JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Informatief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Informatief

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Informatierubriek voor het verenigingskader, waarin aandacht voor nieuwe publikaties, christelijke organisaties en tips voor verenigingsaktiviteiten.

In aansluiting op het thema van deze schets is in dit Informatief de brief van onze Jeugdbond aan het Ministerie van CRM opgenomen over het voorontwerp van een wet gelijke behandeling.

 

Aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

Afdeling Voorlichting,

Postbus 5406,

2280 HK  RIJSWIJK

 

Betreft: Reaktie op het Voorontwerp Wet Gelijke Behandeling

 

Woerden/Zeist, 29 januari 1982

 

Dames en heren,

Gebruikmakend van de door u gegeven mogelijkheid reakties in te zenden op het op 7 september 1981 gepresenteerde Voorontwerp van een wet gelijke behandeling willen wij u het volgende kenbaar maken.

A Schets van de reagerende organisatie

De Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten is een overkoepelende organisatie op landelijk niveau, waarbij 102 verenigingen voor bovenzestienjarigen en 120 clubs voor benedenzestienjarigen zijn aangesloten. Samen hebben de aangesloten verenigingen ca. 5700 leden. Naast de begeleiding van de aangesloten groepen (en de training van vrijwilligers) organiseert de Jeugdbond vakantiekampen (waaraan door ca. 1200 jongeren van 12-25 jaar wordt deelgenomen) en geeft zij een tweewekelijks verschijnend jeugdblad uit. 

Het doel van de Jeugdbond is op het terrein van het vrije jeugdvormingswerk de bij de Bond aangesloten verenigingen behulpzaam te zijn bij en te stimuleren tot de voorbereiding van haar leden voor de taak die deze krachtens de Bijbel in alle levensverbanden hebben te vervullen (artikel 3 van de Statuten). De Jeugdbond voldoet aan de door het ministerie van CRM gestelde voorwaarden voor subsidiëring van haar werk en ontvangt sirrïs 1968 subsidie. (Sinds 1981 in het kader van de Tijdelijke regeling subsidiëring landelijke identiteitsorganisaties voor jeugd- en jongerenwerk).

B. Kommentaar op het Voorontwerp als zodanig

In een Ten geleide op het Voorontwerp wet gelijke behandeling stelt mevrouw J.G. Kraayeveld-Wouters, onder wier verantwoordelijkheid dit voorontwerp is gepresenteerd, dat bij de opstelling gebruik is gemaakt van het Advies Wet tegen seksediscriminatie (uitgebracht door de Emancipatiekommissie november 1977) en het Advies over de wettelijke bestrijding van discriminatie wegens homofilie (uitgebracht door de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid, mei 1981). Wij menen te kunnen stellen dat het emancipatorisch denken aan het Voorontwerp van een wet gelijke behandeling ten grondslag ligt. Wij zijn tevens van mening dat dit denken op fundamentele punten verschilt met de Bijbel, waarvan wij geloven dat deze normerend en richtinggevend is voor ons belijden en ons daadwerkelijk handelen.

Eén van de elementen in de visie die ten grondslag ligt aan het Voorontwerp, is de gedachte van een geleidelijke progressie in positieve richting, Teneinde de emancipatorische ontwikkeling te waarborgen wordt een Wet gelijke behandeling nodig geacht. Thans bestaan tegen de gelijke behandeling bij bepaalde (minderheids)groeperingen nog wel weerstanden, maar de wijze waarop hierover geschreven wordt suggereert ten sterkste dat het hier slechts gaat om groeperingen die in hun denken nog niet zo ver geëvolueerd zijn als anderen. In dit verband kan gewezen worden op de rol van de voorgestelde Commissie als een motor in het emancipatieproces (M.v.T. paq. 48), op de wenselijk geachte rol van het onderwijs in het doorbreken van traditionele waarderingen en rolpatronen (M.v.T., pag. 75) en de thans nog aanvaardbare uitzondering dat diepgewortelde cultuurpatronen (waarom overigens alleen buitenlands!) aanleiding kunnen zijn voor een gerechtvaardigd onderscheid (M.v.T., pag. 51).

