Eén ding we weet ik
Steven vertelt over de blindgeborene uit Johannes 9. Het is voor Bram allemaal maar onwennig, waar zijn broer het over heeft. Gaat het eigenlijk wel goed met Steven? Moet hij hier iets mee?
“Die website heet Statenvertaling. Heel precies weet ik het ook niet, waarom dat zo heet. Maar het is een soort Bijbel. Het origineel was Grieks. Tenminste, van deel 2.”
“Aha”, zegt Bram. “Juist. Ik wist niet dat er twee delen waren. En waarom dat eh… slijk?”
Steven haalt diep adem. Daarna is het stil. Alleen het zachte geruis van de waterval is te horen.
Dan begint hij weer te praten. “Een aparte ontdekking heb ik gedaan. Er was iemand blind in dat verhaal. Jezus deed slijk op zijn ogen. Hij kon daarna zien, nadat hij zijn ogen had gewassen.”
“Slijk?” vraagt Bram ongelovig. “Bedoelen ze daar niet iets anders mee? Je moet niet vergeten dat het een giga oud boek is.”
“Nee nee”, zegt Steven vlug. “Ik heb het gecheckt. Maar het hele verhaal is… je zou het moeten lezen, je leest het in een minuutje of zes. Ik heb het eerlijk gezegd wel drie keer achter elkaar geluisterd. Het begint al gelijk goed. De groep rond Jezus – dat is de persoon waar het steeds over gaat – vraagt wiens schuld het is dat die man blind is geboren. Of het misschien de schuld is van zijn ouders. Of van hemzelf.” Bij dat laatste trilt zijn stem even. Bram merkt het gelijk op. Het zal toch niet waar zijn dat Steven gaat denken dat het zijn eigen schuld is dat hij blind is?
“Wacht even”, zegt Bram. “Ik zit nog effe na te denken over dat slijk. Zei je nou dat het op zijn ogen ging? Gewoon modder? Dat lijkt…”
“Sterker nog”, onderbreekt Steven hem. “Hij spoog op de grond en maakte daar slijk van. Zo was het.”
Bram wil meteen reageren, maar houdt toch zijn mond. Hij draait zijn hoofd voorzichtig een beetje opzij. Steven schijnt zijn ontdekking bijzonder serieus te nemen. Iets in zijn hou ding zorgt ervoor dat Bram er niet over peinst er grapjes over te maken.
“Maar goed, en daarna moest hij het afwassen. En kon hij zien”, probeert Bram het gesprek voort te zetten. Hij kan er niets aan doen dat het laatste er toch wat wantrouwig uit komt. Hij probeert zich te corrigeren. “Wat zou je van zo’n verhaal kunnen leren, volgens jou? Wat heb je eraan?”
Steven strijkt langzaam het beetje modder in zijn handpalm glad. Hij schijnt na te denken over zijn antwoord. Eindelijk zegt hij: “Ik heb het gevoel dat het echt gebeurd is.”
Bram kan er niets aan doen. Hij schiet in de lach en legt zijn arm over de gebogen schouders van zijn broer. “Kerel toch! We kunnen zo beter maar weer gaan fietsen.”
“Broertje”, zegt Steven nog steeds serieus, “het verhaal is nog lang niet uit. Echt, je moet het lezen. Ik ga het straks thuis gelijk nog een keertje luisteren. Best veel ervan ben ik alweer vergeten. Ik wil alles onthouden. Je hebt geen idee wat er allemaal nog gebeurt nadat hij kan zien. Voor het eerst van zijn leven, hè, vergeet dat niet.”
“Nee”, zegt Bram nu ernstig. “Dat is natuurlijk super heftig. Dat snap ik best. Ik vind het een soort… een beetje treurig dat jij… hoe moet ik dat zeggen… dat juist jij zo’n verhaal hebt gehoord. Omdat de kans natuurlijk heel klein is, dat je… nou ja, dat weet je zelf wel.” Ineens houdt hij zijn mond. Hij voelt spijt. Daar is het weer, dat medelijden met zijn broer. Er zijn duizend dingen die Steven nooit zal doen, en daar is een potje tennissen op zondagavond maar één voorbeeld van. Altijd afhankelijk, hoewel hij gigantisch zijn best doet om zelfstandig te zijn.
