2. Wat omvat de voorzienigheid van God?
Het gebied waarover de voorzienigheid van God gaat is groot en uitgebreid.
Alles wat geschapen is staat onder de macht en het bestuur van God. De H.C. noemt hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen. De NGB gaat voornamelijk in op Gods voorzienigheid met betrekking tot goed en kwaad.
De hemel, Gods woning
Gods voorzienigheid gaat dus in de eerste plaats over de hemel. Het is de plaats waar God Zelf woont, waar Hij Zijn troon heeft gevestigd (Ps. 103: 19). Deze plaats wordt door de Heere in stand gehouden en bewaard in al de heerlijkheid en luister.
Maar behalve dat de hemel Gods woning is, is het ook de plaats waar de engelen en de gezaligden wonen. God onderhoudt hen en zorgt ervoor dat zij Hem op een volmaakte wijze dienen, in Zijn gemeenschap mogen leven en de zaligheid mogen genieten.
De sterrenhemel
Onder Gods zorg voor de hemel valt ook de sterrenhemel: zon, maan en sterren. God doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden (Matth. 5: 45), Hij heeft de maan gemaakt tot gezette tijden (Ps. 104: 19) en het getal van de sterren telt Hij en Hij kent ze bij name (Ps. 145: 4).
De aarde
In de derde plaats gaat de voorzienigheid van God over de aarde. De aarde als planeet zweeft in een oneindige ruimte. Toch blijft zij vast, want zij wordt door Gods hand gedragen (Job 26: 7).
Ook op de aarde wordt alles onderhouden en bestuurd door Hem. De H.C. geeft een opsomming van zaken die daar o. a. onder vallen. Opmerkelijk is dat er dan een aantal zeer "alledaagse" dingen genoemd wordt.
Loof en gras (Ps. 104: 14), regen en droogte (Amos 4: 7), vruchtbare en onvruchtbare jaren (Hos. 2: 20,21), spijs en drank (Ps. 145: 15,16) vallen onder de besturing van God. God laat het gras groeien zodat de dieren zich kunnen voeden. God laat het regenen zodat het koren niet verdroogt maar ook zo dat er overstromingen plaats vinden. God bepaalt de mate van vruchtbaarheid zodat er in Egypte eerst zeven vruchtbare en toen zeven onvruchtbare jaren kwamen.
Gods bestuur gaat ook over ziekte en gezondheid (Job 5: 18).
Hiskia werd ziek, maar werd op zijn gebed door God genezen (Jes. 38). De Israelieten in Egypte bleven gezond terwijl God de Egyptenaren tijdens de zesde plaag met zweren en blaren bedekte.
Ook de hoeveelheid bezit van een mens wordt door de Heere bepaald, de Heere maakt arm en maakt rijk (1 Sam. 2: 7 ; Spr. 22: 2).
Zo blijkt dat Gods bestuur over alle dingen gaat. Ook over, in ons oog misschien, niet noemenswaardige zaken. In Mattheus 6 spreekt de Heere Jezus over musjes, kleine nietige beestjes, en over de haren van ons hoofd, waarvan er niet een van ons hoofd valt zonder dat God het wil. De NGB haalt deze laatste tekst aan om daarmee de gelovigen te wijzen op het feit dat er voor de Heere niets te gering is om te besturen. God kan met kleine dingen zelfs grote zaken uitvoeren. Toen Aaron op Gods bevel op het stof van de aarde sloeg en dit veranderde in luizen zeiden de Egyptische tovenaars: "Dit is Gods vinger!" (Ex. 8: 19).
Goed en kuwaad
De NGB legt een ander accent dan de H.C. met betrekking tot de omvang van de voorzienigheid van God. Daar wordt deze toegespitst op het bestuur van God over goed en kwaad.
God is de Gever van al het goede. Jacobus zegt in zijn zendbrief: "Alle goede gave en alle volmaakte gifte is van boven, van de Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering" (Jac. 1: 17). En hoe vaak wordt er in de psalmen Gods goedheid en zegen niet geprezen. Als we ons realiseren dat de mens door de zonde de dood verdiend heeft is alles wat we meer krijgen goedheid van God.