Wij zijn van mening dat deze wijze van formuleren een praktische ontkenning is van de opvatting dat onderscheid op het gebied van de sexualiteit wezenlijk deel kan uitmaken van een levensovertuiging en derhalve niet aan wijziging onderhevig is tenzij men van levensovertuiging verandert. Verder menen wij dat de gedachte, dat het maatschappelijk aanvaardbare richtinggevend kan zijn voor de opstelling van wetten, met het voorgaande ten nauwste samenhangt. Dat bij de opstelling van bet Voorontwerp de maatschappelijke aanvaardbaarheid richtinggevend is geweest kan geïllustreerd worden met enkele passages uit de Memorie van Toelichting, te weten "de maatschappelijke weerstanden tegen homofilie zijn zo zeer afgenomen, dat ze geen beletsel vemen voor een wettelijke discriminatieverbcd (M.v.T., pag. 45) en "een volgend argument voor een verbod onderscheid te maken op grond van huwelijkse staat is dat door de maatschappelijke ontwikkeling in de praktijk van het dagelijks leven steeds minder verschillen bestaan tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden" (M.v.T., pag. 46/47). Het door ons geciteerde is genomen uit dat gedeelte van de M.v.T. dat de uitgangspunten van het wetsontwerp beschrijft.

Samenvatterd konkluderen wij dat de maatschappelijke aanvaardbaarheid de norm is voor een Voorontwerp van een wet die verstrekkende gevolgen zal hebben voor brede terreinen van het openbaar maatschappelijk leven (zie het Ten geleide bij het Voorontwerp, 2e alinea, M.v.T., pag. 43 en pag. 48). Deze norm wordt, met uitsluiting van andere normen voor het publieke handelen, dwingend uitgewerkt in een aantal konkrete bepalingen. Het is zowel de norm zelf als de uitsluiting van andere nomen waartegen wij ernstige bezwaren hebben.

De door u gehanteerde norm biedt geen enkele rechtszekerheid op de lange duur. De norm die God ons in de Bijbel geeft biedt deze wel, omdat het de openbaring van Gods wil is met betrekking tot ons belijden en ons daadwerkelijk handelen. De Bijbel geeft ons duidelijke richtlijnen voor het sexuele leven. Hoewel man en vrouw beiden naar Gods beeld zijn geschapen en daarom gelijkwaardig zijn, geeft de Bijbel aan dat er voor beiden een eigen verantwoordelijkheid is in dit leven. Verder leert de Bijbel ons dat de samenleving van man en vrouw in de vorm van de geslachtsgemeenschap haar plaats uitsluitend binnen de huwelijksgemeenschap heeft gekregen.

Terzake van de homofilie moet nadrukkelijk onderscheid worden gemaakt in de geaardheid (waarvan niet zondermeer gezegd kan worden dat het zonde is) en het praktiseren van de geaardheid (die nadrukkelijk als zonde wordt aangewezen).

