De maanzieke knaap
Lezen: Markus 9 :14-29 (Matth. 17 :14-21; Lukas 9 :37-42)Zingen: Ps. 5 :1,2,7 en 11Ps. 6 ;7,8 en 9Ps. 20 :1 en 5Ps. 27 ; 1 en 5Ps. 30 :1,2 en 8Ps. 81 :1,7, en 12Tekst: Brengt hem tot Mij.Markus 9: 19
Zo snel als mogelijk loopt een vader met zijn zoon over de weg. Daar in de verte, bij die mensen moeten ze zijn. Even pakt de vader de arm van de jongen als hij stilstaat. Hij wijst in de verte en zegt: "Daar moeten we heen jongen, daar is redding voor jou." Maar... wat zijn vader tegen hem zegt, hoort hij niet. Waar zijn vader naar toe wil, weet hij niet. Willoos laat hij zich meevoeren. De mensen wijken wat opzij om hen erdoor te laten. Snel laat de vader zijn blik glijden over het groepje mannen voor hem. Maar Degene die hij zoekt, is er niet. "Waar is Jezus?" vraagt hij. "Ik heb Hem dringend nodig. Mijn kind..." "Jezus is hier niet", antwoorden de discipelen. "Hij is de berg op gegaan en wanneer Hij weer terugkomt, weten wij niet." "Hoe moet dat nu?" vraagt de vader. "Het kan echt zo niet meer langer met mijn zoon. Hij lijdt zo verschrikkelijk. Hij is in de macht van een boze geest en ik had gedacht dat Jezus hem misschien wel zou kunnen genezen. Maar, wacht eens, heb ik niet horen vertellen dat u ook zieken en door de duivel bezeten mensen hebt genezen? Dat klopt toch? Wilt u dan mijn jongen helpen?" Smekend kijkt de vader de discipelen aan.
Aarzelend kijken de discipelen naar elkaar. Wat moeten ze nu doen? Ze kunnen die man toch niet naar huis sturen? Ze hebben toch duivelen uitge worpen! De Heere Jezus heeft hen die macht gegeven. Alleen, dat is al weer een poos geleden.
Dan stapt een van de discipelen naar voren. "In de naam van Jezus gebied ik u, boze geest, ga uit van deze jongen." Doodstil kijken de mensen toe. Gespannen kijkt de vader naar zijn zoon, maar er gebeurt niets. Nog eens proberen de discipelen het. De mensen worden onrustig. Vertwijfeld kijken de discipelen elkaar aan. Het lukt niet! Ze hebben geen enkele macht over de boze geest. Hoe kan dat nu? Vroeger hebben ze nog zoveel mensen genezen. Onrustig kijken ze om zich heen. Zou Jezus al terugkomen? Hij zou de jongen wel beter kunnen maken. Waarom laat Hij hen zo lang alleen? Ze hebben Hem juist zo hard nodig.
"Het is maar goed dat wij hier vandaag ook zijn", klinkt opeens een stem. Verschrikt kijken de discipelen naar een paar mannen die naar voren gedrongen zijn. Schriftgeleerden! "We kunnen nu eens goed zien, dat jullie gewoon bedriegers zijn", gaat de Schriftgeleerde verder. "Kijk eens hoe ellendig die jongen er aan toe is. Als jullie de macht zouden hebben waarover de mensen praten, konden jullie dit kind toch wel genezen? Bedriegers zijn jullie. Jullie zijn toch volgelingen van die Jezus van Nazareth? En Die zou de beloofde Messias zijn? Nu zien de mensen dat dit een leugen is. Als Hij werkelijk de Messias zou zijn, waarom konden jullie in Zijn Naam dit kind dan niet genezen? Nu zien de mensen eens Wie ze achterna lopen: een verleider!"
"Onze Meester verleidt de mensen niet en wij willen de mensen ook niet bedriegen", verdedigt een van de discipelen. "O nee? Waarom kunnen jullie die jongen dan niet genezen?", vragen de Schriftgeleerden.
Langzaam nadert een groepje mannen de schare. Het is de Heere Jezus met Petrus, Jakobus en Johannes. Ze zijn nog vol van alles wat ze gezien en gehoord hebben op de berg. Nog zien ze de heerlijkheid waarmee de Vader Zijn Zoon omgaf. Nog horen ze het klinken: "Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!" Zwijgend loopt de Heere Jezus bij hen. Hij is versterkt door alles wat op de berg is gebeurd. Het zal niet zo lang meer duren en dan zal Hij weer opgenomen worden in de heerlijkheid die daar op de berg op Hem was. Zijn werk is bijna volbracht. Bijna.
