JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het Licht scheen ook voor Frits

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Licht scheen ook voor Frits

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Kerstverhaal)

Al neuriënd fietste Penninga naar huis. Ziezo, dat zat er weer op voor vandaag. De vrachtwagen stond veilig en wel in de garage. De baas was tevreden, omdat al het vrachtgoed keurig en vlot was afgeleverd, dus nu gauw naar moeder, de vrouw, die wel met een heerlijk kopje koffie zou zitten wachten. Tjonge, het werd toch al knap koud. Maar ja, wat wil je, al bijna half december! "Zo", dacht Penninga, "Nu nog een klein stukje, en dan zie ik tussen de bomen het rode schijnsel al van het elektrische theelichtje, waarop om deze tijd niet de thee- maar de koffiepot staat."
Helaas was het deze keer toch een teleurstelling, want er was helemaal geen licht te zien. Niet van 't theelichtje, maar ook brandde de lamp van de woonkeuken niet. "Hé", dacht de vrachtwagenchauffeur, "wat zullen we nu beleven? Moeder zo laat naar het dorp? Maar Frits dan - die moest toch al lang uit school zijn? Daar moet ik het mijne van hebben!"
De laatste honderd meter trapte Penninga flink door, om gauw te weten te komen wat er aan de hand was. Terwijl hij z'n fiets in de schuur zette, flitste het door zijn hoofd: "Hé, ik zong daarnet een kerstlied, geloof ik. Ja, een kleine twee weken, dan is het alweer zover."
Even liep hij het huis om. Nee hoor, overal donker. Dan maar gauw de sleutel pakken, en eens kijken of de kachel het nog wel doet! Even later stapte Penninga de keuken binnen, deed het licht aan, en zag toen meteen de brief op tafel. Op de achterkant van een giro-enveloppe stond haastig gekrabbeld: 'Ben zojuist opgebeld. Er is iets met Frits. Hij ligt in het ziekenhuis. Kom ook direct daarheen. Moeder.
Vreselijk ongerust maakte Penninga dadelijk rechtsomkeert. Frits! Hun enige jongen, die nu al vol plannen zat om later piloot te worden. Wat zou er toch met hem gebeurd zijn...? Vergeten waren de koffie en de warme kachel - de vrachtwagenchauffeur zat al weer op de fiets, terug naar het dorp. Gauw aan de baas vragen of hij even de wagen mocht gebruiken.
Tien minuten later zat Penninga weer achter het stuur. De baas had hem meteen zijn eigen auto aangeboden, toen hij hoorde dat zijn chauffeur naar het ziekenhuis moest. "Laat die grote wagen maar staan, neem mijn wagen maar", had hij hartelijk gezegd. Nu hij op weg was naar het ziekenhuis kreeg hij het hoe langer hoe benauwder. Wie weet, hoe hij zijn arme jongen aan zou treffen. Onwillekeurig zette hij de radio aan. Misschien zei de nieuwsdienst wel iets - 't was al over zessen. Toen 't geluid doorkwam, zei de omroeper: "Het volgende lied, dat lied, dat voor u gezongen zal worden, is het kerstlied: "Een licht zo groot zo schoon, gedaald van 's hemels troon."
Had hij datzelfde lied zojuist niet gezongen, toen hij naar huis fietste?
Terwijl 't blind gezicht
Van 't heidendom verlicht
En Isrel zal verhogen.
En terwijl zijn handen zich om het stuur klemden, bad Penninga: "Heere, U weet wat er met Frits aan de hand is. Wilt U zijn leven sparen. O, Heere help ons alstublieft...."