Daarmee is echter niet alles gezegd. De Bijbel leert ons ook dat het belijden en het handelen van de mens met elkaar overeen dienen te komen. Woord en daad dienen een éénheid te vormen, beide genormeerd aan het Woord van God. Wanneer deze éénheid ontbreekt, dan is dit een gevolg van de zonde die tot in alle levensverbanden haar ontwrichtende kracht doet gelden. Deze gebrokenheid stelt ons, mensen, echter schuldig tegenover God en onze medemens en kan nooit met een beroep op de kracht van zondemachten verontschuldigd worden. Jegens medemensen die niet leven overeenkomstig de norm van de Bijbel geloven wij dat we de zonde in de mens hebben te haten, maar tegelijkertijd met christelijke liefde en barmhartigheid bewogen hebben te zijn over de zondigende mens. Het is ons tot schuld dat op dit punt door veel christenen niet scherp wordt onderscheiden. Mede als gevolg van gebrekkige informatie onstaan dan vooroordelen en wordt er zodanig lichtvaardig geoordeeld dat het verwijt van discriminatie niet ten onrechte wordt geuit. In dit verband denken we aan de bejegening die homosexuelen meer dan eens ten deel valt. Dit alles neemt echter niet weg dat wij een éénheid tussen belijden en handelen krachtig voorstaan, waarbij we van dit handelen geen enkel levensterrein willen uitzonderen. De Bijbel heeft naar christelijke overtuiging zeggenschap over het gehele leven. Met betrekking tot het welzijn van een volk en natie leert de Bijbel ons dat deze slechts te verwachten is wanneer het leven (ook het publieke) beantwoordt aan de daarin gegeven geboden. Het is daarom dat wij u, als deel van de centrale overheid, oproepen krachtens deze norm te regeren.

C. Kommentaar op het hanteren van het begrip "discriminatie"

In het Voorontwerp wordt order "discriminatie" verstaan het maken van "ongerechtvaardigd onderscheid". De vraag wat "ongerechtvaardigd" in dit verband betekent moet blijkens de M.v.T. geïnterpreteerd worden als "niet ter zake doend" of "irrelevant" (zie b.v. pag. 52 van de M.v.T., waar staat "Het feit of iemand al of niet homofiel is, is daarentegen naar de rrening van de regering geen relevant gegeven voor de uitoefening van enige funktie in ons land"). De norm op grond waarvan iets al dan niet relevant is, zal ook hier de maatschappelijke aanvaardbaarheid zijn. Een dergelijk hanteren van het begrip discriminatie leidt er in het Voorontwerp toe dat onderscheid op grond van het criterium "fysieke prestatie" gerechtvaardigd is (M.v.T., pag. 51), terwijl onderscheid krachtens levensovertuiging terzake van samenlevingsvormen en homofilie versus heterofilie niet geoorloofd is.

Wij achten het op deze wijze hanteren van het begrip discriminatie ongeoorloofd.

Wanneer in de aanhef van het Voorontwerp der wet gezegd wordt dat de wet de algemene erkenning van de ge1ijkwaardigheid van mensen beoogt te bevorderen, door een verbod op ongerechtvaardigd onderscheid tussen personen op grond van geslacht, homofilie of huwelijkse staat, dan achten wij dat een goede zaak. Ook wij willen op bijbelse gronden de gelijkwaardigheid van mensen waar mogelijk bevorderen. Echter niet op de wijze zoals het Voorontwerp dat doet. Daar wordt gelijkwaardigheid synoniem geacht met gelijkheid, met uitzondering van enkele terreinen waar thans nog maatschappelijk aanvaardbaar onderscheid kan worden gemaakt. Wij stellen daar tegenover dat er, bij volledige handhaving van gelijkwaardigheid, krachtens de Bijbel geen gelijkheid is met betrekking tot allerlei opvattingen en praktijken ten aanzien van het sexuele leven. Aangezien het maken van dit onderscheid gelijkwaardigheid van mensen niet aantast, achten wij het verwijt van discriminatie volledig onterecht.

D. Kommentaar op artikel 2

In artikel 2, lid a, van het Voorontwerp wordt gesteld dat de wet niet van toepassing zal zijn "op voorzieningen en activiteiten van godsdienstige aard en op voorzieningen en activitieten in verband met bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard".

Refererend aan de vrijheid van godsdienst zoals deze in de Grondwet ligt verankerd, vrordt in de M.v.T. gesteld dat de overheid zich dient te onthouden van bemoeiing met de interne zaken van kerkgenootschappen, waarmee bedoeld worden eredienst, bezinningssamenkomsten, catechisatie, bijbelstudie, jeugdkamp e.d. (pag. 69/70). Aktiviteiten en voorzieningen die met het belijden geen of slechts een verwijderd verband vertonen vallen wel onder de wet (pag. 70).

