JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. De vluchteling in bijbels licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. De vluchteling in bijbels licht

Bijbelstudie n.a.v. 2 Sam. 15 : 14-25

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het vluchtelingenprobleem is niet van vandaag.

Door de geschiedenis heen zien we steeds weer mensen op de vlucht. Gevlucht, omdat ze in hun eigen land of streek werden vervolgd vanwege hun godsdienst, ras of politieke overtuiging.

Vanwege het racisme zijn het vooral de Joden die als vluchtelingen over de gehele wereld wonen en tot op de dag van vandaag proberen asiel te verkrijgen in Israël of elders in de wereld.

Vanwege hun godsdienstige overtuiging worden christenen vervolgd in Rusland en in vele andere kommunistische landen, ondermeer in Afrika en Azië. 

Velen van hen proberen te vluchten naar een land waar men in vrijheid Gods Naam mag belijden. 

Het vluchtelingenprobleem is vandaag vooral een probleem van de ontwikkelingslanden. 

De afgelopen tien jaar is het aantal vluchtelingen in de wereld enorm toegenomen, terwijl nog dagelijks honderden vluchtelingen - vooral in de derde wereld - huis en haard verlaten. 

De kranten geven dagelijks berichten door van Vietnamese bootvluchtelingen, van uitgehongerde Cambodjanen, van overvolle vluchtelingenkampen in Thailand, Somalië, Soedan en Hong Kong, om slechts enkele voorbeelden te noemen.

Vluchtelingen zijn ontheemden, op zoek naar hulp en bescherming. Dat is vandaag zo. Dat was vroeger zo. Dat was zelfs al zo in de tijd van de koningen van Israël. 

Onwillekeurig denk je dan aan de psalmen waarin David als vluchteling zijn nood klaagt bij God. 

"Sta op, verlos mij, Heer'

Gij hebt, o God, weleer,

Getoond voor mij te waken" (Psalm 3 : 4)

Luisterend naar David, kunnen we des te beter de roep om hulp en bescherming van een vluchteling leren verstaan.

Bijbelstudie

Opnieuw is David een vluchteling. Het was alweer jaren geleden dat hij vluchten moest voor koning Saul. Zijn leven stond op het spel toen hij bescherming zocht in de spelonk van Adullam en bij koning Achis te Gath. Op wonderlijke wijze had de HEERE hem echter teruggebracht naar Hebron waar hij tot koning werd gezalfd over Juda.

En nu is David opnieuw een vluchteling. Op de vlucht voor zijn eigen zoon Absalom die een samenzwering had gesmeed om zijn vader de troon te ontnemen. Stel je voor: de machtige koning David, geliefd bij God en het volk Israël, nu smadelijk verraden door zijn eigen zoon en onderdanen.

Als David van de samenzwering bericht krijgt, besluit hij uit te wijken naar het land over de Jordaan. David begrijpt dat Absalom op de hoofdstad zal aanrukken en reeds onderweg moet zijn. Hij wil Jeruzalem niet wagen aan een beleg dat ongetwijfeld aan veel inwoners het leven zal kosten. Zonder uitstel verlaat hij zijn paleis, zijn huishouding overlatend aan tien vrouwen.

De tocht gaat in oostelijke richting naar het dal van de beek Kidron (vs.23), dat zich uitstrekt tussen de stad en de Olijfberg. Bij een halteplaats wordt een korte inspektie gehouden van de aanwezigen. Davids lijfwacht, de Krethi en Plethi, is hem trouw gebleven.

Tijdens de inspektie blijkt echter dat zich nog een belangrijke vluchteling bij het gezelschap heeft gevoegd. De Filistijn Ithai uit Gath heeft zich met zeshonderd man bij Davids stoet aangesloten.

Om welke reden Ithai zijn woonplaats verlaten heeft, is niet duidelijk. Uit het gesprek tussen koning David en aanvoerder Ithai blijkt dit al evenmin. Duidelijk is wel dat Ithai met zijn mannen asiel zoekt. Uit Davids woorden blijkt echter dat hij de dingen nuchter onder ogen ziet. "Waarom zoudt gij ook met ons mee gaan?" David wil zeggen: Mijn koningschap is dubieus geworden, keer terug naar Jeruzalem en zoek onderdak bij Absalom. David wenst Ithai de zegen van de HEERE toe en hoopt dat hij als vreemdeling en vluchteling weldadigheid zal ondervinden van zijn zoon Absalom. Maar Ithai blijft standvastig. Hij zweert David trouw bij de HEERE, de God van Israël, onder wiens bescherming hij begeert te leven.

En ook al is de toekomst donker voor deze beide vluchtelingen, zij sluiten een verbond voor het Aangezicht van de HEERE. Ithai belooft bij David te zullen blijven tot de dood hen zal scheiden.