Voor Zich ziet Hij de mensen om Zijn discipelen heen staan. Hij weet dat ze in grote moeilijkheden zijn. Hij weet dat ze nog zo slecht zonder Zijn aanwezigheid kunnen en dat ze zo kleingelovig zijn. Daarom loopt Hij recht op hen af. Hij zal Zijn discipelen helpen nu zij niet meer weten hoe het moet. Hij zal aan alle mensen Zijn macht tonen.
"Wat twist gij met dezen?" vraagt Hij, zodra Hij bij hen is. "Waarom valt u mijn discipelen lastig?" Geschrokken zwijgen de Schriftgeleerden. Wat moeten ze nu? Met de discipelen valt nog wel te twisten, maar met Jezus...
Opeens dringt de vader zich naar voren. Nu Jezus er is, kan hij niet langer meer wachten. Zijn zoon moet geholpen worden. Hij valt op z'n knieën voor de Heere Jezus. "Meester", zegt hij, "ontferm U over mijn zoon. Heb medelijden met hem. Red hem, want hij is maanziek. Hij lijdt zo verschrikkelijk. Een boze geest is in hem. Soms valt hij op de grond. Dan ligt hij te kronkelen met het schuim op de mond. Hij knarst met zijn tanden. En als het weer wat over is, is hij erg verzwakt. Hij kwijnt steeds meer weg. Straks zal hij nog sterven. Ik heb alles al geprobeerd om genezing voor hem te vinden, maar niets helpt. En nu ben ik naar Uw discipelen gegaan. Ik heb gevraagd of ze mijn jongen zouden willen genezen, maar ze konden het niet."
Ze konden het niet... Wat een pijn doen die laatste paar woorden de Heere Jezus. Hij heeft ze toch Zelf de macht gegeven om zieken te genezen en duivelen uit te werpen? En nu hebben ze deze jongen niet beter kunnen maken, omdat ze kleingelovig zijn. Ze moeten leren op Zijn macht te vertrouwen, ook als Hij niet bij hen is.
"O ongelovig geslacht", roept de Heere Jezus uit. "Hoe lang zal Ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen?" Wat moet de Heere Jezus een geduld hebben met Zijn discipelen. Wat hebben ze de Schriftgeleerden de kans gegeven om Zijn werk af te breken.
Eigenlijk hebben ze allemaal maar een ding verdiend: dat Jezus hen niet langer meer verdraagt. Dat Hij van hen weggaat en aan hun lot overlaat. Maar wat een wonder, Jezus doet dat niet. Zijn geduld en liefde zijn zo groot. Hij zoekt zondaren weer op. Dwars door al het kleingeloof en ongeloof laat de Heere Jezus zien wie Hij is: de genadige, barmhartige Redder.
"Brengt hem tot Mij." Heel eenvoudig klinken die woorden. Als de mensen geen raad meer weten met deze jongen, als de discipelen hem niet kunnen genezen, dan zal de Heere Jezus laten zien, dat bij Hem altijd uitkomst is. "Brengt hem tot Mij."
Een schok van blijdschap gaat door de vader heen. Zou zijn zoon dan toch genezen kunnen worden? Hoopvol kijkt hij op naar de Heere Jezus als zijn zoon bij Hem wordt gebracht. Maar zodra de jongen voor de Heere Jezus staat, krimpt hij in elkaar en valt op de grond. Het schuim komt op zijn mond en hij rolt heen en weer voor de voeten van de Heere Jezus. Nu de boze geest oog in oog met Jezus staat, weet hij dat hij de jongen zal moeten verlaten. Mensen kan hij wel overwinnen, maar van Jezus verliest hij het altijd. Toch zal hij zijn prooi niet zomaar loslaten. Fel doet hij zijn vreselijke aanvallen op de jongen.
Vol medelijden kijkt de Heere Jezus naar het kind op de grond. "Hoe lang heeft hij dit al?" vraagt Hij aan de vader. "Van jongs af aan", antwoordt deze. "De boze geest heeft al vaak geprobeerd om hem te doden. Hij heeft hem in het water gegooid en in het vuur. Niemand heeft hem tot nu toe ervan kunnen genezen. Meester, het is mijn enige zoon. Als U iets kunt, helpt U ons dan uit medelijden."