Dat God het goede bestuurt is dus duidelijk. Maar regeert de Heere ook over het kwade ?
Ja, zegt de Bijbel. In Jes. 45: 7 zegt de Heere: 'Ik formeer het licht en schep de duisternis; lk maak de vrede en schep het kwaad, Ik de HEERE, doe al deze dingen. Bij deze tekst wordt verwezen naar Amos 3: 6 : Zal er een kwaad zijn in de stad dat de Heere niet doet ?
Uit deze teksten blijkt dat de Heere ook het kwade, namelijk de straf en het oordeel op de zonde, bestuurt.
Maar er is nog een ander soort kwaad, namelijk het zondigen zelf, het overtreden van Gods gebod. En ook daarover gaat Gods voorzienigheid.
De zonde kan door God worden verhinderd (Gen. 20: 6), maar ook worden toegelaten (Ps. 81: 13). God geeft ook de gelegenheid om te zondigen. Hij kan dat doen om de mens te beproeven (Jozef, die verleid wordt door de vrouw van Potifar) en hem daardoor te versterken in het geloof of om hem juist daardoor te bestraffen (Davids overspel met Bathseba, 2 Sam. 11).
Maar het belangrijkste is dat God de zonde, tegen haar bedoeling in, zo bestuurt dat ze dienstbaar is aan de uitvoering van Zijn raad en de verheerlijking van Zijn naam. Jozef zegt het tegen zijn broers (Gen. 50: 20) : "Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht".
De gedachte zou kunnen ontstaan dat de Heere dan ook de oorzaak van de zonde moet zijn. Daar gaat de NGB fel tegen in:
God is niet de schuld, noch de Auteur van de zonde. God is een heilig God, Die de zonde straft en haat (Job 34: 10 ;
1 Joh. 1:5). Ondanks dat God de zonde toelaat en besluit dat de mens zondigt, (Farao's hart werd door de Heere verstokt, Ex. 9. 12) blijft de mens ten volle verantwoordelijk voor de zonde die hij doet. God schiep wel de mogelijkheid om te zondigen, ook de omstandigheden ervoor, maar Hij schiep niet de werkelijkheid van de zonde. De zonde wordt door de mens zelf bedreven en God zal hierover ook Zijn oordeel laten gaan. Guido de Bres. de opsteller van de NGB. heeft voorzien dat het "logische"
Guido de Bres. de opsteller van de NGB. heeft voorzien dat het "logische" denken van de mens hiertegen in opstand zou komen. Daarom waarschuwt hij om niet te proberen Gods voorzienigheid te door
Daarom waarschuwt hij om niet te proberen Gods voorzienigheid te doorgronden of te begrijpen. In de NGB worden we aangespoord om. als leerjongeren van Christus, alleen datgene te leren wat Hij aanwijst in Zijn Woord. De dingen die ons verstand te boven gaan moeten wij niet curieuselijk, dat wil
De dingen die ons verstand te boven gaan moeten wij niet curieuselijk, dat wil zeggen nieuwsgierig, onderzoeken: God is groot en wij begrijpen het niet (Job 36: 26).
In 1637 schreef Samuël Rutherford een brief aan John Stuart. Deze brief, evenals andere brieven van hem, zijn bewaard gebleven en opnieuw uitgegeven door Den Hertog BV te Houten. In het gedeelte van de brief dat hier is afgedrukt, komt Gods voorzienigheid ter sprake.
Suggesties Probeer delen uit deze brief te verwerken in de inleiding. Probeer de volgende vragen te beantwoorden en te verwerken in de inleiding. Deze vragen kunnen ook in gespreksgroepen worden behandeld (zie tevens pag. 22 en 23) 1. In welk verband haalt Rutherford Jes. 28: 16 aan en wat wil hij hiermee zeggen? 2. Wat is volgens Rutherford het doel van Gods leiding in het leven, ook van de tegenslagen als "schipbreuk, verliezen enzovoort"? 3. Rutherford zegt aan het eind dat het belangrijk is gewillig de Heere te volgen. Welke adviezen geeft hij daarbij? 4. Heeft de mens volgens Rutherford een eigen vrije wil of niet?
