JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Achtergrondinformatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achtergrondinformatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tollenaars

De tollenaars waren beambten, belast met het innen van invoerrechten op koopwaar. De tollen werden meestal gepacht door Romeinen, maarzij lieten de administratie en het praktische werk doen door inlandse ontvangers. Joden dus in Palestina. De Romeinen noemden hen portitores. In de Evangeliën worden zij tollenaren genoemd. De Romeinen hadden aan de Herodessen verlof gegeven ook bepaalde tollen te heffen, zodat niet alle tollenaars in Palestina in dienst van de Romeinen stonden. Kapernaüm lag aan een handelsweg en op de grens van het gebied van Herodes Antipas en het is dus waarschijnlijk dat de tollen hier geheven werden voor Herodes.

Voor de houding ten opzichte van de tollenaars maakte het echter geen verschil. De afkeer die de Joden van de tollenaars hadden, blijkt uit vele plaatsen in de Evangeliën. Op zich was het tollenaarswerk geen schuldig werk. Als enkelen van hen naar Johannes de Doper gaan om gedoopt te worden, dan eist Johannes niet dat ze hun werk opgeven (Lucas 3: 12, 13). Het verkeerde zat niet in het werk, maar in de manier waarop zij het werk deden. De hoogte van de te betalen belasting was afhankelijk van de waarde van de goederen. Niet iedereen kende die steeds. De tollenaars wisten wel allerlei middelen en wegen om meer geld te eisen, dan hun geoorloofd was, hetzij met of zonder schijn van recht.

De haat door de Joden werd dus vooral veroorzaakt door de roofpraktijken van de tollenaars, al zal ook zeker een rol hebben gespeeld, dat zij in dienst waren van Herodes of Romeinen, tenslotte toch ten dienste van de Romeinse keizer. De Farizeeën en Schriftgeleerden verfoeiden de tollenaars bovendien, vanwege het feit dat de tollenaars het niet zo nauw namen met de wetten van rein en onrein. Dat bracht immers hun werk met zich mee in de omgang met vele buitenlandse (heidense) kooplieden. Zij werden zo veracht, dat ze voor de Joodse Overheden geen eed mochten afleggen.

De tollenaars stonden buiten de gemeenschap. Dat bedoelt ook de Heere Jezus in Mattheüsló: 17, als Hij het heeft over een hardnekkige zondaar zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. Uit deze woorden spreekt geen verachting of laatdunkendheid. Er wordt ook niet mee bedoeld, dat de gemeente zich aan zulken maar niets meer gelegen moet laten liggen, maar het feit van hun leven buiten God en de gemeente wordt geconstateerd. Zo ziet de Heere dus de tollenaren. Ze hebben zich door hun leven in de zonde buiten de gemeenschap geplaatst.

"Volg Mij"

Over de roeping van Levi is verschil in uitleg. Er zijn verklaarders die uit de onmiddellijke reactie van Levi op het bevel van de Heere Jezus - opstaan, alles ver- laten en Hem volgen - opmaken, dat in Levi's hart al een verlangen was gekomen om de Heere te volgen, maar dat hij dat niet durfde. Hij was immers een verachte tollenaar. Zijn onmiddellijke bereidheid om te gehoorzamen aan Jezus' bevel, zou anders niet goed te verklaren zijn.

De kanttekeningen spreken hier met geen woord over. Nu zal het zeker zo geweest zijn, dat Levi over Jezus heeft gehoord. Ze woonden beiden in dezelfde stad. En zo groot was Kapernaüm nu ook weer niet. Er werd gesproken over de tekenen die de Heere had gedaan. Levi heeft dan ook ongetwijfeld zich niet verbaasd afgevraagd. Wie het toch wel was, Die daar voor hem stond en hem beval om Hem te volgen. Maar het mag duidelijk zijn, dat het ook

Maar het mag duidelijk zijn, dat het ook niet op logische gronden te verklaren is, dat Levi alles achterliet om Jezus te volgen. Het werk van de Heilige Geest laat zich ook niet verklaren, maar slechts ootmoedig bewonderen. Het Woord Gods is immers levend en krachtig. Het is een kracht Gods tot zaligheid. Zijn Woord is met majesteit. Hij beveelt en het is er. Want wat Hij beveelt, geeft Hij ook. •

In de Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 7 staat over de roeping: Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstig geroepen. Want God betoont ernstig en waarachtig in Zijn Woord, wat Hem aangenaam is; namelijk, dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.

Die gezond zijn...

Het beeld dat de Heere Jezus schetst is er een uit het gewone leven, dat iedereen kan begrijpen. En het is, zoals elk voor beeld, niet volledig te "vertalen" naar de werkelijkheid. Dan loopt ook dit beeld mank. Het gaat om de kern. En die is duidelijk.