De bevolking uit het dal van de beek Kedron is getuige van Davids uittocht uit Jeruzalem. Als David met zijn gevolg de Kedron oversteekt en in de richting van de woestijn trekt, weeklagen en treuren ze over hun koning. Hun koning lijkt van God verlaten te zijn. Velen zullen gezegd hebben: "Hij heeft geen heil bij God" (Psalm 3).

Maar juist nu, als het onmogelijk schijnt, houdt de HEERE Zijn vluchtend kind David vast en doet hem zingen: "Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk". 

Hier spreekt het geloof van een vluchteling.

Temidden van alle menselijke konklusies en redeneringen waarin het "geen heil bij God" doorklinkt, mag David weten dat er bij de Heere uitkomst is. 

Nog voordat David zijn tocht voortzet ziet hij de priesters Zadok en Abjathar met een aantal Levieten, die de ark des Verbonds dragen. Ze zijn kennelijk van mening dat de ark als centrum van de eredienst bij de wettige koning hoort. De priesters en levieten willen mét de ark David volgen op zijn vlucht. David denkt daar echter anders over. We horen hem zeggen: "Breng de ark in de stad". Uit deze woorden mogen we opmaken dat David van mening is dat Jeruzalem de plaats is waar de Heere wonen wil. David wil de heilige ark niet blootstellen aan de wisselvalligheden van de veldtocht. De dienst aan God is immers niet ondergeschikt aan zijn koningschap! Nee, als hij genade zal vinden in de ogen des HEEREN, dan zal hij de ark des Heeren weer aanschouwen in Zijn woning. 

En straks zal de vluchteling David weer thuis komen! 

Ja, zelfs voor de gevluchte vreemdeling Ithai zal Jeruzalem een asielplaats zijn. De HEERE helpt in nood. Hij is een toevlucht te allen tijde.

Toespitsing

De Heere helpt in nood. Dat is de boodschap van het gelezen schriftgedeelte. De Heere wil een helper zijn voor ontheemden, voor vluchtelingen, voor ballingen, voor mensen in nood, "De HEERE bewaart de vreemdelingen; Hij houdt de wees en de weduwe staande; maar der goddelozen weg keert Hij om" (Psalm 146 : 9). 

Zover wil de Heere zelfs buigen dat Hij de mens opzoekt in zijn diepste nood; in zijn van God vervreemd bestaan. 

Eenmaal vluchtte de mens in hoogmoedige zelfverheffing bij God vandaan. En aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en de eeuwige dood zijn schuldig geworden, zo zou God niemand onrecht gedaan hebben als Hij de mens in de zonde en vervloeking had gelaten. Deze geestelijke nood was de vluchtende David niet onbekend. Dat blijkt uit Davids woorden: "Indien ik genade zal vinden in des HEEREN ogen, zo zal Hij mij wederhalen" (2 Sam. 15 : 25). In deze woorden ligt opgesloten dat hij die gunst onwaardig is en dat de Heere hem geen onrecht zou doen door hem de troon voorgoed te ontnemen. 

David weet zich onwaardig. Zelfs nadat de Heere hem in zijn diepste nood heeft opgezocht, vlucht hij immers telkens weer bij God vandaan.

Menigmaal heeft hij geroepen: "Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden" (Psalm 51 : 3). Deze barmhartigheid Gods, waarop David pleit, is bij uitstek zichtbaar geworden in de komst van Davids grote Zoon. Geboren uit het geslacht van Isaï kwam Jezus, in het vlees, onder de wet, verzocht in aanvechtingen, in al onze benauwdheden benauwd, van God en mens verlaten.

Hij droeg de schuld en de verlatenheid van David en alle geestelijke ballingen. Christus overwon de dood en verwierf de zegen voor al Zijn kinderen.

"Hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft (1 Joh. 4 : 9), opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh. 3 : 16).

Aantekeningen

vs. 17 "in een verre plaats"

Hier wordt de halteplaats bedoeld, die genoemd wordt "Beth Hammershad", letterlijk: "huis der verte", waarschijnlijk omdat het in deze richting het verste of laatste huis nabij Jeruzalem was.

vs. 19 "Want gij zijt vreemd"

David bezigt hier een woord dat speciaal wil zeggen: iemand van een ander volk: een buitenlander. In het Oude Testament lezen we meermalen over vreemdelingen:

a. Jesaja 61 : 5 spreekt over de vreemdeling in het buitenland;

b. Exodus 22 : 21 en Lev. 17 : 12 spreken over vreemdelingen in Israël, die bepaalde rechten genieten;

c. Deut. 25 : 45 wijst op "bijwoners", d.w.z. vreemdelingen zonder recht;

d. Deut. 14 : 21 spreekt over de vreemdeling die tijdelijk in Israël verkeert (naast de vreemdeling die "binnen de poorten" vertoeft), ook deze vreemdeling heeft geen rechten.

