hem vandaan staat een man. Hij is maar eenvoudig gekleed; hij heeft een profetenmantel aan. O, Achab kent hem wel. Het is de profeet El ia, die hem al zo vaak het woord van de Heere verteld heeft. Die hem al vaak ook gewaarschuwd heeft voor de zonde. En Achab voelt diep in zijn hart, dat Elia ook nu weer een boodschap voor hem heeft. O, het liefst zou hij niets met Elia te maken hebben. Het liefst zou hij hem nooit meer zien. Want Achab is een vijand van de Heere, maar ook van Zijn kinderen en knechten. En dat laat hij Elia ook nu duidelijk merken, want hij zegt: "hebt gij mij gevonden, o mijn vijand?"
Elia kijkt de koning aan en antwoordt: "ik heb u gevonden, maar niet om u kwaad te doen of omdat ik uw vijand ben. Want u doet uzelf kwaad door niet naar de Heere te luisteren. U luistert naar uw eigen boze hart". En dan moet Elia een vreselijke boodschap brengen. Achab zal sterven en zoals de honden het Dloed van Naboth hebben opgelikt, zo zullen ze dat ook van Achab doen. En niet alleen Achab, maar heel zijn huis zal gestraft worden. Niemand van zijn kinderen zal er overblijven, omdat Achab doorgegaan is met zondigen en zich van al de waarschuwingen die de Heere hem zond, niets heeft aangetrokken. En nu zal de straf komen. Want de Heere weet ervan, dat Naboth onschuldig ter dood is veroordeeld en gestenigd. Hij wist dat Achab zijn tuin groter wilde maken en boos was, omdat hij zijn zin niet kreeg. Maar Hij wist ook dat Izebel bevel gegeven had Naboth te doden. En daarom zal niet alleen Achab sterven, maar ook Izebel zal een zware straf krijgen. Ze zal sterven en niet eens begraven worden. Als Achab die boodschap hoort, schrikt hij. O, kijk eens! Hij scheurt zijn mantel en trekt een zak aan. Hij eet niets, maar vast. Achab rouwt.
Nee, Achab heeft geen verdriet van zijn zonde. Hij heeft er geen berouw over, dat hij de Heere zoveel verdriet heeft gedaan. Hij is alleen maar bang voor de straf.
En toch... Opnieuw moet El ia naar de koning. De Heere heeft gezien dat Achab zich voor Hem vernederd heeft, dat hij het woord, dat El ia sprak, gelooft. Daarom belooft de Heere dat de straf niet zal komen als Achab nog leeft. De straf zal pas komen als Achab al gestorven is.
Welke begeerte leeft er in jouw hart? Verlang jij ook nog steeds naar alle dingen van deze aarde, net als koning Achab? Of is er in jouw hart dat verlangen, dat Naboth had, die de wil van de Heere wilde doen? Ken jij die begeerte en dat verlangen al om de Heere lief te hebben en naar Zijn geboden te leven?
Vraag of de Heere ook jou wil leren bidden:
Leer mij naar Uw wil te hand'len, 'k Zal dan in Uw waarheid wand'len; Neig mijn hart en voeg het saam tot de vrees van Uwe Naam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994
Mivo -12 | 24 Pagina's