Aberdeen, 1637 Zeer geachte heer, Genade, barmhartigheid en vrede worde u geschonken. Gescheiden van mijn kudde en om Christus' wil een gevangene in Aberdeen, zie ik uit naar een brief van u. U moet het niet ongerijmd vinden dat uw reis naar New England zo'n teleurstelling is geworden: ik ben er waarlijk bedrukt onder. Toch weet ik dat wij met geen zwijgende voorzienigheid te doen hebben, maar met een waardoor onze Heere Zijn wil aan u openbaart, al is Zijn bedoelen u nu nog niet goed duidelijk. Hoe het ook zij, Hij Die over de watervloed gezeten heeft, heeft u Zijn wonderbaarlijke goedertierenheid getoond in de grote diepten. Ik weet dat uw tegenslag groot is en uw hoop nagenoeg vervlogen. Maar vriend, ik druk u op het hart de hindernissen van hcmclswcge niet verkeerd uit te leggen. Ik houd mij overtuigd dat u in uw innerlijk het oog op de voetstappen van de kudde richt, om te weiden bij de tenten der herderen en te wonen bij Hem Die uw ziel liefheeft; dat het uw verlangen is in de woestijn te blijven waar de vrouw voor de draak wordt beveiligd (Open'b. 12:14). En aangezien dit uw begeren is, vergeet dan niet dat een arme gevangene van Christus u heeft gezegd dat die reis, die als het ware een onvoldragen vrucht was, voor u nog zwanger zal gaan van barmhartigheid en vertroosting; ja, ze zal u een welgeschapen zoon baren voor wie de Heere zal zorgen. Wacht dan in stilheid af: 'wie gelooft, zal niet haasten' (Jes. 28:16). Ik hoop dat u al naar Gods bedoelen hebt gevraagd en wat verder Zijn wil is met betrekking tot uw terugkeer. Geliefde broeder, wat de Heere ook met u doen mag, het zal uiteindelijk vertroosting uitwerken en Hij zal Zich verheerlijken in uw verdrukking. En zou u zich een beter werk kunnen wensen? Deze brede stroom moest u op uw doorreis naar de hemel oversteken; het was opgetekend in het boek dat voor Zijn aangezicht is. Kus dan Zijn wijs en onfeilbaar voorzienig bestel. Laat uw moed en blijdschap in de Heere door het oordeel van mensen (die slechts de buitenkant van de zaken zien en dat zelfs nog ternauwernood) er niet minder om wezen. Al ziet uw geloof slechts de schaduwzijde van de voorzienigheid Gods, er is ook een lichtzijde die God aan u zal tonen. U moet leren meer op Christus te zien dan op Zijn kastijden, meer op Hemzelf en Zijn beloften dan op Zijn bedreigingen. Tegenslagen en teleurstellingen hebben niet het gezag van de canonieke Schrift. De strijd om het Beloofde Land in te gaan scheen Gods belofte toe te roepen: 'Gij liegt.' Maar al zou de Heere bij wijze van spreken op een strohalm rijden, Hij zal in het zadel blijven. 'Want wij weten, dat degenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede' (Rom. 8:28). Dus werken schipbreuk, verliezen, enzovoort mede ten goede van hen die God beminnen. Ik besluit hieruit dat verliezen, teleurstellingen, kwaadsprekerij, het kwijtraken van vrienden, huizen of vaderland, allemaal middelen in Gods hand zijn om uit wat u ook wedervaart, het goede voor u te bereiden. Denk toch niet dat God u als een harde, strenge, liefdeloze vader behandelt, omdat het niet aangenaam is. Als Gods heilige wil in uw verlangens blaast, is het het beste nederig de zeilen te strijken en onze Heere gewillig te volgen waar het Hem behaagt heen te gaan. Het is een kwestie van zelfverloochening om te doen alsof u geen wil hebt, maar deze in volkomen overgave aan Hem hebt overgedaan. Zijn wil in de plaats van de uwe te doen is niet alleen ware heiligheid, maar het geeft u ook rust en vrede. Nu weet u nog niet wat de Heere met dit alles wil bewerken, maar dat zult u straks begrijpen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991
Mivo +16 | 24 Pagina's