3. Ambten
Het woord ambt wordt zeven keer in de Bijbel genoemd, zowel in het Oude als Nieuwe Testament. Het ambt is dan ook een bijbelse instelling. Ambt betekent dienst, de opdracht voor de ambtsdragers is om de gemeente te dienen en haar op een dienende wijze te sturen en te leiden.
Het is voor ambtsdragers onmogelijk het ambt volmaakt te vervullen. Dit ontslaat hen echter niet van de plicht om Jezus in Zijn volmaakte ambtsvervulling na te volgen. Paulus geeft in diverse brieven die hij geschreven heeft richtlijnen voor de kerkregering. Zeker in de tijd van Paulus en Timotheüs, toen de gemeenten nog in opbouw waren, was het belangrijk om hier een aantal regels voor te hebben, maar ook nu is dat nog belangrijk. Zowel in de Bijbel als in de (op de Bijbel gefundeerde) formulieren lezen we over de wijze waarop de ambten invulling moeten krijgen binnen en buiten de eredienst. Naast de invulling van de ambten wordt in zowel de Bijbel als de formulieren ook ingegaan op de grote betekenis van de ambten.
Naast het geestelijke werk stond de christelijke gemeente in de eerste eeuwen ook bekend om haar sociale zorg. Toen er tussen de Grieken en Hebreeën een ruzie ontstond over de zorg voor de Griekse weduwen, besloten de apostelen om de zorg voor armen aan anderen over te laten. Vanaf toen kwam er een scheiding tussen het verkondigen van het Evangelie en het zorgen voor de armen. Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen voor deze nodige zaak. Maar wij zullen volharden in het gebed, en in de bediening des Woords (Handelingen 6: 3 - 4). Het is opvallend dat zowel de vervanger van Judas Iskariot als de diakenen mannen zijn die al langere tijd tot de grotere groep van discipelen behoorden. Ook Paulus raadt Timotheüs aan om bij het selecteren van oudsten niet overhaast te werk te gaan als hij zegt: Leg niemand haastelijk de handen op (1 Timotheüs 5: 22).
Inhoud
Het ambt is iets waar mensen erg tegenop kunnen zien. Toch schrijft Paulus dat degene die lust heeft tot het ambt van predikant of ouderling een treffelijk werk begeert. Niet dat het altijd gemakkelijk zal zijn. Zeker niet in de tijd van Paulus en Timotheüs, waarin de christenen vervolgd werden. Toch geeft Paulus aan dat men het ambt niet uit de weg mag gaan. Vervolgens somt Paulus een aantal 'functie-eisen' van ouderlingen, predikanten en diakenen op. Boven deze eisen blijft natuurlijk de eis staan zoals die voor alle mensen geldt en zoals bij de instelling van het diakenenambt is geformuleerd: het vol zijn van de Heilige Geest (Handelingen 6: 3).
Een ambtsdrager moet zijn leven zo inrichten dat niemand er aanmerkingen op kan maken. Hij is een voorbeeld voor de gemeente, en goed voorbeeld doet goed volgen. Dit geldt niet alleen voor ambtsdragers, maar voor alle gemeenteleden.
Het gaat er niet om om het beste voor onszelf te zoeken, maar om uit christelijke naastenliefde het beste voor onze naaste te zoeken. Ondanks dat vrouwen hun eigen plaats in de gemeente hebben en als ondersteuning kunnen dienen, is er volgens Paulus geen plaats voor hen als ambtsdrager. Het is niet de taak van de vrouw om de gemeente te leren als ouderling. De reden die Paulus hiervoor geeft is dat Eva uit de rib van Adam gemaakt is; Adam was eerst en daarna Eva. Vrouwen kunnen hun man echter ondersteunen in zijn ambt. Er wordt niet alleen iets van de ambtsdrager verwacht, maar Paulus geeft ook voorschriften over de vrouw van de ambtsdrager. Zij moet eerbaar en geen lasteraar zijn. De eenheid tussen man en vrouw moet zo zijn dat de ambtsdrager niet bang hoeft te zijn dat zijn vrouw met anderen over vertrouwelijke informatie zal spreken.
Tegenstand
Net als het leven van Paulus en Timotheüs is het leven van een ambtsdrager niet altijd gemakkelijk. Kritiek op ambtsdragers is snel gegeven. De één is te 'zwaar', de ander te 'licht'. Ondanks alle kritiek moeten ze volgens Paulus hopen op God, de Behouder van alle mensen, maar het allermeest van de gelovigen. Het onderscheid dat gemaakt wordt, is een bron van ergernis voor allen die daarin niet geloven. Als bemoediging en als aansporing schrijft Paulus dat die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelf een goede opgang (achting of een ambt), en veel vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus (1 Timotheüs 3: 13).
Waarschijnlijk ondervond Timotheüs weerstand vanuit de gemeente omdat hij nog zo jong was. Paulus schrijft namelijk: niemand verachte uw jonkheid. Timotheüs wordt ondanks zijn leeftijd opgeroepen een voorbeeld te zijn voor de gelovigen. Een voorbeeld in woord en daad, liefde en geest, geloof en reinheid. Voorgangers en gemeenteleden moeten een voorbeeld zijn voor hun medegemeenteleden maar ook voor allen die daarbuiten zijn. Alle mensen om hen heen moeten kunnen merken dat ze christen zijn.
