Elia op de Karmel
Kerntekst: Kiest u heden, wien gij dienen zult" (Jozua 24:15m)
"Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na" (1 Koningen 18:21m)
"Zo waarachtig als de HEERE, de God van Israël leeft, voor Wiens aangezicht ik sta...". Voor Achab, de koning van Israël, staat een man. Hij komt met een boodschap van zijn God, de God van Israël. Het is een vreselijke boodschap; er zal geen dauw of regen meer vallen, totdat hij het, op bevel van zijn God, zal zeggen. Als hij dat gezegd heeft, draait hij zich om en gaat weg.
Wie is die man en waarom moet hij die boodschap brengen? Die man heet Elia. Hij komt uit het plaatsje Tisbe, dat aan de andere kant van de Jordaan ligt. De Heere heeft hem naar Achab gestuurd. Want Achab, de koning van Israël, heeft de Heere verlaten. Hij is getrouwd met een heidense vrouw, Izebel, en nu dient hij de god van zijn vrouw, Baäl. Hij denkt, dat die god hem helpen kan. En niet alleen Achab dient die afgod, maar bijna alle mensen in Israël buigen zich voor Baäl neer. Elia is één van de weinige mensen, die die afgod niet dient. En dat is niet omdat Elia van zichzelf beter is. Elia heeft een mooie naam; hij betekent: mijn God is de HEERE. En nu heeft de Heere Elia laten zien, dat Baäl niet helpen kan, maar dat alleen de Heere dat kan. En al zeggen nu ook bijna alle Israëlieten: "Baäl is onze god", Elia mag door genade zeggen: mijn God is de HEERE. Hij alleen kan helpen!
En jij? Wat leeft er in jouw hart? Kun jij de Heere missen? Heb jij Hem nodig bij alles wat je doet? Of lijk je misschien op het volk van Israël, dat de afgoden dient? Elia moet aan Achab gaan vertellen, dat het niet meer zal regenen en dat er ook geen dauw meer zal vallen, totdat hij, de profeet van de Heere, het zal zeggen. Dan gaat Elia weg. Achab heeft wel geprobeerd of hij Elia kon vinden, maar hoe hij ook zocht, Elia was nergens. Wat was dat erg! Want wat Elia gezegd had, gebeurde. Er viel geen druppel regen meer en alles wat groeide, verdorde. De straf die Elia voorzegd had, kwam. En er was niemand, die kon helpen. Want hoe de Israëlieten ook tot Baäl baden en wat voor offers ze ook brachten, het bleef droog. En, gingen de Israëlieten toen de Heere weer zoeken? Zei Achab dat het zijn schuld was, dat het niet regende, omdat hij de Heere niet diende? Nee, Achab wilde niet luisteren, hij verhardde zich, net als lang geleden Farao, de koning van Egypte. En jij? Luister jij naar de roepstemmen van de Heere; die Hij tot jou zendt door Zijn tegenspoeden, als je bijvoorbeeld ziek wordt?