“Kom”, zegt hij, op een heel andere toon, met een barstje in zijn stem. “Laten we nu maar weer gaan fietsen.”
Steven staat op. “We hebben het er nog weleens over.” Zijn stem klinkt juist opgewekt, alsof hij zich ergens op verheugt, alsof hij binnenkort iets gaat doen waar hij veel zin in heeft.
Als ze rijden, probeert Bram aan andere dingen te denken, maar zijn gedachten gaan telkens naar het verhaal van Steven. Hij vraagt zich af of ze een Bijbel in huis hebben. Hij weet bijna zeker van niet. Misschien heeft ma er nog eentje liggen van vroeger, gekregen van de lagere school. De kans is klein. Mogelijk ligt hij in een doos met andere herinneringen. Maakt niet uit, hij vindt het verhaal vast wel op internet. Het heeft hem eigenlijk nooit geboeid, van die godenverhalen en zo. Maar nu heeft Steven hem toch wel nieuwsgierig gemaakt.
“Heb jij je huiswerk al af?” vraagt hij, als ze binnen de bebouwde kom rijden. Hij begint aan wiskunde te denken. Op zich lukt het wel, en hij heeft altijd geroepen dat hij het easy vond. Maar dat was meer om tegen Steven op te kunnen. Steven is een kei in wiskunde, eerlijk is eerlijk.
“Ik heb het af, ja”, komt de stem van zijn broer achter hem. “Hé, trouwens, volgens mij hoor ik een lesauto.”
Bram hapt naar adem. Lesauto? Hoe bestaat het! Voorzichtig draait hij zijn hoofd, en kijkt over zijn linkerschouder. Warempel, daar komt inderdaad een auto van de rijopleiding aan.
“Houd je roer recht, hè”, waarschuwt Steven. “Vergeet mij niet.”
“Komt goed”, zegt Bram. Toch houdt hij er beetje rekening mee dat hij zijn hand even moet opsteken naar Meijer. Hij grijnst. Hoe laat zou het ongeveer zijn? Kwart over negen? Het raampje van de Golf zakt naar beneden en Meijer – want hij is het – komt rustig naast hen rijden. Bram werpt een korte blik opzij en steekt zijn hand op.
“Mannen”, zegt Meijer, zijn hoofd iets omlaag om door het raampje naar hen te kunnen kijken. “Ook nog van de mooie nazomeravond aan het genieten?”
“Helemaal super”, zegt Bram. Er zit niemand in de lesauto. Blijkbaar heeft Meijer net zijn laatste leerling thuis afgezet. Bram roept: “Zo, weer iemand effe wat wijzer gemaakt, vanavond?’
“Nee, woensdagavond meestal niet. Ik was op ziekenbezoek bij iemand uit de kerk.”
“Oké”, zegt Bram. “Nou, fijne avond nog. Ik ga weer op het fietspad letten.”
“Snap ik! Tot gauw.”
Ze maken een bocht naar rechts, gaan langzaam rijden en ribbelen over het bruggetje. Nog twee straten.
De lesauto is inmiddels achter een fors flatgebouw verdwenen. Bram voelt achter zich en geeft een klopje op Stevens hand.
“Wat ben je stil, broer. Ik zou denken dat je van de fiets gevallen bent.”
“Nee hoor, gaat prima. Hebben we hier de molen?”
“Exact. Maar hij staat stil. Ik bedoel, de wieken.”
“Nou, de molen zelf waarschijnlijk ook wel. Trouwens, ik zei het toch, dat die instructeur een gelovige man is.”
“Ja, klopt ja, dat had je op internet gevonden. Nu weten we het zeker. Goed om te weten. Voor wat het waard is.”
Geroutineerd brengen ze de tandem tot stilstand en stappen af. Bram zet de fiets in de schuur, terwijl Steven bij het konijnenhok gaat staan. De twee angora’s zijn van Anneloes, maar Steven heeft er minstens zoveel plezier van. Voorzichtig neemt hij een van de beestjes uit het nachthok en strijkt de oren naar achteren. Hij brengt het witte konijntje naar zijn gezicht en duwt het even tegen zijn wang.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 2025
Daniel | 44 Pagina's