Diverse keren wordt Timotheüs voorgehouden te volharden. Het is alsof Paulus telkens weer tegen zijn geestelijke zoon zegt: 'Vergeet het niet, laat het niet in de steek'. Ondanks alle moeilijkheden en tegenstand die Timotheüs in Efeze tegenkomt, moet hij volharden in het lezen, vermanen en leren. Paulus geeft aan dat Timotheüs geroepen en gezegend is tot ouderling van de gemeente. Hij heeft er niet zelf voor gekozen, maar is door God geroepen en gezegend. Paulus koppelt hier nog wat aan vast. Hij schrijft namelijk dat als Timotheüs zal volharden en die bij hem horen, behouden zullen worden. Het volharden in de dienst van God leidt tot de zaligheid van onszelf maar ook van onze naaste.
Wanneer een gemeentelid dacht dat een ouderling iets verkeerds gedaan had en daarmee naar Timotheüs kwam, moest Timotheüs hier niet blindelings op vertrouwen. Maar hij moet, zoals in het Oude Testament door Mozes aan het volk Israël opgedragen, zo'n klacht alleen behandelen als er meer mensen hetzelfde zeggen (Deuteronomium 19: 15). Zo gaf ook de Heere Jezus aan dat een klacht pas bestaat wanneer twee of drie mensen er mee komen (Mattheüs 18).
Bij het onderzoeken van een zaak moet Timotheüs eerlijk en grondig te werk gaan. Hij mag zijn gevoelens hierbij geen doorslaggevende rol laten spelen. Hij moet de zaak zo objectief mogelijk behandelen. Zijn voorkeur of afkeer voor iemand mag hij geen rol laten spelen. Door het noemen van God, de Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen wil Paulus als het ware duidelijk maken dat het onderzoek een afspiegeling is van het onderzoek waar iedereen voor God, de Heere Jezus Christus en de engelen het eindoordeel zal aanhoren.
Wanneer de klacht gegrond is, moet de ouderling bestraft worden in aanwezigheid van alle mensen. Niet om hem te schande te zetten, maar als waarschuwing. Een waarschuwing zodat de gemeenteleden uit zullen kijken met zondigen, opdat ook zij niet gestraft zullen worden. Dat dit niet alleen voor zondigende ouderlingen geldt, blijkt wel uit Mattheüs 18, waar de Heere Jezus spreekt over het bestraffen van een broeder die gezondigd heeft. Zowel gemeenteleden als ambtsdragers moeten zich naar Gods wet gedragen. Wanneer zij in openbare zonde volharden, zullen ze openlijk bestraft moeten worden. Daar staat tegenover dat zij wanneer zij echt berouw hebben ook openbaar hun zonden kunnen belijden en om vergeving kunnen vragen.
Eer
Het dienstwerk van ambstdragers is echter geen dienst met alleen maar tegenslagen. Paulus schrijft namelijk aan Timotheüs: Dat ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het woord en de leer. Want de Schrift zegt: Een dorsenden os zult gij niet muilkorven; en: De arbeider is zijn loon waardig (1 Timotheüs 5: 17 - 18). Het gaat hierbij om ouderlingen en voorgangers die door de manier waarop ze hun ambt uitvoeren geëerd moeten worden en niet alleen omdat ze een ambt hebben. Woordverkondigers die hun ambt goed uitoefenen, moeten dus dubbel geëerd worden.
De dubbele eer waar Paulus over schrijft, betekent zowel een financiële beloning als achting. Paulus schrijft hier ook over in de brief aan de Thessalonicensen als hij de gemeente oproept om de broeders te erkennen die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in den Heere, en u vermanen; en acht hen zeer veel in liefde (1 Thessalonicensen 5: 12 en 13). Omdat veel mensen het niet breed hadden en wanneer een ouderling zijn taak goed uitvoerde, had hij volgens Paulus recht op financiële ondersteuning door de gemeente.
De ouderling of voorganger zette zich in voor de gemeente die daar dan ook wat tegenover moest stellen. We moeten de dienaren van God onderhouden, zodat zij zich kunnen richten op hun werk, het verkondigen van de blijde boodschap. Wanneer de gemeente hen niet onderhoudt, zullen de voorgangers op een andere manier voor hun levensonderhoud moeten zorgen. De tijd die ze dan moeten gebruiken om voor hun levensonderhoud te voorzien, kunnen ze dan niet gebruiken voor hun belangrijkste taak, de prediking. Het belang van financiële ondersteuning blijkt onder andere uit de tekst die Paulus aanhaalt uit Mattheüs 10: 10, waar Jezus bij de uitzending van zijn discipelen tegen hen zegt dat de arbeider zijn voedsel waardig is. Iemand die zijn werk goed en trouw uitvoert, is het waard een beloning te ontvangen. Dit geldt ook voor de voorganger in de gemeente.
De Heere Jezus wordt ook wel de grote Ambtsdrager genoemd. In Zijn leven op aarde heeft hij Zijn drievoudig ambt van Profeet, Priester en Koning, volmaakt volbracht. Zo wilde Hij als Profeet en Leraar ons de verlossing openbaren en heeft Hij als Priester op Golgotha het volkomen offer gebracht en is Hij nu als Koning in de hemel om Zijn kinderen te regeren en te bewaren tegen alle aanvechtingen.
Ook in het Oude Testament waren er ambtsdragers: priesters, profeten en koningen. Zij hadden echter een andere taak dan de nieuwtestamentische ambtsdragers. In de nieuwtestamentische periode en de periode daarna worden de ambten ingevuld door de apostelen (later ouderlingen) en diakenen.
Na de hemelvaart van de Heere Jezus kiezen de elf apostelen een vervanger voor Judas die Jezus verraden had. Matthias wordt als twaalfde apostel gekozen (Handelingen 2).
Deze apostelen hadden als taak om de woorden van Jezus verder uit te dragen volgens de door Jezus gegeven opdracht Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb (Mattheüs 28: 19).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 2006
AanZet | 70 Pagina's