In de kinderzaal van het ziekenhuis ligt Frits Penninga. Hij ligt er nu al een week. Straks is het bezoekuur. Dan komen z'n vader en moeder - dan zullen ze over dat vreselijke praten, waar hij nu al de hele tijd aan ligt te denken.
Z'n gedachten gaan terug naar verleden week, toen hij gezond en wel met zijn vrienden naar huis was gefietst. Had hij toch maar niet naar Bram geluisterd! "Jongens", had Bram Poortvliet geroepen, "wie gaat er mee kijken? Ik heb gisteren in het bos iets zien liggen, wat net op dat ding uit de oorlog lijkt, dat de meester laatst op een plaatje liet zien toen hij aan het vertellen was." "Nee hoor," had Fred Donker gezegd, "stel je voor, dat 't gevaarlijk is; mij niet gezien!"
Ja, wat hadden ze Fred uitgelachen, en hem gescholden voor flauwe sufferd. En nu????
Bitter dacht Frits Penninga: "Was ik ook maar zo'n flauwe sufferd geweest. Dan kon ik tenminste nu nog ZIEN!!"
Ja, dát was het erge, waarover vader en moeder straks wel zouden praten. Frits zou voortaan blind zijn. Het was inderdaad een gevaarlijke handgranaat geweest, die Bram en Frits gevonden hadden.
Ze hadden er mee gespeeld, en toen ze een enorme knal hoorden, was het voor Frits opeens donker geworden. Donker voorgoed. Ja, z'n gezicht was ook wel gewond, maar dat zou weer genezen, volgens de dokter. Maar z'n ogen daarmee zou hij nooit meer iets kunnen zien. Alles hadden de doktoren deze week geprobeerd om te weten te komen of er nog iets aan te doen was. Maar het was tevergeefs. Vandaag hadden ze hem voorzichtig verteld dat ze niets konden doen.
Frits had iedere dag gevraagd: "Dokter zal ik later weer wel kunnen zien?" En altijd was het antwoord gekomen: "Nog even geduld, Frits. We doen ons best. Houd je maar goed." O, wat had Frits gebeden. Het was alsof hij met zijn hele hart had geschreeuwd: "Heere, laat me alstublieft weer kunnen zien!!"
Maar vandaag had hij van de dokter gehoord dat het niet meer kon.
Nu, op 20 december, wist Frits Penninga, dat hij voortaan blind zou zijn. Vanmorgen hadden de zusters op de gang gezongen. Een van de drie liederen kende hij goed, want dat zongen ze vaak op school:
Een licht zo groot, zo schoon,
Gedaald van 's hemels troon.
Plotseling schoot de gedachte als een pijl door hem heen: "Licht?? Ik kan nooit meer licht zien. Geen zonlicht in de zomer.... geen lamplicht in de kamer niets."
Wild snikkend vloog Frits omhoog in z'n bed en schreeuwde: "Ik wil het niet - ik wil het niet; Heere, WAAROM?"
Zachtjes kwam een verpleegster naar hem toe en zette vlug een scherm om zijn bed. 't Was zuster Corrie. "Frits ik begrijp zo goed hoe moeilijk je het hebt, ik zou je graag willen helpen", zei ze vriendelijk. "Weet je waarom ik je wel een beetje begrijp? Ik heb zelf een blind broertje - maar die heeft nooit iets kunnen zien. Robbie werd zo geboren."
De zuster pakte Frits handen, alsof ze hem wilde laten weten, dat ze met hem meevoelde. Frits gaf geen antwoord maar klemde zijn lippen stijf op elkaar. De zuster dacht: "Wat zou ik graag een tijdje bij hem willen zitten - maar er zijn nog zoveel andere kinderen die me nodig hebben."
Ze had gedurende de afgelopen weken wel gemerkt dat Frits tot de Heere Jezus had gebeden. Daarom zei ze, terwijl zij haar hand voorzichtig op Frits verbonden hoofd legde: "Zullen we samen je verdriet aan de Heere Jezus zeggen?" "Nee", zei Frits bot, "Hij hoort mij toch niet. Ik heb de hele week stilletjes gebeden, of ik weer gauw mag zien, maar het heeft niets geholpen. Ik bid niet meer."
"Och lieve jongen", zei zuster Corrie, "ook al wil je op het ogenblijk niet bidden, de Heere ziet je altijd. Hij ziet ook jou, m'n jongen. Hij weet alles van je. Hij is vlak bij je, want Hij is overal. Vraag Hem toch maar of Hij je helpen wil in je verdriet. Niemand kan het dan Hij alleen. Echt waar."
Omdat er uit een andere hoek van de zaal geroepen werd, kon zuster Corrie niet langer blijven. Maar terwijl zij de zaal doorliep, was er een stil gebed voor Frits in haar hart, die het zo moeilijk had.
Voorin de auto van zijn baas zitten Penninga en zijn vrouw. Ze zijn op weg naar het ziekenhuis - en kijken verdrietig voor zich uit. Omdat moeder wist dat het onderzoek vandaag beslissend zou zijn, had ze om 4 uur naar de dokter gebeld. Deze had eerst ontwijkend geantwoord: "Och mevrouw komt u voor u naar Frits gaat, vanavond met uw man maar even rustig bij mij praten." Maar moeder wilde weten. "Zegt u het maar dokter, zal Frits ooit weer kunnen zien?" Toen had hij eerlijk gezegd: "Nee mevrouw."
Nu waren ze op weg naar hun jongen. Wat moesten ze straks zeggen? Hoe zou hij het opnemen? Voor ze naar het ziekenhuis gingen, waren ze eerst samen neergeknield. "Heere in de hemel", hadden ze gebeden, "wilt U hem troosten, wij kunnen het niet."
Ze rijden nu door de hel-verlichte straten van het dorp. Mensen sjouwen met tassen en pakken. Iedereen wilde op tijd zijn inkopen doen voor het Kerstfeest, dat over enkele dagen gevierd zal worden. Overal versierde etalages - en de één met nog meer schittering als de ander. Bij een warenhuis springt juist het verkeerslicht op rood en moeten ze stoppen. Uit de deuren schalt Kerstmuziek: "Stille nacht - heilige nacht."
Verder overal drukte en lawaai. Een paar dames die net op het nippertje de bus halen, wuiven uitbundig naar hun vriendin, die nog voor het warenhuis staat. "Dááááaág!! Vrolijk Kerstfeest."
Stil hebben vader en moeder het allemaal aan zitten kijken. Dan springt het licht op groen en de auto trekt weer op. "Wat een druk en luidruchtig gedoe maken de mensen toch altijd van Kerstfeest. Dat valt mij nu dubbel op!", zegt Penninga. Moeder knikt alleen maar en denkt weer aan hun enig kind.

