JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Groens politieke loopbaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Groens politieke loopbaan

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1840 begon Groens politieke loopbaan. Door de definitieve afscheiding van België was er een grondwetswijziging nodig. In verband met deze aanstaande wijziging, schreef Groen zijn "Bijdrage tot herziening der grondwet in Nederlandschen zin". Op grond hiervan benoemden de Provinciale Staten van Holland hem later tot afgevaardigde voor hun gewest in de Tweede Kamer. Daar kreeg Groen te maken met zijn oude studievriend Thorbecke, die als leider der liberalen voor verregaande hervorming van de grondwet pleitte. De voorstellen van Thorbecke gingen Groen veel te ver. In dit verband is Groen wel eens conservatisme (= behoudzucht) verweten, alsof hij tegen elke verbetering en verandering zou zijn. Groen was echter tegen het uitgangspunt van het liberalisme, namelijk de idee vanuit de Franse revolutie dat in principe de macht bij het volk vandaan komt (volkssouverreiniteit). Daarom keerde hij zich principieel tegen het liberalisme! Dat hij niet conservatief te noemen is, bewijst zijn voorzitterschap van de "Vereniging tot opheffing van de slavernij in onze kolonies". Ook was hij één van de oprichters van de eerste woningbouwvereniging in Den Haag die zich ten doel stelde de slechte woningtoestanden te verbeteren. Zelfs de "Verklaring van de rechten van de mens" kon grotendeels zijn instemming hebben. Wel merkte hij hierover op: "De fout van de revolutie was dat deze rechten van hun oorsprong zijn losgemaakt. Wat de revolutie voorspiegelt, groeit alleen op christelijke bodem".

 


De Kiezers worden ook thans dringend verzocht, om bij de nieuwe stemming voor een lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal, op aanstaanden Dinsdag 12 Augustus, niet te verflaauwen in hunne ijver, maar opnieuw in grooten getale hunne stem uit te brengen op Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER, den uitstekenden, echt Nederlandschen Staatsman, den trouwen Vriend van Koning en Vaderland. Het groot aantal stemmen, vroeger reeds op dien Heer uitgebragt, maakt thans alle verdere aanbeveling overbodig. KlEZERS! Stemt opnieuw Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER. Zegt het voort.

Verkiezingsbiljet augustus 1856


 

In de Kamer (1849-1857) stond Groen vrijwel geheel alleen. Enerzijds waren er de liberalen en anderzijds de conservatieven. Hij werd daarom weleens spottend genoemd de "veldheer zonder leger". We moeten wel bedenken, dat de staatsinrichting toen anders was dan tegenwoordig. Er werd een censuskiesrecht gehanteerd. Dat hield in dat alleen degenen die veel belasting betaalden, mochten stemmen.

In de praktijk betekende dit, dat in die jaren nog geen 2% van de bevolking mocht stemmen. Te begrijpen dat Groen zo weinig "achterban" had en vaak een beroep deed op het "volk achter de kiezers". Met de uitbreiding van het kiesrecht kwamen er meer "anti-revolutionaire kamerleden" Groen steunen in zijn strijd.

Groens hoofdstrijd in de Kamer was gericht op het behoud en herstel van Nederland als christelijke staat. Vanuit de geschiedenis was Nederland immers een christelijke natie. De Nederlandse staat is ontstaan vanuit de Reformatie in de zestiende eeuw. In de visie van Groen behoorden kerk en staat nauw aan elkaar verbonden te zijn. De Overheid had als taak de kerk te beschermen (art. 36 NGB). Groens denken is sterk theocratisch getint en in deze toont hij zich een navolger van Calvijn. Vooral toen het Réveil in Nederland bloeide, had Groen nog goede hoop op herstel van het christelijk karakter van ons land. Als de kerk zich maar wilde binden aan de belijdenis, en als het onderwijs overeenkomstig Gods Woord was, dan zou het toenemende verval kunnen worden tegengegaan.

Bij zijn strijd op de diverse terreinen voor een christelijk Nederland, had Groen ook te strijden met andersdenkenden in eigen kring. Bij velen heerste een wat lijdelijke houding, waarbij men zich vaak beriep op Christus' woorden: "Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld". Groen merkte hier eens over op: "Zeker niet van deze wereld, maar wel in deze wereld en daar heeft het zijn zegenrijke arbeid te verrichten, ook in staatkundig opzicht". Zo wilde hij zijn geestverwanten de ogen openen om hun taak als evangeliebelijders te verstaan. Eens merkte hij op: "De Kerk is geroepen het licht en het zout en de zuurdesem der wereld te zijn. Het past haar uit eigen beweging voor het Evangelie haar gezag en invloed te dingen, opdat de geboden Gods nageleefd worden". Zo deed Groen een appèl op de "stillen in den lande" om zich niet van de wereld af te zonderen!

