JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Centrale thema's in de Jakobusbrief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Centrale thema's in de Jakobusbrief

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vanaf de 5e eeuw werd Ierland gekerstend. Er ontstond een enorme zendingsijver in het land. Veel zendelingen verkondigden het Evangelie, en doopten de mensen. Volgens een oud verhaal gebeurden er echter merkwaardige dingen...!

"U mag ons dopen, maar we hebben één voorwaarde", aldus enkele Ieren in een gesprek met een zendeling. "Wij willen wel ondergedompeld worden in het water, maar we steken één hand niet in het water. Deze houden we boven water". Wat zat hier achter?

De Ieren wilden graag overgaan tot het christendom en ze wilden zich ook wel laten dopen. Maar ze begrepen goed dat ze dan ook als christen moesten leven. De doop vermaant immers om heilig te leven. Maar dat was nu net het probleem. Ze wilden wel gedoopt zijn, maar ze wilden hun leven niet geheel en al opofferen aan God. Met die ene hand konden ze nog doen en laten wat ze wilden. En dat leek hun wel wat. Toch nog vasthouden aan hun eigen leven. Met andere woorden: God wat en de wereld wat.

De Bijbel leert echter iets totaal anders. Het gaat niet om wat wij mensen willen, maar om wat de Heere wil. Het gaat niet om een eigen idee van de godsdienst. De Ieren wilden wel gedoopt zijn, maar de konsekwenties ervan voor hun levenshouding wilden ze niet.

Jakobus ziet iets dergelijks bij de mensen aan wie hij zijn brief richt. Leer en leven komen niet met elkaar overeen. Maar God vraagt en eist een leven zoals Hij in Zijn Woord openbaart. Daarom moet de mens zich laten gezeggen door dat Woord en dit volkomen gehoorzamen. God vraagt alle liefde van het hart en het gehele leven. Tegen Israël zegt Hij vaak: Zijt heilig want Ik ben heilig.

Heilig leven

Jakobus gaat de jonge christenen vermanen om heilig te leven. Centraal in deze schets staat Jak. 1: 19-27 en Jak. 2: 14-26. Daarin roept hij ze op om "hoorders en daders" van het Woord te zijn en om vruchten van het geloof voort te brengen.

"Hoorder-zijn" betekent luisteren naar het Woord. Het Woord overleggen en eventueel bespreken, maar daar blijft het niet bij. Het Woord moet ook z'n werking doen. Vergelijk de gelijkenis van het zaad. Het zaad wordt gestrooid. Het moet echter ook vruchten voortbrengen. Zo moeten de christenen ook tonen dat ze christenen zijn. Ze mogen niet slechts toestemmers van Gods Woord zijn. Als het daarbij blijft zal er van hun werk niets overblijven als het door het vuur wordt beproefd. Ze mogen ook geen schijngelovigen zijn: mensen die menen godsdienstig te zijn, maar zichzelf bedriegen. Ze tonen wel goede werken, maar ze doen dit om er zelf wat mee te zijn voor de mensen. Ook deze werken zullen het vuur van de beproeving niet doorstaan.

Jakobus bedoelt met "hoorders en daders" de mensen, waar het Woord in de ziel inwerkt door de Heilige Geest en waar het het hele leven gaat beheersen. Dit komt openbaar in de daden. Het zijn de werken, die voortkomen uit een andere bron dan de mens. Ze komen voort uit de Levensbron Christus. Konkreet betekent dit: door het geloof in Christus breken met de wereld en de onreinheid van het hart. Tegelijk is er ook een waken tegen de zonden. Het samengaan van God en de wereld kan immers niet.

(Hfst. 1: 19-27) Jakobus moet de gemeente vermanen omdat de eenheid van "horen en doen" verbroken is. Hoorders moeten daders zijn. In de gemeente werd veel gevonden dat niet overeenkomstig Gods Woord is: twist, gekijf, achterklap, liegen, lasteren, hoogmoed, naijver en verdrukking. Maar deze zonden openbaren dat men God niet vreest en dient.

Wat is er dan waar van het geloof als deze zonden er zijn?

Jakobus stelt als het ware de vraag: gelooft u, zonder dat dit gevolgen heeft in uw leven? Dat kan toch niet? Dan bedriegt u uzelf. Geloof en werken horen bij elkaar.

De Heere Jezus zegt Zelf: "Zalig zijn degenen, die het Woord Gods horen, en hetzelve bewaren" (Luk. 11: 28). In Openb. 22: 14 worden degenen zalig gesproken die "Zijn geboden doen".

vers 19- 20

In zijn vermaning gaat Jakobus wijzen op het Woord. Hij doet dat vol liefde. Hij spreekt de lezers van de brief aan met "mijn geliefde broeders" en vraagt hen te luisteren. Luister naar het Woord. Wees bereid om te luisteren en sta niet gelijk klaar met uw eigen oordeel.