De meeste kinderen slapen. Maar één jongen is klaar wakker. Z'n hoofd is nog in het verband; hij heeft niet zoveel pijn meer gelukkig. Frits had gehoopt dat hij voor Kerst naar huis mocht, maar de dokter had gezegd: "Het is echt beter, als je nog een klein poosje hier blijft, Frits." Alweer een teleurstelling. Ja, ze zouden hier vanzelf ook wel Kerstfeest vieren, maar wat had je er aan als je toch niets kon zien! O, wat had Frits moeilijke dagen achter de rug. Niemand kreeg een goed woord van hem. De zusters snauwde hij af, en als vader en moeder kwamen vonden ze een onverschillige jongen, die niets meer leek op de vrolijke Frits van vroeger. Maar al deed ze dat verdriet, ze begrepen best, dat hij zich groot wilde houden, en daarom zo'n onverschillige houding aannam. Wel merkten ze, dat Frits, als er een zuster binnenkwam, opeens scherp scheen te luisteren naar haar stem, om dan even later weer moedeloos terug te vallen in het kussen. Vader en moeder keken elkaar dan eens aan, maar geen van beiden begreep hem.
Weet je waar Frits zo naar luisterde? Of die zuster weer eens naar hem toe zou komen, die vijf dagen geleden met hem had willen bidden. Hij was niet vergeten wat ze had gezegd, en eigenlijk had het hem gespeten dat ze toen weggeroepen was. Hij begreep er niets van, dat ze nooit meer teruggekomen was. Ze was vast boos geworden omdat hij niet met haar had willen bidden. O, waarom zag hij toch ook niets meer. Nu kon ze gemakkelijk langs zijn bed zijn gelopen, zonder dat hij er iets van gemerkt had. Kwam ze nog maar eens terug. Frits zou zo graag met haar praten!
Weet je wat Frits niet wist? Dat zuster Corrie een paar dagen vrij was geweest, en juist vanavond was teruggekomen, omdat ze nachtdienst had. Ja, 's nachts zijn er ook zusters om op de zieken te passen, maar natuurlijk anderen dan overdag. Opeens ging de deur zacht open en kwam er iemand de kinderzaal op. Frits hoorde het wel, maar bewoog zich niet. "O, de nachtzuster natuurlijk ", dacht hij. Gisternacht was ze nog zo ongeduldig geworden, omdat hij haar nergens antwoord op wilde geven. "Kind, zeg dan toch wat", was ze scherp fluisterend uitgevallen. Maar toen had Frits helemaal niets meer gezegd. Ze moest zelf maar eens blind worden! Dan zou ze wel anders praten.
O heden, ze kwam naar zijn bed toe. Net doen of hij sliep.... Even later fluisterde een stem: "Slaap je Frits? Hoe is het- met je?" Frits schoot overeind. Die stem, dat was... dat was... "Bent u er weer? Waar bleef u zo lang?", riep hij uit. "Ssst, denk om de anderen!" fluisterde zuster Corrie lachend. "Ja, joh, ik ben een paar dagen weg geweest, en kom nu 's nachts op de mensen passen; maar er is nog een zuster, en ik heb dus wel even tijd voor je. Ik heb veel aan je gedacht Frits. En ook voor je gebeden!"
Opeens begon Frits te huilen. Niet meer met wilde snikken, zoals de eerste keer, maar nu oneindig verdrietig. "Zuster", snikte hij zacht, "ik begrijp het niet. Waarom ben ik het licht in mijn ogen kwijt? Ik had nog zoveel willen leren. Ik wilde zelfs later piloot worden. En nu kan ik niets meer en ik ben nog maar 12 jaar."
