Eén ding weet ik
Bram raakt met Meijer in gesprek over het verdriet in deze wereld. Hij vraagt zich af hoe je rechercheur kunt zijn en dan ’s zondags weer in de kerk zitten. Is God dan ook in de kerk?
Terug in de auto duurt het een paar minuten voor Bram zijn concentratie weer te pakken heeft. Haar frisse en energieke uitstraling heeft hem in de war gebracht. Zachte, lichtbruine, belangstellende ogen, zonder een kruimel mascara. Het golvende donkere haar. De sympathie van die glimlach.
De meiden bij hem op school smeren hun ogen vol troep. Soms lijken het daardoor twee zwarte gaten. Gewoon eng, als je bedenkt dat de ogen de spiegel van de ziel zijn.
“Attention, Bram”, klinkt de stem van Meijer. Het woord attention spreekt hij uit met een Engels accent. “Ik twijfel eraan of je me hoorde. Maar we hebben nog een uurtje te gaan. Ik wil je vragen om daar verderop bij die textielcontainer de wagen stil te zetten, links van die donkerblauwe BMW.”
Bram laat de Volkswagen uitrollen. Dan kijkt hij afwachtend opzij. Meijer ziet er ernstig uit.
“Het spijt me dat ik gepraat heb”, zegt hij. “Ik had moeten veronderstellen dat het een unieke situatie is, je broer in onze kerk, gisteravond. Ik had kunnen inschatten dat je er misschien niet van wist. Bovendien had ik het richting mijn dochter niet moeten noemen. Maar… het is allemaal gebeurd.”
“Maakt niet uit”, zegt Bram. “Het is zo het is.”
Links van hen passeert een zwarte auto, daarna een rode, en na enige tijd een witte. Het is geen drukke weg.
“Maar ik kan me voorstellen dat je er een mening over hebt.” Bram maakt een geërgerd gebaar. “Een mening. Wie schiet er iets mee op als ik zeg dat ik het belachelijk vind. Of, ehm… apart. Of… gevaarlijk. Ik noem maar wat. Of kansloos. Nou ja, hij heeft wel lef. Heeft hij zijn pianospeelavond geskipt. Hoe zag u hem zitten?”
“Hij zat twee banken voor ons.”
“Ons? Wie zijn ons? Deed hij het goed?”
Meijer glimlacht. “Hoe bedoel je?”
“Ja”, reageert Bram schouderophalend. “Hij weet natuurlijk totaal niet wat er van hem verwacht wordt. Ik bedoel, hoe alles werkt. Wat je zingt. Wanneer je moet staan, of… klappen? Doen jullie dat ook? Trouwens, ik wil er verder niet over praten. Ik wil rijles. Sorry.”
Meijer schuift zijn stoel een beetje naar achteren. “Doen we dat eerst. We gaan zo dadelijk een keertje fileparkeren. Zomaar. We hoeven die verrichting nog lang niet af te vinken. Maar altijd goed om eens te proberen.”
“Nou”, zegt Bram. “Vertel. Ik zie nergens file.”
“Let op”, zegt Meijer met opgestoken wijsvinger. “Je staat nu naast deze BMW. Daarachter is een mooie lege plek. Je gaat zo dadelijk naar achteren rollen. Zodra jouw achterbank naast de achterkant van de BMW zit, draai je het stuur helemaal om naar rechts. Begin maar.”
Bram zet de versnellingspook in de R. Dan laat hij de koppeling opkomen. De auto rolt zacht naar achteren.
“Oké, even de rem”, zegt Meijer. “Kijk, nu zit je spiegel naast de achterkant. Zie je? Op dat moment, nu dus, draai je het stuur helemaal terug naar links. Blijven rollen tot de wagen recht staat, beetje 30 centimeter van de stoep mag wel. Goed zo. Leuk toch?”
“Heel leuk”, zegt Bram.
“Mooi zo. Kom, we gaan kilometers maken. Pakken we ook weer een stuk snelweg.”
Zwijgend volgt Bram de aanwijzingen van de instructeur. De glimlach van het meisje komt vanuit het niets aanzweven en verdwijnt weer. Hij ziet haar bruine ogen, beetje vragend, beetje spottend, en het kritische rimpeltje in haar voorhoofd. En weg is ze weer.