Het is met betrekking tot dit onderscheid dat wij onoverkomelijke bedenkingen hebben tegen het Voorontwerp, en wel om verschillende redenen.

1. De interpretatie van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst als zou dit slechts inhouden dat de overheid zich niet moet en mag bemoeien met interne aangelegenheden van kerkgenootschappen is in strijd met het beleid van vele achterliggende decennia. Dankzij de in de grondwet verankerde vrijheid van godsdienst hebben christenen (voor wie krachtens de Bijbel leer en leven een éénheid dienen te zijn) hun geloof gestalte gegeven in hun praktisch handelen in het publieke leven. In dit verband kan gedacht worden aan het stichten van scholen, ziekenhuizen, instellingen voor maatschappelijk werk, e.d. op christelijke grondslag. Het Voorontwerp ontneemt derhalve Nederlandse staatsburgers een belangrijk gedeelte van haar vrijheid van godsdienst.

Daarbij willen we er ook op wijzen dat de wijze waarop in het Voorontwerp de vrijheid van godsdienst wordt geïnterpreteerd ons inziens in strijd is met internationale overeenkomsten en het ontwerp inzake een nieuwe grondwet.

Het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geeft in artikel 18 nadrukkelijk aan dat de godsdienstvrijheid niet slechts een kwestie van de privésfeer is. De praktische toepassing ervan in het openbare leven behoort tot het recht van vrijheid van denken, geweten en godsdienst.

De Memorie van Toelichting (art. 1.6) bij het ontwerp inzake een nieuwe grondwet zegt over de vrijheid van godsdienst: "Het onderhavige artikel waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden. Daarbij omvat het begrip "belijden" niet alleen het huldigen van de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, maar ook het zich daarnaar gedragen". (Kamerstuk 13 872, nr. 3, blz. 9).

2. Dat aktiviteiten en voorzieningen waarin andere elementen dan het godsdienstige overheersen een ver verwijderd verband vertonen tot het belijden is ten enenmale onjuist. De wijze waarop christenen gestalte geven aan sociaal-culturele, recreatieve en algemeen maatschappelijke aktiviteiten dient juist onder de beheersing te staan van het godsdienstige element, van de norm var, de Bijbel. Ze hangen dus ten nauwste met het christelijk geloof samen.

Dat de levensovertuiging in hoge mate bepalend is voor de uitvoering van het jeugd- en jongerenwerk is al sinds lang door het ministerie van CRM erkend. Bij de beoordeling van aanvragen om subsidiëring van jeugd- en jongerenwerk gelden slechts kwaliteitseisen en geen inhoudelijke. De erkenning van het recht om krachtens de eigen identiteit gestalte te geven aan sociaal-culturele aktiviteiten op het gebied van het ]eugd- en jongerenwerk is in het kader van de decentralisatie van het welzijnsbeleid nog eens extra onderstreept blijkens de sinds juli van kracht zijnde "Tijdelijke regeling subsidiëring landelijke identiteitsorganisaties".

3. De vraag of een aktiviteit of voorziening al dan niet een ver verwijderd verband vertoont tot een levensovertuiging kan slechts door de aanhangers van die overtuiging bepaald worden. Wat de overheid hier doet is ons inziens ten enenmale ongeoorloofd.

4. Dat het daadwerkelijk handelen in hoge mate bepaald wordt door de persoonlijke levensovertuiging is niet een zaak die zich beperkt tot het christen-zijn. Integendeel, het geldt voor iedere levensovertuiging. Dit betekent dat, afhankelijk van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het moment, Nederlandse staatsburgers het recht kan worden ontnomen om op een bepaald moment en op een bepaald terrein conform hun overtuiging te handelen.

Samenvattend zijn wij van rnsning dat aktiviteiten en voorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag buiten het werkingsgebied van de wet dienen te vallen indien binnen het kader van deze aktiviteiten en voorzieningen overdracht van normen en waarden plaatsvindt. Wij achten ons niet geroepen expliciet aan te geven welke aktiviteiten en voorzieningen hieronder gerekend kunnen worden, maar menen dat daartoe in ieder geval het onderwijs, het jeugdvormingswerk en de maatschappelijke dienstverlening behoren.