Zacht streelde zuster Corrie de hand van Frits. In een woordeloos gebed om kracht smeekte ze de Heere of ze de juiste woorden mocht vinden, die hem werkelijk zouden kunnen troosten.
"'t Is nu Kerstnacht, hè?" zei Frits.
"Juist", zei zuster Corrie. "En Frits, heb je een paar dagen geleden de zusters daar nog van horen zingen?" Nou, of Frits het nog weet. Het ging over het Licht zo groot, zo schoon. O, hoe opstandig had hij zich gevoeld. Als hij er aan denkt, komt het weer boven in zijn hart. Hoe moedeloos voelt hij zich. Hoe moe. Hoe ongelukkig. Zuster Corrie ziet wel hoe moeilijk hij het weer heeft.
"Luister eens Frits", zegt ze. "Als er van het Licht, van de Heere Jezus nooit gezongen was op aarde had niemand ooit zalig kunnen worden. Door onze zonden hebben wij het duister gemaakt op aarde. Maar nu wil God Zijn genade laten horen van het Licht in de duisternis. O, ik weet wel hoe erg het is om niets meer te kunnen zien. 'k Heb je toch verteld van Robbie, mijn broertje? Maar veel en veel erger is het als het donker blijft in ons hart, Frits.
De dokters hebben geprobeerd weer licht te brengen in jouw ogen, maar het is niet gelukt. Zij kunnen ook niet alles, maar de Heere wel. Hij kan Zijn Licht door Zijn genade weer laten schijnen in ons hart. En dat wil de Heere nu ook op dit Kerstfeest weer laten horen."
Zo praat zuster Corrie maar door. Ze weet zelf niet waar ze de woorden vandaan haalt. Of toch wel? Heeft ze zelf ook niet ervaren wat het betekent om in dat Licht te mogen delen? Onder het vertellen door is ze de Heere dankbaar dat zij hier bij deze jongen iets mag uitstralen van het licht dat de Heere in haar hart geschonken heeft.
En ze merkt dat Frits luistert. Z'n opstandigheid is weer gezakt.
Even is het stil. Maar dan gaat Frits ook wat zeggen, hakkelend: "Ik....eh ik zou wel weer willen bidden, zuster. Maar ik durf niet meer. Ik mocht van vader en moeder niet naar het bos. Als ik had geluisterd was er niets gebeurd.... en nu.... nu is alles zo erg... ik... ik...".
Verder kwam Frits niet. "Ja Frits", zei zuster Corrie vriendelijk, "het is ook erg. Maar je mag toch nog tot de Heere Jezus spreken. Hij wil zo graag de duisternis van de zonde en het verdriet uit je hart wegnemen. Weet je, Frits, er kan toch een groot licht uit ons stralen, ook al is het licht uit onze ogen weg! Dat kan, als de Heere Jezus in ons hart woont. Hij is het Licht der wereld. En dat Licht kunnen we óók - en soms nog beter - zien, als onze eigen ogen gesloten zijn. Zullen we samen vragen of de Heere jouw zonden vergeven wil, opdat dat Licht ook in jouw hart komt?" Langzaam knikte Frits van "ja".
Vroeg in de morgen klonk het gezang van de zusters door de gangen van het ziekenhuis:
Een licht zo groot, zo schoon,
Gedaald van 's hemels troon.
En Frits zong mee!