Over de wegen van Israël rijden twee mensen. Het zijn koning Achab en zijn hofmeester, Obadja. Ze zijn op zoek naar nog wat gras voor de dieren van de koning. O, misschien is er nog ergens wat eten te vinden; anders zullen ze moeten sterven van de honger. Na een poosje gaan Achab en Obadja ieder een kant uit. En dan, plotseling, terwijl Obadja over de weg rijdt, staat de profeet Elia, die wel 3,5 jaar lang nergens te vinden was, voor hem op de weg. Obadja moet de koning gaan roepen, want de Heere zal weer regen geven. Nee. niet omdat Achab of het volk van Israël dat verdiend heeft, maar omdat de Heere zo goed is. Zo barmhartig is nu de Heere, dat Hij het volk, dat niet naar Hem wil luisteren, toch nog wil zegenen. En zo zegent de Heere ook ons steeds weer, terwijl wij dat helemaal niet verdienen! Obadja roept de koning en als die Elia ziet, zegt hij: "Zijt gij die beroerder Israëls?" Achab geeft dus Elia de schuld van de droogte. "Nee", zegt Elia, "niet ik ben de schuld, maar u hebt de Heere verlaten en bent de Baäl gaan dienen. En daarom heeft de Heere u gestraft. Maar luister, de Heere zal weer regen geven. U moet alle Israëlieten bij elkaar roepen op de berg Karmel en ook de profeten van Baäl en ook die profeten, waar Izebel voor zorgt. "
Achab gehoorzaamt. En zo staat een poosje later het volk van Israël op de berg Karmel. Kijk, daar aan de ene kant staat Elia, de knecht van de Heere, alleen. Aan de andere kant staan vierhonderd en vijftig profeten van Baäl. Dan begint Elia te spreken. "O", zegt hij tegen het volk, "hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Hoe lang willen jullie nog twee goden dienen? Want jullie denken, dat jullie de Heere en Baäl allebei kunnen dienen. Maar dat kan niet! Jullie moeten kiezen. Als de •Heere God is, dient Hem dan, maar dan ook Hem alleen, en als Baäl werkelijk god is, dient hem dan." En wat zegt het volk? Het blijft stil! Elia krijgt geen antwoord! "Ik ben alleen nog een profeet van de Heere", zegt Elia, "alle andere profeten zijn gedood of hebben zich verborgen. Maar van Baäl zijn er wel vierhonderd en vijftig profeten gekomen. Straks gaan wij, de profeten van Baäl en ik, Elia, een altaar bouwen. Daarop offeren we dan een var, dat is een stier. Die offeren we aan onze god. Maar we mogen ons offer niet zelf aansteken. Onze god moet dat doen. De profeten van Baäl moeten hun god om vuur bidden en ik", zegt Elia, "zal tot de Heere, mijn God, bidden. De god die dan door vuur zal antwoorden, die zelf het offer zal aansteken, zal God zijn. Dat zal de God zijn, Die wij allemaal moeten dienen." Als het volk van Israël dat heeft gehoord, zeggen ze: "Dat is goed. Dat zullen we doen." Elia laat de profeten van Baäl als eerste proberen hun god over te halen om vuur te laten neerdalen. Zij mogen het eerst een var, een stier, kiezen en gaan offeren. Daar gaan ze aan het werk. Er wordt een altaar gebouwd, de var wordt geslacht; alles wordt voor het offer klaargemaakt. En dan gaan de profeten bidden tot Baäl: "O, Baäl, antwoordt ons!" En geeft Baäl antwoord? Komt er vuur?
Hoe hard de profeten ook roepen, er gebeurt niets. Ze springen tegen het altaar op, ze roepen en schreeuwen, maar ze krijgen géén antwoord! Heel de morgen en een gedeelte van de middag zijn ze zo bezig. Het is al halverwege de middag. "Jullie moeten harder roepen", zegt Elia spottend, "want Baäl is een god en misschien denkt hij wel heel diep na en hoort hij jullie niet. Of misschien doet hij iets anders of is hij op reis. Mischien slaapt hij wel en zal hij wakker worden. Elia spot met hen. Baäl is immers geen god; hij kan toch niet helpen! Maar de baälpriesters schreeuwen nog harder. Ja, om ervoor te zorgen, dat Baäl medelijden zal krijgen, gaan ze zichzelf pijn doen; ze snijden zich met messen totdat ze zelfs gaan bloeden. Maar het is allemaal voor niets. Baäl geeft geen antwoord; er komt geen vuur! Dan maakt Elia er een eind aan. De baälpriesters hebben lang genoeg de tijd gehad. Maar Baäl heeft geen vuur gegeven. Baäl kan ook geen vuur geven, want hij bestaat niet! Nu is Elia aan de beurt. Kijk, daar gaat Elia aan het werk. Hij neemt twaalf stenen en bouwt daar een altaar van. Boven op het altaar legt hij hout en daarop de var, die hij in stukken heeft gedeeld. Dan graaft hij om het altaar een geul. Daarna roept hij een paar mannen. Zij moeten vier kruiken met water vullen en die over het offer uitgieten. En dat niet één keer, maar drie keer. Drie keer laat Elia vier kruiken water leeggieten. Bij elkaar zijn dat wel twaalf kruiken water! Het offer is nat, het hout is nat, het altaar is nat en de geul om het altaar staat vol water. Iedereen zal straks kunnen zien, dat de Heere vuur gegeven heeft.
