Je mening graag!
Eindelijk is het dan zover. Vierhonderd jaar geleden is Jakob met zijn hele familie verhuisd naar Egypte. Het begin was goed, maar de onderdrukking door de Egyptenaren is zwaar geweest. Gelukkig heeft de Heere de Israëlieten uitgeleid. Hij heeft hen door de Rode Zee en door de woestijnen geleid. Hij heeft Zijn wet gegeven en Zijn heiligdom laten bouwen. Hij heeft te eten en te drinken gegeven, 's nachts de vuurkolom en overdag de wolkkolom. Kortom, wat een zorg heeft de Heere besteed aan dat volk, dat onderweg zo vaak tegen Hem gerebelleerd heeft. Wat een geduldige en barmhartige God! Zo is het volk dan aan de grens van het land Kanaän gekomen. De tenten worden opgeslagen in de woestijn van Paran. De Heere geeft Mozes de opdracht om verspieders uit te zenden. Uit elke stam gaat er één op weg. Hun namen zijn te lezen in Num. 13: 4-15.
Toch wel spannend voor het volk. Zal het nu dan eindelijk zover zijn? Zullen ze nu bijna het land Kanaan betreden? Hebben ze er naar uitgekeken of zijn ze bezorgd geweest? Hebben ze in vertrouwen op de Heere gewacht of hebben ze elkaar ongerust gemaakt? We weten het niet, want er staat niets over geschreven in de Bijbel. Wel hebben ze vast en zeker uitgezien naar de terugkomst van hun verspieders. Als een lopend vuurtje gaat het bericht door het leger. De verspieders keren terug, ze komen eraan en ze hebben iets bij zich. Een enorme tros druiven wordt op een stok gedragen. Snel verzamelt zich het volk bij Mozes en Aaron. Het wordt stil en dan gaan de verspieders aan het vertellen. Ze geven toe; het is een land van melk en honing vloeiende. Kijk maar, ze hebben vruchten meegenomen als bewijs. Maar dan komt de andere kant. Uitvoerig gaan ze in op de volken, die in het land wonen. Sterk, groot en gevaarlijk.
Er barst een rumoer los, want de Israëlieten schrikken geweldig. Uiteindelijk stilt Kaleb het volk. Hij en Jozua wekken het volk op: 'Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen!' Maar de tien andere verspieders maken de angst en het ongeloof nog erger. Ze beginnen weer te vertellen over de reuzen die ze gezien hebben. Dan barst het volk los in geween en gehuil. Ze beginnen te mopperen: 'Waren we maar in Egypte gebleven of waren we maar in de woestijn gestorven.' Wat vreselijk voor Mozes en Aäron, maar wat veel erger nog voor de Heere. Hij heeft hen tot hier geholpen, maar het volk vergeet Hem. Ze willen zelfs teruggaan naar Egypte.
Mozes en Aäron vallen van verdriet en schaamte op de grond. Jozua en Kaleb scheuren hun kleren en proberen het volk toe te spreken. Uit hun woorden klinkt het geloof in de Heere, Die hen zeker in het land zal brengen. Maar het volk wil niet luisteren. Ze dreigen Jozua en Kaleb te stenigen. Nu is het genoeg. De maat is vol. De Heere spreekt tegen Mozes dat Hij het volk zal vernietigen. Mozes pleit voor het volk. Hij wijst op wat de mensen zullen zeggen als dat gebeurt. De omliggende volken zullen spotten met het volk en ook met de Heere. De Heere verhoort Mozes, maar alle mannen van twintig jaar en ouder zullen eerst omkomen tijdens hun veertigjarig verblijf in de woestijn. Alleen Jozua en Kaleb mogen blijven leven. Zij zullen het land Kanaän binnen mogen gaan. Hun geloof heeft hen behouden.
Als Mozes de straf aan het volk bekend maakt, krijgen ze geen berouw. Nee, ze gaan weer tegen de Heere in. In eigen kracht willen ze het land veroveren, maar ze worden vernietigend verslagen. De Heere laat niet met Zich spotten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1990
Mivo +12 | 24 Pagina's