De Heere Jezus geeft Zich met dit voorbeeld te kennen als "Geneesheer", hier van geestelijk zieken en de tollenaars en de zondaars als de geestelijk zieken. Hij erkent daarmee hun zondigheid, verdorvenheid, schuld en verlorenheid. Hij doet niets af van het oordeel van de Farizeeën over hen. Maar... dal is voor Hem geen reden om hen, zoals de Farizeeën doen, links te laten liggen en hen verloren te laten gaan. Integendeel. Hij is juist daarom gekomen, om Zich met hen te bemoeien, en hen in Zijn gemeenschap te brengen. Om hen te genezen, tot bekering te brengen en te behouden. Dat is de aard en het doel van Zijn omgang met hen. De Heere Jezus laat hen zien, dat zij te

De Heere Jezus laat hen zien, dat zij tekort schieten in hun roeping ten opzichte van tollenaren en zondaren. In Mattheüs 13 volgt dan ook hierop de tekst: Doch gaat heen en leen, wat het zij: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande, een tekst uit Hosea 6: 6. De Heere Jezus toont hiermee de waardeloosheid aan, van alle uitwendige godsdienstigheid, als het niet correspondeert met een innerlijke gezindheid, die Gode aangenaam is. Uiterlijk is alles tot in de puntjes in orde, maar de liefde, het eigenlijke van de wet, ontbreekt.

Christus legt het beeld van de medicijnmeester uit in het volgende vers. Ik ben niet gekomen om te roepen recht\'aardigen, maar zondaren tot bekering. Opnieuw erkent Hij dat de tollenaars zondaars zijn. De Farizeeën zijn anders. Zij houden zich stipt aan de wet. Wezenlijk zijn ook zij onrechtvaardig en verloren. Maar relatief zijn zij rechtvaardig, namelijk in vergelijking met de tollenaren. Juist daarom moet Hij Zich ook het eerst met de tollenaren en zondaren bemoeien. Het is immers het doel en de aard van Zijn werk om geestelijk zieken te genezen, te redden. Zo openbaart Christus Zich als de Zaligmaker. Die de zondaar ook innerlijk omzet, hem reinigt van de zonde, vernieuwt en heiligt, God doet liefhebben, vrezen en dienen. Zolang de Schriftgeleerden en Farizeeën zelf nog precies weten hoe het moet, verstaan zij Jezus' taak en roeping niet. Zij hebben Hem niet nodig.

Het Evangelie naar Mattheüs

De Levi die genoemd wordt in Marcus 2 en Lucas 5 is dezelfde als de Mattheüs in Mattheüs 9. Het is de tollenaar, door Jezus geroepen om Zijn discipel te zijn. De naam van zijn vader was Alfeüs en hij woonde in Kapernaüm. Of hij al eerder twee namen had of dat de naam Mattheüs hoorde bij zijn apostelschap, is niet duidelijk Uit het feit, dat Mattheüs tollenaar is geweest, mag men concluderen, dat hij niet onontwikkeld geweest is op het gebied van letters en cijfers. Deze vaardigheid heeft de Heere willen gebruiken om Mattheüs door het licht van Zijn Geest een beschrijving van het Evangelie te laten schrijven. Daarmee is hij inderdaad een "Geschenk van Jahweh", wat zijn naam betekent. Als wij het Evangelie naar Mattheüs le

Als wij het Evangelie naar Mattheüs lezen, moeten we allereerst constateren dat het geschreven is door een Jood, voor de Joden. Dit zien we bijvoorbeeld, aan de bekendheid die hij veronderstelt met Joodse gebruiken, overleveringen, toestanden enzovoorts. Maar het Evangelie spitst zich vooral toe op het ontzaglijke conflict tussen Jezus en het Joodse volk Het Evangelie naar Mattheüs is een groot getuigenis van het christelijk geloof in het licht van het Oude Testament en het is daarom één grote aanklacht tegen het ongeloof van de Joden.

Steeds opnieuw lezen we bij Mattheüs: Opdat vemild zou worden... Ook in Mattheüs' eigen beschrijving van zijn roeping wordt een tekst aangehaald uit Hosea 6.

Verder is er veel plaats voor de uitvoerige beschouwing over Jezus' verhouding tot de wet en de profeten in de bergrede (vergelijk daartegenover de Bergrede bij Lucas) en ook voor de voortdurende en uitvoerige afwijzingen van de leer van de Farizeeën. Steeds wordt daarbij gewezen op de grote voorrechten voor het Joodse volk, de kinderen des Koninklijks, ook op Jezus' trouw aan Zijn opdracht, dat Hij gekomen is voor de schapen van het huis Israëls. Toch blijkt ook steeds weer, tot beschaming, dat niet de Joden, maar de heidenen de belofte zullen beërven. Toch is de beschrijving van Mattheüs geen strijdschrift tegen de ongelovige Joden. Integendeel. Het is juist een Evangelieprediking aan hun adres. Hun te bewijzen, dat Jezus is de Christus, de Beloofde aan de vaderen en de Koning Israëls, dat is het hoofddoel van Mattheüs Evangelie geweest. Opdat zij zouden geloven in deze Heere en Koning.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1998

Mivo -12 | 34 Pagina's

Achtergrondinformatie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1998

Mivo -12 | 34 Pagina's