En als dan in de tempel, de plaats waar de Heere woont, de priester offert en bidt, buigt Elia op de berg Karmel zijn knieën en bidt. Nee, Elia roept en schreeuwt niet. Elia bidt heel eerbiedig en het volk van Israël mag luisteren. "Heere, God van Abraham, Izak en Israël, laat het volk van Israël mogen weten, dat U God bent en ik Uw knecht. Antwoord mij, Heere, antwoord mij. Wilt U laten zien dat U werkelijk die God bent, Die alles kan." Nee, Elia bidt niet voor zichzelf. Hij bidt en vraagt of de Heere Zichzelf wil verheerlijken, opdat Hij de eer zal krijgen. Opdat het volk zal zeggen: "De Heere heeft het gedaan!" En wat voor antwoord krijgt Elia? Onmiddellijk na dit gebed schiet een bliksemstraal naar beneden en verteert het offer, het hout, het water. Als een zwart geblakerde massa blijft het altaar daar staan.
Als de Israëlieten dat zien, knielen ze neer en roepen: "De Heere is God, de Heere is God!" Ja nu hebben ze gezien, dat alleen de Heere God is. Wat Baäl niet kan, kan Hij! Maar als de Heere God is, is Baäl geen god. Dan mogen de profeten van Baäl ook niet blijven leven. En dat gebeurt ook, want zij worden allemaal gedood. Elia gaat naar Achab. De Heere zal regen geven, ja, een overvloedige regen. Achab gaat weg naar zijn tent, om te eten en te drinken. O, misschien is hij wel diep onder de indruk geweest. En toch heeft hij zich niet bekeerd tot de Heere. Wat is dat erg! De Heere heeft laten zien, dat Hij God is, maar Achab wil niet luisteren. En Elia? Hij klimt nog hoger de berg Karmel op; zijn jongen gaat mee. En daar, alleen met de Heere, knielt Elia weer neer; hij bidt of de Heere regen wil geven. Zijn jongen moet gaan kijken of hij aan de strakblauwe hemel al wolken ziet. Maar hij ziet niets. Zo knielt Elia wel zeven keer neer. Hij weet het, de Heere kan alleen uit genade regen geven. Dat heeft hij niet verdiend, dat hebben de Israëlieten niet verdiend, dat heeft Achab, die alleen maar aan eten en drinken denkt, niet verdiend. Maar de Heere is goed. Want als Elia's knecht voor de zevende keer is gaan kijken, komt hij terug met de boodschap, dat hij een wolkje aan de lucht ziet, zo groot als de hand van een man. En dan weet Elia het: de Heere heeft zijn gebed verhoord. Er komt regen!
Daar gaat Elia de berg Karmel af naar Achab de koning. Achab moet snel naar huis, want de regen komt. Daar rijdt Achab weg naar zijn paleis in Jizreël. En wie loopt er voor zijn wagen? Elia, de knecht van de levende God. Hij eert de koning van Israël, die door de Heere Zelf tot koning gekozen is om over Israël te regeren. En dan komt de regen. Wat de Heere beloofd heeft, doet Hij ook. Want al wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan en Hij houdt getrouw Zijn Woord. Het volk van Israël moest kiezen. Het hinkte op twee gedachten. Doe jij dat ook nog? Ja, 's zondags ga je twee keer naar de kerk, ook ga je naar de vereniging. En verder? Dien je de Heere door genade al echt met je hart? Want dat vraagt de Heere. Bidt Hem daar maar veel om of Hij je wil leren hoe je leven, hoe je wandelen moet. Het volk van Israël moest kiezen en dat moet jij ook! Elia zei, net als eens Jozua: "Kiest u heden wie gij dienen zult." En dat zegt de Heere ook tegen ons. Dat kunnen we niet uitstellen. Ook jij niet. Want je weet niet of je oud zult worden. Zoek daarom de Heere, terwijl Hij te vinden is, nu is het nog tijd, en roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Want Hij heeft Zelf beloofd, dat die Hem vroeg zoeken, Hem ook zullen vinden. (Jes. 55:6)
Zo jij Zijn stem dan heden (dat is nu!), hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk Woord, verhard je niet, maar laat je leiden! (Ps. 95:4b)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987
Mivo -12 | 24 Pagina's