Dat is wel een moeilijke opgave, maar het is noodzakelijk. Men moet naar de vermaning luisteren, want als men toornig wordt, zal men snel geneigd zijn tot wraakneming en schelden. Men gaat zich snel verweren en wellicht dingen zeggen die niet recht zijn voor God. Toorn hoort bij vuilheid en boosheid, bij een onheilige levenswandel. Door zich te verweren kan men geneigd zijn verkeerde dingen goed te praten. Het zondig innerlijk neemt dan de leiding over en dit resulteert in hartstocht, hoogmoed, ijdelheid en zelfbehagen. Maar deze eigengerechtigheid en eigenwijsheid is tegengesteld aan de wijsheid die voor God kan bestaan.

vers 21- 24

Jakobus roept op tot bekering en tot het afleggen van het vuile kleed van de zonde. Het mag niet bij horen alleen blijven. Horen zonder doen is verkeerd. De mensen moeten alle boosheid afleggen. De kanttekeningen noemen hier 1 Petr. 2: 1 als voorbeeld: "Zo legt dan af alle kwaadheid, en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid, en alle achterklappingen; ...". Het beluisterde Woord moet door de kracht van de Heilige Geest vruchten voortbrengen in hun leven. Zoals een plant sappen opneemt en vruchten voortbrengt, zo moet een christen uit Christus leven en goede werken voortbrengen. Hij moet een dader van het Woord zijn. Het gevaar is aanwezig om alleen

Het gevaar is aanwezig om alleen het Woord te horen. Zo deden de Farizeeërs: ze hoorden het Woord, bestudeerden het Woord, en ze meenden zelfs het Woord te doen. Maar de inhoud van hun doen is anders dan God bedoelt. De Heere Jezus beklaagt en waarschuwt hen. "Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden zijn der mensen; want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen..." (Mark. 7: 7, 8a).

Jakobus vergelijkt een hoorder die geen dader is met een persoon die voor de spiegel staat. Even kijkt hij naar zijn spiegelbeeld en als hij weggaat is hij het beeld kwijt. Even luistert hij naar de wet Gods, maar deze wordt snel weer vergeten. Het Woord laat geen indruk achter en heeft geen kracht in het leven. Het oordeel van God over het leven wordt niet onderschreven.

vers 25-27

Totaal anders is het met de hoorders die wel daders zijn. Ze bukken zich neer om iets goed te bestuderen. Ze buigen zich over het Woord en zien de heerlijkheid van de wet Gods (Ps. 119). Dat Woord eist hen op en ze verlangen haar te volbrengen. De inzettingen van God worden een vermaak om te doen. Deze daden gaan gepaard met de liefde van het hart. Vrijgemaakt van de wet der zonde door Christus mag gedaan worden wat de Heere vraagt. En wat uit liefde gedaan wordt, is niet zwaar om te doen. Jakobus dringt door tot de kern: is er liefde? Uiterlijk kan er veel gedaan worden, maar hoe zit het met het hart? De liefde van het hart mag niet tegengesproken worden door de daden. Wie zegt vroom te zijn en zijn tong niet in toom weet te houden, bedriegt zichzelf. Jakobus wijst erop dat de "zuivere

Jakobus wijst erop dat de "zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader" gelijk is aan: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking. Het barmhartigheid bewijzen aan de naaste, moet niet alleen beleden maar ook uitgedragen worden door onder andere het bezoeken van weduwen en wezen.

Geloof en werken (Hfdst. 2:14- 26)

Na zijn vermaningen in het eerste hoofdstuk gaat Jakobus in vers 14 van het tweede hoofdstuk verder met de verhouding tussen geloof en werken. Hij wordt echter nog scherper. Geloof en werken horen bij elkaar. Maar wat wordt er dan bedoeld met "werken"? Paulus zegt in Rom. 3: 28 dat door de werken der wet niemand rechtvaardig wordt. Jakobus zegt echter dat zonder de werken niemand zalig wordt. Dit lijkt tegenstrijdig, maar is dit het ook? Paulus belicht de werken vanuit een ander gezichtspunt dan Jakobus.

Paulus heeft het over het verdienen van de zaligheid door de werken.

Dat is onmogelijk. Met geen enkele goede daad is de zaligheid te verdienen. De Farizeeërs dachten door wetsonderhouding zalig te kunnen worden. Maar dat kan nooit. Alleen door het geloof in Jezus Christus zijn we rechtvaardig voor God.

Paulus wijst dus de verdienstelijkheid van de werken af.

Dat betekent echter niet dat er geen goede werken gedaan moeten worden!

Jakobus heeft het echter niet over de verdienstelijkheid van de werken. Hij heeft het over de werken die voortkomen uit het geloof. Het zijn de geloofsdaden die gedaan worden uit dankbaarheid voor de verkregen verlossing (zie H.C. vr/antw. 90 en 91). Jakobus zegt als het ware: wie in Christus gelooft en uit Hem leeft, zal zeker de werken tonen. Wie dat niet doet, heeft geen waar geloof, want het geloof komt tot uiting in de werken.