Zes jaar later staat er een donkere jongeman in de kapel van het blinden-instituut. Naast hem staat de dirigent van het blindenkoor, dat straks gaat zingen. De kapel is vol met vaders en moeders, die hun kinderen komen halen, om thuis de kerstvakantie door te komen brengen. Maar eerst hebben ze samen nog een kerstdienst.
Op de derde rij zitten vader en moeder Penninga. Ze zien hun jongen staan. Hij ziet hén niet, maar weet dat ze er zijn. De dirigent van het koor draait zich om, en zegt: "Beste vrienden. Het volgende lied zal één van onze grote jongens alleen zingen. Hij zal zelf vertellen waarom. Ga je gang Frits."
Rustig vertelt dan de donkere jongen: "Graag wilde ik u in een paar woorden zeggen, dat dit bekende lied zes jaar geleden veel voor mij is gaan betekenen. Ik was toen plotseling blind geworden. De zusters zongen het in het ziekenhuis. Eerst kon ik onmogelijk aanvaarden, dat ik 't licht in mijn ogen voor altijd zou moeten missen. Maar God maakte mij door middel van een zuster die de Heere liefhad duidelijk, dat wij het Licht der lichten - de Heere Jezus - óók - en soms nog beter - kunnen zien, als onze ogen gesloten zijn voor de dingen van de wereld. Ze heeft me verteld dat ik daarvoor de Heere moest kennen als mijn Zaligmaker. De Heilige Geest heeft onder dat woord mijn hart geopend, zodat ik zag dat ik niet alleen blinde ogen had, maar dat het ook in mijn hart duister was.
Toen heb ik gebeden en mijn zonden beleden voor de Heere. Ja vrienden, hoewel ik de eeuwige duisternis verdiende, heb ik van de Heere gekregen het Licht, ó zo groot en ó zo schoon! En ik hoop nog heel veel te mogen zingen van dat Licht dat de zonden der wereld wegneemt."
Even was het stil. Toen begon het orgel zachtjes te spelen. Na het voorspel klonk de prachtige stem van Frits Penninga.

Een licht zo groot, zo schoon,
Gedaald van 's hemels troon
Straalt volk bij volk in d' ogen,
Terwijl 't blind gezicht
Van 't heidendom verlicht
En Isrel zal verhogen.

Met toestemming in gewijzigde vorm overgenomen van Internationaal Kinderevangelisatie Genootschap.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1978

Mivo -16 | 32 Pagina's

Het Licht scheen ook voor Frits

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1978

Mivo -16 | 32 Pagina's