In een brief aan Willem de Clercq lezen we: "Velen dergenen, die de Waarheid in Christus kennen, leven geheel voor hun zelve, alsof er geen rijk der genade bestond, dat uitgebreid moet worden. Over velen is in het staatkundige overal een diepe slaap gevallen; zij zien niet, dat het hele gebouw waggelt. Zalig zij, die waken. En is het duister rondom ons, bij God is het licht en heil hem, die dat, wat hij als waarheid heeft leren kennen, verkondigt, in welk vak het zij". Zo wordt nog eens duidelijk zichtbaar wat Groen bedoelt met zijn woorden: "Een staatsman niet, een evangeliebelijder". Het is een voortdurend pleiten voor de rechtmatige aanspraken van het geloof in het maatschappelijk leven. Vanuit de privésfeer treedt men hiermee in de openbaarheid!

Groens' strijd op politiek terrein voor behoud en herstel van het christelijk karakter van de Nederlandse staat richtte zich vooral op het onderwijs. Het was de schoolstrijd waar Groen als politicus zich het meest aan heeft gegeven. Ook op dit gebied bleek duidelijk de theocratische visie van Groen van Prinsterer. Hij was tegen een bijzondere christelijke school en vóór de openbare school!

Nederland zag hij als een vanouds christelijke natie. Daarom wenste hij openbare scholen waar dan het christelijk karakter voluit gehandhaafd blijft. Anders zou een groot deel van de Nederlandse jeugd niet meer in aanraking komen met de Bijbel. De secularistate zou juist daardoor worden bevorderd. Zijn ideaal was de openbare (algemene) christelijke school. Wel zag Groen spoedig in, dat één school, zowel voor protestanten als katholieken, onmogelijk was. Hij stelde de zogenaamde facultatieve splitsing voor. De ene algemene christelijke school bleef, maar in Brabant zouden dat katholieke scholen zijn, op de Veluwe protestantse en in Amsterdam konden er zelfs Joodse scholen zijn.

In de loop van de schoolstrijd heeft Groen dit ideaal noodgedwongen moeten opgeven. Het was voor Groen een bittere pil toen in 1857 een geestverwant van hem, Van der Brugghen, met een wetsvoorstel kwam waarin de openbare staatsschool die vrijwel "neutraal" zou zijn als "normaal" werd aangeduid. Het wetsvoorstel werd met 47 tegen 13 stemmen aangenomen. Groen was zo teleurgesteld dat hij op staande voet ontslag nam. Zo wilde hij ook een signaal van zijn grote bezorgdheid afgeven. "Wat wij hier meemaken", sprak hij, "is het meest beslissende moment in ons staatkundig bestaan sinds eeuwen, ingrijpender dan wat in 1795 of 1848 is voorgevallen. De christelijke staat wordt verlaten en de geseculariseerde, straks de humanistische staat ingevoerd. De gevolgen daarvan zullen ernstig zijn, misschien niet aanstonds, maar zeker op den duur. Het Nederlandse volk wordt aan verderfelijke invloeden prijsgegeven".

 


Mevr. Groen voelde zich bij de eenvoudigen meer op haar gemak dan in de hofkringen, waar zij zich vanwege de positie van haar man weleens moest vertonen. Aan Marianne van Hogendorp schrijft zij: "De koningin ziet zoo mager en bleek, dat het de levendigste tegenstelling maakt met die mooye kleeren en schitterende juweelen; alles is immers ijdelheid, als men ook in zulk een stand nog geen gezondheid kan kopen".


 

Pas in 1862 keerde Groen in de Kamer terug, waar hij nu onder de gewijzigde omstandigheden pleitte voor de vrije oprichting van bijzondere scholen. Voor Groen was de situatie nu duidelijk gewijzigd. Hij schreef: "Lange tijd heb ik vastgehouden aan de mogelijkheid dat, althans aan de belijdenis van den levenden God, in Nederland eenige voorrang zou worden verleend. Sedert 1862 niet meer. Bij mijn terugkeer in de Tweede kamer heb ik den godsdienstloze Staat aanvaard. De godsdienstloozen zeg ik, niet den anti-christelijken Staat. Den onzijdigen Staat, die alle kerken gelijkelijk beschermt". Tevens eiste hij nu voor openbare scholen strikte neutraliteit. Op de openbare staatsschool mocht beslist geen anti-christelijk onderwijs gegeven worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Mivo +16 | 28 Pagina's

2. Groens politieke loopbaan

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Mivo +16 | 28 Pagina's