Het is onmogelijk dat het geloof in God geen gevolgen heeft in het dagelijkse leven. Mensen kunnen hoog opgeven van hun geloof, maar als er geen werken zijn dan is het geloof dood.

Vers 14-20

Vers 14 begint direkt met te vragen: "Wat nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt dat hij het gelooft heeft en heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zaligmaken?" In deze vragen zit het antwoord al besloten: dat nut is er niet. Met andere woorden: het geloof werkt niet, het geloof is dood. Als het geloof niet meer is dan verstandelijke kennis, als het niet het hele leven doortrekt, dan is het geen waar geloof. Want het geloof bete- kent ook een leven in Zijn dienst.

Vers 16 geeft een duidelijk voorbeeld. Een behoeftige broeder of zuster wordt niet verzadigd door een wens. Daarmee wordt hij of zij nog niet voorzien in de noodzakelijke behoeften als voedsel en kleding. De wens op zichzelf heeft geen kracht en helpt niet. De behoefte blijft. De wens heeft geen nut. Zo is het ook met het geloof. Zonder de werken heeft het geloof geen nut, dan is het geloof dood. Het is onmogelijk dat iemand zegt te geloven in een enig God, zonder dat dit gevolgen heeft in zijn leven (vs 19). De duivelen geloven ook dat God een enig God is, en zij sidderen. Zo helpt het niet als temidden van een wereld van veelgodendom de mensen wel belijden dat de Heere alleen God is, en als het verder dan zeggen niet komt. Ze bereiken er de verlossing niet mee. Het is hun niet tot nut. Het verstandelijk aannemen brengt de zaligheid niet. Er moeten vruchten getoond worden. Zegt Jakobus hier dan toch dat de

Zegt Jakobus hier dan toch dat de mens rechtvaardig wordt door zijn werken? Nee. Jakobus laat zien dat er allerlei boosheid leeft in het hart. Deze kan de mens nooit zelf uit z'n leven bannen. Alleen het Woord van God maakt zalig: het geloof in Christus Jezus. Alleen door Hem is men rechtvaardig voor God en kunnen er werken gedaan worden en kan er tegen de zonde gestreden worden. En dat geloof in Christus heeft alles te maken met gehoorzaamheid.

vers 20- 26 Twee voorbeelden gebruikt Jakobus

Twee voorbeelden gebruikt Jakobus om duidelijk te maken dat geloof en werken samen gaan: Abraham en Rachab. Beide geloofden wat God tot hen sprak en zij gehoorzaamden aan Gods bevel, dwars tegen al het zichtbare in. Het geloof deed hen handelen: Abraham ging offeren en Rachab verborg de verspieders. Zij hoorden het Woord, geloofden het Woord en gehoorzaamden het Woord. En met dit laatste worden de werken bedoeld. Het geloof werd zichtbaar in de werken. Toen Abraham in geloofsgehoor

Toen Abraham in geloofsgehoorzaamheid deed wat de Heere eiste, zei Hij tegen hem: nu weet Ik dat gij godvrezend zijt. De werken lieten zien dat het geloof oprecht was.

"En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend". En ook Rachab heeft door haar werk betoond dat haar geloof een waar en rechtvaardig geloof was (zie kanttekeningen, Hebr. 11: 31).


19 Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn; 20 Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet.


21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zaligmaken.

22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende.

23 Want zo iemand een hoorder is des Woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel;

24 Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was.


25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergefelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen.

26 Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.

27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelven onbesmet bewaren van de wereld.

vs. 22: Matth.


14 Wat nuttigheid is het, mij'n broeders, indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zaligmaken ?

15 Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zoudenhebbenaandagelijksvoedsel;

16 En iemand van u tot hen zou zeggen: Gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat?

17 Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelven dood.

18 Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt het geloof, en ik heb de werken. Toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen.

19 Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen.

20 Maar wilt gij weten, o ijdel mens, dat het geloof zonder de werken dood is?


21 Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, als hij Izak, zijn zoon, geofferd heeft op het altaar?

22 Ziet gij wel, dat het geloof mede gewrocht heeft met zijn werken, en het geloof volmaakt is geweest uit de werken?

23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest.

24 Ziet gij dan nu, dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof?

25 En desgelijks ook Rachab, de hoer, is zij niet uit de werken gerechtvaardigd geweest, 'als zij de gezondenen heeft ontvangen, en door een anderen weg uitgelaten?

26 Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood.


Literatuur

Van Ruitenburg, P., De algemene brief van de apostel Jacobus, Daniël 36ste jrg. nr. 19.

Landelijke Commissie Jeugdkontakten, Jakobus, Handreiking nr. 22 Bijbelverklaringen van Matthew Henry, Joh. Calvijn, Dachsel e.a.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1993

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. Centrale thema's in de Jakobusbrief

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1993

Mivo +16 | 24 Pagina's