Op de snelweg krijgt hij alsnog plezier in het rijden. ‘Ik kan hier wel twee uurtjes doorjagen’, zegt hij genietend. “Muziekje erbij. Liefst ’s avonds laat. Eén of twee biertjes op, lekker toeren.”
“Ik geloof niet dat ik hierop inga”, zegt Meijer. “Nee, helaas.” Na het verlaten van de snelweg is het nog een kleine tien minuten naar huis. In de straat waar de basisschool staat, wijst de instructeur hem een plekje links van een geparkeerde zwarte auto.
“Nog een keertje achteruit in de file?”
Bram knikt en remt af. Behoedzaam zet hij de lesauto netjes in het rijtje. Hij is tevreden, het ging super, in één beweging.
“Bram?”
“Ja?”
“Ik wil nog even terugkomen op waar we het net over hadden. Over je broer, je weet wel. Om eerlijk te zijn was ik ontzettend verrast en… blij, toen ik je broer gisteravond zag. Ik kan het eigenlijk niet uitleggen.”
Bram is even sprakeloos. Hoe bestaat het? Waarom zou iemand blij zijn met zoiets? “Het ging volgens mij juist heel prima met Steven”, zegt hij een tikkeltje norser dan hij zou willen. “Zo’n kerk voegt niets toe, ben ik bang. Sterker nog, er is een groot risico dat het gaat tegenvallen. Wat kan je er überhaupt van verwachten? Troost of zo…? Geen idee… ik snap het niet. Bij de groep horen?”
“Nee, nee”, zegt Meijer vlug. “We ontmoeten daar een persoonlijke God. Als Hij je opzoekt, begint je leven.”
Bram kijkt verbaasd opzij. Daar had hij nog niet eens over nagedacht. Ontmoet je in een kerk God? Hoe is het mogelijk! “Bedoelt u dat God ook naar de kerk komt? Of is Hij er al? Of hoe moet ik dat zien? Is God trouwens Degene Die alles hier op aarde aanstuurt? Of zelfs alles heeft gemaakt? Ik heb ooit wel zoiets gehoord, of geleerd, waarschijnlijk. Ik had eigenlijk niet verwacht dat iemand dat echt geloofde. Voor serieus, zeg maar. Het lijkt me vrij sterk.”
“Dit is het beste wat je kunt doen, denk ik. Vragen stellen. Echt, mijn hart spríngt op als ik bedenk dat je broer ermee bezig is.” Meijer ziet er opgetogen uit, alsof hij een prijs heeft
gewonnen. Bram staart door de voorruit. Op de stoep zit een tortelduif die ijverig ergens naar pikt. Dan loopt de vogel een stukje verder. Het beestje beweegt zijn kop met rukjes, en schrikt van iets onzichtbaars. Vliegt op. Een passagiersvliegtuig recht voor hen begint aan zijn landing op Eindhoven Airport. Ineens zegt hij, heftiger dan de bedoeling is: “Een rechercheur maakt toch steeds vreselijke dingen mee? U was het al in 1992. Misschien heeft u wel gezien hoe dat gezin aan de keukentafel zat, compleet geplét, toen de Bijlmerflat was ingestort. Of anders uw collega wel. U heeft kogelgaten, messteken en verbrande lichamen gezien. Lichamen onderzocht, om te ontdekken wat er mee gebeurd was. U hebt gezien wat ervan kan komen als mensen elkaar haten. Misschien moest u telkens slecht nieuws brengen. Ik weet niet waarom ik dit… vergéét u dat soms als u in de kerk zit? Wacht, sorry, ik had beter…” Bram zwijgt abrupt.
Meijer zit roerloos, met zijn rechterhand op zijn voorhoofd. Het is stil in de auto. Een beladen stilte. Eindelijk zegt hij: “Man, wat was ik een jong broekie in ‘92. Net begin twintig.” Weer is het stil. Dan zegt de instructeur: “Hoe weet jij eigenlijk van mijn rechercheursverleden? Kom, we brengen je naar huis. Ik heb afspraken. Ik neem je niks kwalijk, jongen. Ik voel dat ons gesprek niet voorbij is. Ik zal hier zeker op terug komen. Als God het geeft.”
Als Bram ten slotte de auto uitstapt, zegt hij: “Hoe heet uw dochter trouwens?”
“Onze kinderen heten Naomi, Rachel en Jaïr”, zegt Meijer. Hij loopt om de auto heen. “Je bedoelt denk ik Naomi.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 2025
Daniel | 48 Pagina's