Vragend kijkt de vader de Heere Jezus aan. De discipelen konden het niet, maar zou Jezus het wel kunnen?
"U vraagt of Ik iets kan?" antwoordt de Heere Jezus. "Aan Mijn macht ligt het niet. Ik kan deze jongen met een woord genezen. Maar, gelooft u dat ook? Vertrouwt u volledig op Mij, ook al ziet het er nog zo onmogelijk uit? Want alles, ook de genezing van uw zoon, is mogelijk voor hem die gelooft."
Daar staat de vader. Voor hem op de grond ligt zijn zieke zoon en daarbij staat Jezus. "Alle dingen zijn mogelijk, dengene die gelooft." Alle dingen; ook de genezing van zijn zoon? Als hij naar Jezus kijkt, Die met zoveel zekerheid en macht spreekt, ja, dan gelooft hij wel, maar als hij naar zijn jongen kijkt, voelt hij de twijfel en het ongeloof opkomen. Zou Jezus meer macht hebben dan die verschrikkelijk machtige boze geest? Maar naar wie moet hij anders heen?
Dan denkt hij niet langer meer na. Met tranen in z'n ogen roept hij: "Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp." "Heere", zegt hij eigenlijk, "ik geloof U op Uw woord, maar ik merk ook dat ik nog zoveel ongeloof heb. Wilt U mijn geloof sterker maken." Met alles, met z'n geloof en ongeloof, legt hij zich in de handen van de Heere Jezus. Daar is het goed. Als ook jij dat uit genade mag doen, zul je ook merken hoe goed en barmhartig de Heere is.
De mensen horen de belijdenis. Ze dringen naar voren om maar niets te missen. Nu de vader zijn zwakke geloof heeft beleden, gaat de Heere Jezus Zijn macht aan de mensen tonen. "Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem." Voor dit machtige woord van Jezus moet de boze geest wel wijken. Maar voordat hij de jongen verlaat, zal hij laten zien wie hij is. Nog een keer schreeuwt hij het uit. Het lijkt wel of hij de jongen wil verscheuren. Dan laat de boze geest hem achter alsof hij dood is. Roerloos ligt hij op de grond. Angstig kijken de mensen elkaar aan. "Hij leeft niet meer. De boze geest heeft hem gedood," zeggen ze tegen elkaar. "Zou Jezus dan toch verloren hebben?" De Heere Jezus hoort wat de mensen om Hem heen fluisteren. Snel bukt Hij Zich, pakt de hand van de jongen en helpt hem overeind. Daar staat hij. Alle onrust is uit hem verdwenen. Hij is volkomen genezen.
Diep onder de indruk gaan de mensen even later naar huis. Met eigen ogen hebben ze dit grote wonder gezien. "Wie is Hij toch?" vragen ze zich af.
Zwijgend lopen de discipelen met de Heere Jezus mee. Ook op hen heeft het wonder grote indruk gemaakt. En toch blijven ze nog met een vraag zitten. Zodra ze de mensen achter zich gelaten hebben en even rustig kunnen praten, komen ze ermee voor de dag. "Meester", hoe komt het dat wij die boze geest niet konden uitwerpen?" Ernstig antwoordt de Heere Jezus: "Jullie geloven wel oprecht in Mij, maar jullie geloof was toch te zwak. Daardoor konden jullie de boze geest niet uitwerpen. Bidt er toch om dat je geloof sterker zal worden; de duivel kan alleen maar verslagen worden met gevouwen handen."
Ook de vader en de jongen lopen naar huis. Wat zullen ze verwonderd zijn geweest. Verwonderd, omdat de Heere Jezus de macht van satan en van het ongeloof kon verbreken.
Nog steeds wil de Heere dat doen. Hij wil ook jou uit genade redden uit de macht van satan. Als de Heere dat doet, zul je van harte kunnen zingen:
De HEER' wilde op mijn kermen,
Zich over mij ontfermen;
Hij heeft mijn stem verhoord.
De HEER' zal op mijn smeken,
Geen hulp mij doen ontbreken;
Hij houdt getrouw Zijn woord.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1993
Mivo -12 | 28 Pagina's