Een vreemdeling is in principe een vijand, die een Israëliet niet mag dienen (Jer. 5 : 10).

Als de Israëliet zelf vreemdeling is in een vreemd land, dan is vreemdeling-zijn synoniem met IN NOOD VERKEREN (ellendig, d.w.z. uitlandig) Exodus 6 : 3 en 4.

De vreemdeling die in Israël woont of in Israël asiel zoekt, wordt in de bescherming van het volk aanbevolen (Ex. 22 : 21 en Deut. 14 : 29). Want: "gij zult de vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed van de vreemdeling, dewijl gij vreemdelingen in Egypte geweest zijt" (Exodus 23 : 9). 

De afgodendienst van de vreemdeling wordt altijd afgewezen. Nimmer mag Israël zich vermengen met de heidenen. De vreemdeling dient zich te voegen tot de dienst van de God van Israël. Hét vreemde wordt altijd afgewezen (godsdienst, gewoonten), maar aan dé vreemde dient barmhartigheid bewezen te worden.

vs. 20 "Gisteren zijt gij gekomen

Om welke reden Ithai zijn woonplaats verlaten heeft is niet duidelijk. Uit zijn komst naar koning David mag blijken dat het asielrecht in de oudtestamentische tijd bekend was. Ook de volkeren rond Israël kenden dit asielrecht. Enkele voorbeelden: 

a. David tracht op zijn vlucht voor Saul asiel te verkrijgen bij Achis, de koning van Gath (1 Samuël 27 : 1-12). 

b. David zoekt voor zijn ouders asiel bij de koning van Moab (1 Samuël 22 : 3 e.v.). 

c. Absalom vlucht naar Talmai, de koning van Gesur (2 Samuël 13 :37 e.v.). Hier vindt hij bij de vader van zijn moeder asiel (2 Samuël 3 : 3). 

d. De edomitische prins Hadad en Jerobeam, die tijdens de regering van David en Salomo gevlucht zijn naar Egypte, verkrijgen asiel (1 Kon. 11 : 14-22 en 1 Kon. 12 : 40). 

e. De vrijsteden in Israël dienden niet alleen als toevluchtsoord voor onopzettelijke doodslagers. In sommige gevallen kunnen ook vluchtelingen er asiel verkrijgen. Ook van het altaar in het huis Gods gold dat het een toevluchtsplaats was (1 Kon. 1 : 50 e.d.).

f. Uit de Psalmen blijkt dat het huis Gods in Israël als toevluchtsoord bekend stond. (Psalm 5 : 5; Psalm 27 : 4; Psalm 61 : 5).

vs. 23 "Het ganse land weende met luider stem

Het volk treurt over de weg die hun koning moet gaan. We mogen hier niet voorbij gaan aan de bijzondere positie van de koning als gezalfde des HEEREN. Davids vlucht zal ongetwijfeld door het volk gezien zijn als een uiting van het ongenoegen Gods. Betrek hierbij Psalm 3 (door David gedicht tijdens zijn vlucht, zie Ps. 3 : 1) en Psalm 4 waar David klaagt: "Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?" Aangenomen mag worden dat David ook deze psalm tijdens zijn vlucht voor Absalom gedicht heeft.

vs. 24 "En zij zetten de ark Gods neder"

De priesters maken van het oponthoud bij het "huis der verte" gebruik om de ark neer te zetten en offers te brengen. Vergelijk 1 Samuël 13 : 9.

vs. 25 "En zal ze mij laten zien, mitsgaders Zijn woning"

Als David genade zal vinden in de ogen des HEEREN, dan zal God hem doen terugkeren en zal hij de ark en haar verblijfplaats in Jeruzalem weer aanschouwen.

Het slot van vers 25 kan ook zo opgevat worden, dat David niet (slechts) van de ark spreekt, maar juist van de Heere. Dus: "en zal Zich mij laten zien, mitsgaders Zijn woning". We mogen hierbij ook betrekken dat vanouds het heiligdom, waar de Heere woont, in Israël een asielplaats of schuilplaats is. Als David zijn betrouwen op de Heere stelt (Psalm 7 : 2; Psalm 11 : 1; Psalm 31 : 2) zegt hij daarmee: ik ben naar het heiligdom gekomen, bij U heb ik een schuilplaats gezocht. Bij nieuwtestamentisch licht mogen we zeggen: Christus is bij uitstek dé Schuilplaats.

"Opdat wij, ... wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben (tot Christus), de voorgestelde hoop mogen vasthouden" (Heb. 6 : 18).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Mivo +16 | 102 Pagina's

2. De vluchteling in bijbels licht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Mivo +16 | 102 Pagina's