E. Kommentaar met betrekking tot onderscheid bij het aanbieden van werk en bij aanstellings- en ontslagprocedures (Artikelen 3, 4, 22, 23, 30, 31)

In ons kommentaar op artikel 2 is ervoor gepleit om aktiviteiten en voorzieningen buiten het werkingsgebied van de wet te laten vallen indien daar overdracht van normen en waarden plaatsvindt. Indien het daartoe niet komt, pleiten wij er met alle klem voor dat dan tenminste erkend wordt dat de door ons bedoelde organisaties de vrijheid hebben tot het maken van een gerechtvaardigd onderscheid met betrekking tot het bepaalde in de artikelen inzake aanbieden van arbeid en de artikelen met betrekking tot aanstellings- en ontslagprocedures (waarbij dan vooral gedacht wordt aan de art. 22, 23, 30 en 31).

Het zal duidelijk zijn dat het doorgeven van bijbelse normen inzake huwelijk en sexualiteit slechts geloofwaardig is wanneer degene die deze normen overdraagt ook zelf daarnaar leeft. Op grond hiervan zou dan het maken van een gerechtvaardigd onderscheid op grond van getrouwd-ongehuwd samenwonend en/of homofiel-heterofiel toegestaan moeten worden. Wij pleiten evenwel niet alleen voor het toestaan van een dergelijk onderscheid voor uitsluitend funktionarissen met agogische taken. Gelet op de voorbeeldfunktie die er uitgaat van de levenswijze van alle medewerkers (sters) achten wij het noodzakelijk dat de door ons bedoelde organisaties dit onderscheid in hun gehele personeelsbeleid mogen maken.

F. De vrijheid van meningsuiting

In artikel 37, lid 2 wordt bepaald dat het verbod op het maken van onderscheid (zoals in lid 1 omschreven) niet van toepassing is op het openbaren van gedachten of gevoelens. De M.v.T. (pag. 87) voegt daaraan toe "behoudens ieders verantwoordelijkheid van de wet". Wij achten de hier gebruikte, weinig omlijnde formuleringen te vaag om deze te zien als een goede garantie voor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Gelet op de wijze waarop organisaties worden bejegend die krachtens hun levensovertuiging afwijzend oordelen over ongehuwl samenwonen en homofilie, achten wij het dringend gewenst dat de wet in krachtige bewoordingen de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid garandeert.

G. Noodzakelijk geachte aanvulling

Het Voorontwerp stelt dat het maken van orderscheid bij de toelating tot het lidmaatschap van een vereniging ongeoorloofd is. Wij nemen aan dat deze bepaling ook van toepassing is voor het lidmaatschap van rechtspersonen bij koepelorganisaties. Teneinde ongelijkwaardig behandelen van rechtspersonen met andere opvattingen terzake van geslacht, homofilie of huwelijkse staat te voorkomen, achten wij bepalingen op dit punt vereist. Een royement zoals Youth for Christ bij de NFJJ is overkomen, dient in een Wet gelijke behandeling onmogelijk te worden gemaakt.

Wij hebben gepoogd een aantal zaken met betrekking tot het Voorontwerp van een wet gelijke behandeling middels dit schrijven kenbaar te maken. Wij zijn er ons van bewust dat deze reaktie verre van volledig is, en willen daarom graag de bereidheid uitspreken tot een nadere mondelinge toelichting op uw departement.

Uw reaktie afwachtende, verblijven wij, met de meeste hoogachting,

namens het bestuur van de Jeugdbond

 

M.C. Blok, sekretaris

J.H. Mauritz, bureaucoördinator

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1982

Mivo +16 | 36 Pagina's

Informatief

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1982

Mivo +16 | 36 Pagina's